29 juni 2011

Nachtlicht



Een gigantische drilboor, en een al even gigantisch lawaai. De machine trilt het beton in stukken. Waar een oppervlakte was, wordt nu de rivierarm steeds beter zichtbaar. Als je straks weer thuiskomt, zal alles weg zijn. Leegte maken, om een plek te winnen. De nieuwe brug kan nu de aandacht naar zich toe trekken, de mensen zullen wel volgen.

Het kleine meisje loopt op haar handen de gang op en neer. Dat moet ze elke zondag een keer oefenen van haar mama, zegt ze. Daarna volgt nog een achterwaartse buiteling, eventjes. En een uitgebreide toelichting bij de indeling van het turnsysteem. Je doet alsof je het begrijpt. Of ze dus aan de volgende Olympische Spelen gaat deelnemen, vraag je. Het antwoord volgt meteen, zonder aarzeling. Natuurlijk zal ze dat doen.

Misschien is het ook een vorm van ouder worden. Steeds minder goed tegen roepteksten kunnen. Niet zozeer teksten waarin iemand roept, maar teksten die zelf roepen. Liever teksten die voorzichtig in- en uitademen. Waarin de woorden elkaar voorzichtig betasten. Grote woorden zijn zo gemakkelijk. Kleine woorden voor grote ideeën zijn al beter. Zoals het voorzichtig heen en weer gaan van het water aan het strand op een dag met weinig wind. Het zilte water schuift over het zand, verontschuldigt zich net niet. Maar de zee wordt er niet minder groot door. De troost die woorden kunnen geven wel.

Je zit op het terras, het is al laat. De regen valt in bakken uit de lucht. Het is bijzonder hier te zijn. Als een bevoorrechte toeschouwer. De nachtlucht onthult zich steeds weer door het nachtlicht. Het is meer dan een sluier die telkens wordt weggenomen. Er is meer te zien. Het is alsof je veilig bent hier, besef je ineens.

Terwijl de vergadering nog net niet begonnen is, een gesprek over de geschreven brief. De generaties die het nog wel deden, en wanneer het veranderde. Mooi, hoe alleen al het idee van een echte brief iets kan doen glimmen in de ogen van iemand.

Het is al laat als je in het station aankomt. Mensen lopen een beetje doelloos heen en weer. Op de borden zie je vertragingstijden van meer dan twee uur voor treinen die nog moeten komen, misschien, diep in deze nacht. Je loopt door de stad naar huis. De warmte hangt tussen de huizen, nog niet zinnens tot aftocht. Het malen in je hoofd ebt langzaam weg.

En na de klusjes, na het gieten van de planten, na alles, zijn er nog aardbeien. Je houdt ze voor dat moment. Niet meer dan vier. Een klein beetje genot. Heel even aanraken wat groot is. En dan kun je gaan liggen. Ze houden een belofte in zich.

Alle lichten zijn al uit, binnen dan toch. Het nachtlicht dringt echter rustig binnen, trekt zich niets aan van de bij dit uur van de dag veronderstelde lichtloosheid. In zich uitrekkende flitsen. Heel even is het alsof deze plek vreemd is, ergens waar je nooit eerder was. En even is het alsof je iets zou willen zeggen tegen iemand. Tot het weer weggaat. Dit moment waarin je alles zou gezegd hebben wat er te zeggen is.

Je krijgt het lastig. Je hebt geen zin meer om nog langer naar deze eindeloos durende uiteenzetting te luisteren. Je vertrekt, laat de zaal achter je. Terwijl je de mooie trappen af loopt, voel je hoe de ergernis oprukt, onder je huid. Buiten gekomen zie je hoe mensen heen en weer lopen. Je neemt die straat waar er niemand lijkt te zijn. Tot je de vrouw ziet, die rustig op een muurtje zittend haar kind de borst geeft. Een warme golf neemt je huid weer over. Je zou haar willen danken voor iets, al weet je niet waarvoor.

26 juni 2011

Een droomverzoek

‘Je bent mooi.’
‘Dat mag je niet zeggen, dat weet je.’
‘Dan zeg ik het niet, maar dat verandert er niets aan, en dat weet je ook.’
‘Het is al goed, laat maar. Ik doe wel alsof ik het niet gehoord heb.’
‘Ik heb hier nog iets voor je.’
‘Woew, is dat eigen kweek?’
‘Ja, ook een beetje tot mijn eigen verbazing. Ik dacht altijd dat er in mijn buurt niets zou groeien.’
‘Waarom denk je dat?’
‘Ik weet het niet, gewoon. Ik dacht altijd dat je daar een soort gave voor moest hebben, een gave die alleen aan vrouwen gegeven is, of zoiets.’
‘Wat een onzin.’
‘Ik kan het niet uitleggen. Ik dacht vroeger ook altijd dat er nooit iemand langer dan even bij me zou blijven. Het is ook zo gelopen, maar ik geloof ondertussen al niet meer dat het zo moet zijn.’
‘Stel je voor, je maakt vorderingen. Waar gaan we dat schrijven?’
‘Nergens, bij voorkeur. Maar vertel nog eens iets, eender wat.’
‘Ik heb niet zoveel verhalen, eerlijk gezegd. Ik zou kunnen doen alsof het wel zo was, maar bij jou lukt dat niet zo goed. Beschouw dat maar als een compliment.’
‘Er moet toch iets zijn. Waaraan heb je gedacht toen je op weg was naar hier?’
‘Dat ik nog een grote strijk moet doen.’
‘Is dat alles?’
‘Ik wou eigenlijk niet te veel denken.’
‘En is dat gelukt?’
‘Nee, niet echt. Maar het geeft niet.’
‘Gisteren moest ik nog aan je denken. Ik had ergens een verhaal gelezen waarin een man bijna gaat sterven. En hij overloopt in zijn hoofd alle mensen die belangrijk waren in zijn leven, en probeert te observeren bij zichzelf wat telkens het eerste is dat hij denkt bij die of die.’
‘En? Kwam ik er ook nog in voor, in jouw lijstje?’
‘Ja, toch wel, maak je maar geen zorgen. Er kwam veel tegelijk, maar een van de sterkste dingen was jouw geur.’
‘Mijn geur?’
‘Ja, blijkbaar zit die sterk verankerd in mijn hoofd.’
‘Mis je die dan soms?’
‘Ja, eerlijk gezegd wel. Soms zit je zo in de kamer voor je uit te kijken, en voel je je onrustig of in de war of gewoon verdrietig. En dan vraag je je af of er op dat moment iets zou kunnen zijn dat dat gevoel zou kunnen wegnemen. En soms kan het antwoord dan ook een geur zijn.’
‘Ik geloof het niet echt, maar het is wel een mooi verhaal.’
‘Wat doe jij, als je zo’n moment hebt?’
‘Ik doe vooral mijn best om niet te veel van dat soort momenten te hebben.’
‘En lukt dat altijd?’
‘Nee, vaak wel, maar niet altijd. Ik begin dan heen en weer te lopen, zou weg willen, naar buiten of zo. Het is gewoon wachten tot het overgaat meestal.’
‘Of je gaat in de tuin werken, is het niet?’
‘Ja, dat helpt ook wel. Na een tijdje buiten is het meestal gewoon verdwenen.’
‘Ik heb hier nog iets voor jou, dit vond ik nog terug bij het opruimen vorige week. Herken je ze nog?’
‘O ja, ik wist niet dat die nog bestond.’
‘Wat?’
‘Niets, ik weet even niets te zeggen, laat me maar.’
‘Zullen we gaan eten?’
‘Ja, dat is goed. Ik heb veel honger eigenlijk.’
‘Dat komt dan goed uit, want er is veel eten.’
‘Ik rook het al toen ik binnenkwam, je hebt weer je best gedaan, denk ik.’
‘Nou, het valt wel mee. Ik was wel een beetje zenuwachtig, eerlijk gezegd.’
‘Dat hoeft toch niet.’
‘Ik weet het. Ik vind trouwens dat we voor het eten eerst nog een wens moeten doen.’
‘Een wens, waarom?’
‘Stel je voor dat tijdens het eten ineens de wereld vergaat, dan hebben we nog een mooie gedachte voor het laatste moment. Ik zou natuurlijk ook ineens een hartaanval kunnen krijgen, door een te sterke herinnering aan jouw geur of zo. Of misschien slaat de bliksem wel in, recht in mijn hoofd.’
‘Je bent ook de plotse inval van een trosje dino’s nog vergeten.’
‘Inderdaad, daar zeg je iets. In elk geval, laten we iets wensen.’
‘Doe jij maar eerst, dan kan ik nog even nadenken.’
‘Oei, nu moet ik zelf ook iets zeggen. Ja, ik heb wel een mooie. Later, als we oud zijn, en alles gezegd en gedaan is, en als het toch al lang niet meer uitmaakt en zo, dan zou ik graag nog eens met jou een lange wandeling maken aan het strand, arm in arm. Hopelijk is er dan niet te veel wind, zoals die ene keer. Gewoon, dan lopen we daar, en vertellen nog wat, of vertellen niets, het maakt niet uit.’
‘Dat is een mooie wens.’
‘En nu jij.’
‘Niet gemakkelijk. Maar als de wereld dan toch zal vergaan, dan kan er wel iets. Als je nog eens droomt ooit, voor de wereld vergaat, wil ik nog wel eens in je droom op bezoek komen. Je mag zelf de droom kiezen, ik val wel binnen dan.’
‘Ook een mooie wens, en zelfs realiseerbaar. Maar weet ik ook zeker dat jij weet wanneer je in mijn droom bent?’
‘Ik denk het wel, zo’n dingen merk je toch altijd.’
‘Ja, dat is zo. En ondertussen staat al het eten op tafel, we kunnen beginnen.’
‘Mmmm, het ziet er weer lekker uit.’

25 juni 2011

Ecosimpel is ecoslim


Er zijn van die mensen die nog van voor de Lego Technic zijn, ik ben zo iemand. Even surfen op het internet leert me dat de eerste modellen van de toen nog nieuwe reeks Technic op de markt kwamen in 1977. Bij die eerste reeks zat een gele helikopter, en die kreeg ik. Sindsdien zijn er eindeloos veel ingewikkelde modellen geproduceerd. De helikopter was leuk natuurlijk. En toch, er was ook een nadeel. Voor toen had je dozen Lego met meer of minder blokjes in. Telkens ik weer een nieuwe doos kreeg, konden de blokjes, per soort, in mijn grote houten Legobak, die mijn grootvader voor mij gemaakt had. Met die blokjes kon je in principe alles maken. Niet alle verhoudingen waren perfect, maar met een klein beetje fantasie kon je alles erbij denken. Met de doos van de helikopter kon je in wezen vooral een helikopter maken. Misschien ook wel een heftruck of zo. Maar de blokjes moesten in die doos blijven. Want nu ineens waren er veel meer heel verschillende blokjes en wieltjes en dingetjes. Veel daarvan kon je alleen op die specifieke plaats van dat ding gebruiken. Als een van die speciale onderdeeltjes kwijt raakte, had je kans dat je het hele ding niet meer kon maken, en dat je doos min of meer waardeloos werd. Met de oude Lego, met minder verschillende blokjes, kon je gewoon een ander blokje van dezelfde grootte nemen. Het oude systeem was dan misschien wat ‘hoekiger’, minder complex, maar het liet meer ruimte voor fantasie, je kon er veel meer kanten mee uit en je kon gemakkelijk iets aanpassen of herstellen. Het was – om het met een modern modewoord te omschrijven – veerkrachtiger. Er wordt wel eens denigrerend gesproken over wat ‘simpel’, of niet-complex is, maar misschien hebben we voor onze ecologisch duurzame toekomst wel terug meer Lego Basic dan Lego Technic nodig.

Het hedendaagse leven is in veel opzichten veel complexer geworden. Technologisch zijn er vandaag dingen mogelijk waarvan we niet eens konden dromen toen ik kind was. Dat is in veel opzichten geweldig. Ik zou heel veel van die nieuwe dingen helemaal niet meer willen missen. Dat is het punt dus niet. Het is wel altijd goed om ook te kijken naar de keerzijde van wat we als vooruitgang zijn gaan zien. Steeds meer domeinen van ons leven worden geregeld door apparaten. Die verhogen misschien onze levenskwaliteit, ze maken ons vaak ook veel kwetsbaarder. Een simpel voorbeeld. Het is lekker rijden op een trein met airco. Maar als die trein door een stroomonderbreking ergens midden in een veld stilvalt, zal het na een tijd heel erg warm worden binnen, en er kan geen enkel raam open.

Het is nog maar de vraag of al die moderne complexe dingen zomaar zonder meer beter zijn, zeker in de vorm zoals ze nu zijn. Moderne auto’s zijn supergesofisticeerde machines. Lekker om mee te rijden waarschijnlijk. Maar als er iets stuk is, heb je in veel gevallen geen idee wat het zou kunnen zijn. In de garage wordt het voertuig aangekoppeld aan een laptop, waarna men misschien ontdekt wat er aan de hand was. De Renault R4 waarmee ik vroeger reed had, laten we zeggen, een behoorlijk prehistorisch systeem van verwarming (je ene knie werd warm genoeg in de winter) en ventilatie (een schuifraampje dat meestal min of meer sloot). Maar die auto had ook een ‘leesbare’ motor. Wie een beetje van autotechniek kende, kon naar die motor kijken, en relatief snel zien waar het probleem zat, en hoe het moest gemaakt worden. Samen met mijn zus kocht ik de auto in een garagecollectief, waar je ook zelf aan de auto mocht gaan sleutelen, en waar reserveonderdelen werden bewaard. Toen een keer onze zijspiegel er bijna was afgeroest, kregen we daar gewoon een andere deur met spiegel aan (zoals je het ene Legoblokje door het andere kon vervangen). Als je nu eender welk product naar de winkel brengt met de vraag het te repareren, dan kijkt men je aan alsof je van Mars komt, en zegt men dat het veel goedkoper is om een nieuw apparaat te kopen.

Wat we nu ‘normaal’ vinden, is misschien niet altijd in alle opzichten ook ‘goed’. Je koopt een apparaat waarop bij wijze van spreken 437.000 functies zitten, waarvan je er 17 gebruikt, en van die 17 zijn er misschien 4 die je alleen maar gebruikt om het gevoel te hebben dat je toch enkele van de extra mogelijkheden gebruikt, hoewel je ze eigenlijk niet echt nodig had. Het lijkt geweldig, dat je zoveel kunt doen, maar het maakt je ook onrustig en hulpeloos. De thermostaat in mijn appartement kun je op eindeloos veel manieren programmeren. Als je dat wilt doen, moet je je eerst door een gebruiksaanwijzing ploegen. Daarna moet je nadenken over welk type van regeling je wilt, en dan moet je dat ding gaan instellen. De hele tijd voel je je – ik toch alleszins – geweldig dom, twijfel je of je wel de goede keuze hebt gemaakt, en verlies je ontzettend veel tijd. Gelukkig kun je het ding ook gewoon manueel bedienen, en warmer of kouder zetten. Het simpele systeem is niet alleen gemakkelijker, het zorgt er ook voor dat ik me veel ‘vrijer’ voel en dat ik toch meer greep op de werkelijkheid heb.

Er zijn nog eindeloos veel dergelijke voorbeelden te geven. Je kunt die voorbeelden gemakkelijk wegschuiven als misplaatste nostalgie of gezeur van een oude man die geen zin meer heeft in te veel verandering. We zouden er ook iets uit kunnen leren, en zo gaan nadenken over andere waarden die we verbinden met vooruitgang of welvaart of kwaliteit.

En die andere waarden zijn heel erg nodig als we kijken naar de omvang van de huidige ecologische crisis. Een dimensie daarvan heeft te maken met grondstoffen. De wereld stevent momenteel af op een geweldige clash. Heel eenvoudig samengevat zit dat als volgt. We hebben jarenlang allerlei grondstoffen gebruikt alsof ze oneindig aanwezig waren. We hoefden ons niets aan te trekken van de vervuiling, want die schoven we door naar de toekomst. Aangezien er maar een klein clubje rijke landen was, was het ook simpel die grondstoffen ergens anders op de wereld te gaan halen. Tot voor enkele jaren bleef de prijs van heel wat grondstoffen almaar verder dalen. Maar nu wordt het anders. Wat door ecologisten al tientallen jaren geleden werd voorspeld, is nu aan het gebeuren. Door de voortdurende exponentiële groei van productie en consumptie is de totale omvang van de gebruikte grondstoffen blijven stijgen. Een aantal van die stoffen wordt stilaan schaars. Er zijn de voorbije jaren ook meer spelers op de markt gekomen. Landen die vroeger ‘ontwikkelingsland’ waren, zijn nu nieuwe groeilanden die snel willen aanpikken met dezelfde levensstijl als die in onze landen. Nu er meer spelers op het veld komen, wordt de spanning heviger. En nu blijkt dat we voor belangrijke technologieën van de toekomst (ook voor de groene economie) een reeks erg schaarse en kostbare metalen nodig hebben, wordt het helemaal spannend. Zeker als je weet dat een zeer groot deel van die metalen gewonnen worden in China, een land dat zelf in een ijltempo moderniseert.

Het gangbare antwoord op die uitdaging is met nog meer hardnekkigheid proberen die grondstoffen toch vast te krijgen. Dat er schaarste is, wordt met alle middelen ontkend, het is enkel een probleem van ‘niet-gelijke toegang’. De rechtvaardigheidsdimensie wordt dus zowat helemaal genegeerd, en China wordt aangevallen omdat het ‘de markt verstoort’. Dit gangbare antwoord wordt nu stilaan al een klein beetje bijgestuurd. Er wordt steeds meer gesproken over ‘resource efficiency’. Dat is op zich een zeer goede zaak. Maar in veel gevallen gaat het nog steeds over morrelen in de marge. Voor velen is het een strategie om uiteindelijk gewoon te kunnen blijven groeien. Een strategie die ertoe leidt dat de snelheid van de uitputting van de grondstoffen een klein beetje wordt verlaagd, meer niet.

Als we echt de planeet leefbaar willen houden, én tegelijk de internationale verhoudingen rechtvaardiger willen maken, dan is er meer nodig dan een zoveelste vorm van groen ‘opleuken’ of het doorschuiven van de verantwoordelijkheid. We zullen veel drastischer moeten veranderen. En dat houdt onder meer in dat we harde grenzen gaan stellen aan de materialen die we gebruiken. Wat we normaal vinden voor onze visbestanden, namelijk dat er quota worden ingesteld, zou ook normaal moeten zijn voor heel wat materialen. Die materialen zouden dan in volledig gesloten kringlopen moeten komen. En net daarvoor kan die Lego Basic nog wel eens van pas komen.

Een van de pistes die we zouden kunnen bewandelen is het in eer herstellen van een cultuur die we nu een beetje minachtend ‘simpel’ of ouderwets noemen. In een hedendaagse GSM zitten tot 40 verschillende metalen, waarvan sommige erg kostbaar. We hebben die apparaten echter zo klein en complex gemaakt dat die metalen nauwelijks te recupereren zijn. Van het pakket kostbare en kritieke metalen wordt nu amper 1% gerecycleerd. En van de GSM-toestellen wordt slechts een kleine minderheid weer ingeleverd. Erg dom dus.

Je zou op een veel ingenieuzere manier over het design van producten kunnen gaan nadenken. Maak je product zo dat alle bestanddelen perfect er weer uit kunnen gehaald worden. Misschien betekent dat dat het soms weer iets groter wordt, en misschien iets minder eindeloos veel functies heeft. Maar waarom zou dat niet hip kunnen worden? Waarom zouden we de vrijheid die we winnen met eenvoudiger apparaten niet kunnen koesteren?

Een andere manier zou kunnen zijn dat in zoveel mogelijk producten van zoveel mogelijk merken onderdelen zitten die volledig gelijk zijn, en onderling kunnen verwisseld worden. Het klassieke voorbeeld hier is de GSM-oplader, die voor elk merk verschillend is. De EU werkt nu aan een gestandaardiseerde oplader voor alle merken. Geweldig, maar dat idee zou veel verder doorgetrokken moeten worden. Stel je voor dat we naar een productcultuur gaan waar het product dat voor het grootste deel uit ‘basic-onderdelen’ in plaats van uit ‘technic-onderdelen’ bestaat als het meest fantastische product wordt beschouwd.

Een volgende stap zou dan weer kunnen zijn om producten zo te maken dat ze maximaal ‘leesbaar’ en ‘repareerbaar’ zijn. Hoewel velen misschien intuïtief denken dat dat een stap terug is, zou het net een geweldige echte vooruitgang kunnen zijn. Producten zouden begrijpbaar zijn en modulair opgebouwd. De onrust die je voelt omdat zowat elk product in je handen lijkt te verouderen, zou verdwijnen. Je autonomie zou toenemen, omdat je minder afhankelijk bent van instanties of andere apparaten en omdat je zelf dingen kunt repareren.

En ten slotte zouden we nog sneller kunnen overstappen naar wat men een ‘service-economie’ noemt. Is het echt nodig dat ik het ‘product’ GSM bezit? Of is het voldoende dat ik kan beschikken over de ‘dienst’ GSM? In het tweede geval lease ik het toestel, waarna het weer opnieuw naar het bedrijf gaat, en het in de kringloop kan blijven. Als het apparaat dan ook nog eens zo gemaakt is dat de laatste microgram metaal volledig opnieuw kan gebruikt worden, dan gaan we eindelijk in de goede richting.

Om dit alles mogelijk te maken moeten we onszelf waarschijnlijk ook een nieuw idee van welvaart aanleren. Anders kijken naar de dingen, een andere invulling geven aan een begrip als kwaliteit. Maar dat moet toch te doen zijn. Welke kwaliteit kan er zitten in een wegwerpcultuur? Wat zegt het over onszelf als we dingen belangrijk vinden omdat ze zo snel mogelijk weer verdwijnen? Zou een cultuur waarin we weer waarde toekennen aan wat waardevol is ons ook niet wat meer innerlijke rust bezorgen?

Om met de basic Legoblokjes te spelen heb je in zekere zin meer fantasie nodig. Of alleszins een ander soort fantasie. Het besef van de grenzen van de planeet zou ons moeten aanzetten tot een ander soort fantasie. Niet minder vindingrijkheid, maar meer. Wat we nu al te gemakkelijk simpel noemen, zou wel eens het nieuwe slim kunnen worden. En daarmee hebben we een wereld te winnen.

22 juni 2011

Een lange dag

Elk jaar weer. De langste dag maakt je stil. Het keren laat zich onder je huid voelen, ergens. Je kijkt naar de lucht, en buigt het hoofd. En elk jaar weer is er iets dat je verscheurt, heel zachtjes. Het moment van het begin van het warmste seizoen is ook het moment waarop de dagen weer korter worden. Alsof je nooit een nulpunt zult bereiken. Wanneer je eindelijk ergens denkt aan te komen, is er iets anders dat weer weggaat. Nooit zullen de dingen samenkomen. Altijd zal er iets ontsnappen. Misschien is er daarom zoveel verlangen in de zomer.

Je komt voorzichtig de kerk binnen. De mensen zijn hier om afscheid te nemen. Raar, hoe je de zware verslagenheid voelt die hier in de ruimte hangt, en hoe er tegelijk zoveel licht is. Er zijn veel kleuren, er zijn veel bloemen. Het zwart lijkt te zweven, onzichtbaar, maar onmiskenbaar. De kleuren dragen de ruimte.

Ergens halfweg, midden in de dag, is het alsof je de seizoenen voelt keren. Je wist dat dit moment zou komen. En je zou iets of iemand willen vragen: wacht nog even. Wacht nog even, laat alle dingen nog even zijn, in hun gewichtloze onschuld. Dat ene moment waarop de schommel in de lucht hangt, net voor het dalen weer begint. Dat ene moment, dat niets. Dat zou je willen. Al weet je dat je dat niet mag, niet kunt willen.

Er is zoveel voorzichtig verdriet in deze ruimte. Misschien gaat dat vooraf aan machteloos aanvaarden. Je weet het niet. De kist in het midden van de ruimte heeft een rustige aardsheid. Je ziet geen vernis. Hoe er tegelijk zoveel aanwezigheid en afwezigheid kan zijn. Er is misschien vooral veel. Aan iemand denken en denken aan veel.

Misschien zijn anderen meer gemaakt voor de zomer dan jij. Het zou kunnen. Ze zijn gretiger misschien. De zomer is soms zo veel. Trager gaat je soms beter af, zodat je alles kunt zien. Elke ruimte tussen elke stap. Er zijn er die zich kunnen verliezen in de zomer. Ze springen. Het voorzichtig drijven, niet te ver van de oever, is jou meer gegeven. De verwachting van de lente, en het verdwijnen van de herfst, ze lijken gemakkelijker.

Mensen komen naar voor, dicht bij de kist, en vertellen verhalen. Is iemand die ervoor kiest om weg te gaan meer weg? Is iemand die, ook al ging er veel drijven aan vooraf, uiteindelijk toch springt meer weg dan iemand die alleen met de stroom zou zijn gegaan? Hevig verlangen naar het leven, hevig leven in het leven en toch het leven uit handen geven, moeten geven, moe aan het leven. Het is als hevig aanwezig zijn, en tegelijk onaanraakbaar achter een raam staan, nu in deze ruimte van gemis, en lijdzame verstomming. Er is een tussenschot in de rivier, en ook al is het van glas, het is er wel.

De zomer zal wel komen, als een rivier die kiest voor de volle breedte, als longen die zich overmoedig vol zuigen met lucht en zo zorgen voor een lichte duizeling. Je zult je iets trager overgeven dan de anderen, iets langer in de schaduw blijven. En tegelijk neem je je voor om dicht genoeg bij de zomer te komen. De zomer kan leven met het besef van korter wordende dagen door voor het volle te gaan. De hevige kleuren.

Wat je ook doet, hoezeer je het ook niet wilt, je kunt niet anders dan de dood ook denken, als je zo dicht bij die kist, bij dit verdriet zit. Het lijkt een beetje oneerbiedig dat je ook aan jezelf denkt. Beelden overvallen je in alle hevigheid. Iemand van wie je zou willen dat die onaangetast door de dood in het leven kan blijven, langer dan jij ooit zult weten. Je zou niet in staat zijn die dood in de ogen te kijken, denk je. En misschien is het tegelijk ook niet zo erg. Even de dood langs te laten komen nu je hier zit. Het is zoals het eerste half uur in een concert. Voor je je helemaal kunt concentreren. Eerst is er de verwarring, en later alleen nog maar de volle leegte van samenvallende aandacht. Het is nu niet anders. Na een tijdje ben je alleen nog, is je zelf al weer weg.

Misschien is de zomer enkel maar te denken met die korter wordende dagen erbij. Misschien kun je alleen houden van een ander in het oog van wat verdwijnt. Ook al droom je van gewichtloosheid, of alleszins het heel even bereiken ervan. Misschien is dat genoeg.

Hoe mooi een ritueel kan zijn. Je ziet hoe de mensen in een zoete machteloosheid en een opgeheven nederigheid hand in hand rond de kist bewegen. Beter dan dit kun je het misschien niet doen. Dichter bij de afwezigheid kun je misschien niet komen. Je kijkt naar de leegte en het verdriet, terwijl je blijft ademen, terwijl je weet, en aanvaardt dat je straks weer naar buiten zult gaan, naar waar de zomer zal beginnen, naar waar de langste dag nog bezig is. Het lijkt zo vanzelfsprekend dat mensen klappen als de kist uiteindelijk de kerk wordt uitgedragen. Misschien kan dit alleen op deze dag.

19 juni 2011

Bittere bloemen


Of de nieuwe Jeroen Brouwers, Bittere bloemen, meteen ook zijn laatste roman zal worden, weten we nog niet. Laten we hopen van niet alleszins. Want dit boek staat als een huis. Hoewel de typische groteske Brouwershumor weer rijkelijk aanwezig is, is het in wezen geen grappig boek. Wie denkt dat het enkel gaat over een hulpeloze oude man die verliefd is op een jong meisje, die mist het steeds dwingender symbolisch en mythisch kader waarin het verhaal zich afspeelt. Wie vindt dat Brouwers een beetje ‘barok’ schrijft, blijft toch iets te blind voor zijn zoals steeds verbluffende taalbeheersing. En wie het wat ‘gemakkelijk’ vindt dat het decor van deze hellevaart een cruiseschip is, die ziet misschien nog niet genoeg de allegorie in het boek. Het boek is al die dingen tegelijk, en je kunt het op die verschillende niveaus zien. Een genot om te lezen is het. En terwijl je dieper doordringt in het boek, begin je steeds beter te zien hoe elk element perfect in de puzzel past. Ook hier valt er geen mus van een dak zonder reden. Genadeloos dendert dit boek over illusies, over liefde en dood, naar zijn onvermijdelijke einde. En terwijl dat gebeurt, blijf je je afvragen wie hier nu eigenlijk aan het woord is, een levende of een dode.

Het hoofdpersonage, Julius Hammer, 81 jaar, was rechter, politicus en schrijver. Na een beroerte is hij door zijn bazige dochter naar een cruise gestuurd, waar hij bij het begin van het boek tegen zijn zin op zit. Hij kankert er heerlijk op los. Maar hij lijkt al in een schemerzone te leven. Zijn lichaam laat hem steeds meer in de steek, wat op dat moment nog grappig is, maar verder steeds minder. Flitsen van vroeger, van wie hij was, en van de bepalende gebeurtenissen in zijn leven, schuiven tussen de werkelijkheid door. In de loop van het boek lijkt het vaak alsof die werkelijkheid zelf steeds verder weg schuift. Het schip zal gaan aanleggen in Corsica, in Ajaccio, net op het moment dat daar een herdenking is van Napoleon. Hammer is tussendoor nog bezig aan een essay, over de diepere betekenis van het woord ‘eigenlijk’, op zoek naar het wezenlijke van de dingen.

Op het schip ontmoet Hammer dan ineens het meisje Pearlene, door hem aangesproken als Leentje. Zij brengt hem terug naar vroeger. Ze is zijn ultieme gedroomde liefde. Jaren geleden was ze leerling in een schrijfklas die hij gaf. Hij ging achter haar aan, onbeholpen en stuntelig. Naarmate het verhaal vordert, wordt duidelijk wie dat meisje in zijn hoofd is, die bloem waarvan hij heel zijn leven is blijven dromen, een bloem die gedoemd is om bitter te worden. Pearlene werkt als een soort animatrice op het schip, meer in het bijzonder als waarzegster. Ze kent alle trucjes van de illusie, maar lijkt ook dingen te weten, als was ze een schikgodin.

Hammer gaat aan land, op zoek naar een winkel om sigaartjes te kopen. Daar krijgt hij het almaar lastiger door de drukkende hitte. Hij is steeds benauwd, bijna panisch zoekend naar zuurstof die er niet lijkt te zijn. Zijn benen kunnen hem steeds moeilijker dragen. Pearlene komt hem ter hulp, en neemt hem op haar Vespa mee voor een tocht op het eiland. Ze komen terecht op een filmset, het stuk in het stuk als het ware, waar Nicole Kidman ineens opduikt. En hoewel ze hoog op het eiland zijn, gaat het met Hammer stap voor stap bergaf. Een storm komt opzetten en kondigt de onherroepelijke finale aan.

Naarmate je dichter bij het einde van het boek komt, lijkt het alsof Hammer steeds meer al aan ‘gene zijde’ lijkt te zijn, vanwaar geen terugkeer meer mogelijk is. Het cruiseschip is dat van de veerman die wacht om over te steken. Verschuivingen in de tijd lijken zich almaar meer te herhalen, als een soort kolk waaruit hij niet kan ontsnappen. Maar voor het zover is, heb je kunnen kennismaken met de andere personages die het leven van Hammer getekend hebben. Er is zijn vroeg overleden vrouw Helga, waar hij niet bepaald goede herinneringen aan heeft. Er is zijn dochter Eva, die zich nauwelijks kan beheersen en het huis al begint uit te ruimen alsof haar vader al overleden is. Maar de werkelijke sleutel van het verhaal zit bij de moeder van Hammer. Zijn vader bleef in een Duits concentratiekamp in Polen. Zijn moeder kwam om het leven door een inslaande bom in de oorlog, waarvan hij als kind getuige was. De manier waarop een oud schilderijtje Hammer via een schokervaring achter Pearlene aan stuurt, heeft veel met die traumatische jeugdervaring te maken. Via haar zuivere schoonheid wil Hammer iets terughalen uit de onderwereld. Die illusie heeft hij nagestreefd, maar Pearlene zal hem op de filmset – de illusie binnen de illusie – hard met zijn voeten op de grond zetten. Hij zal daarna enkel nog zijn lot tegemoet kunnen vallen.

Er is ook nog een verteller in het boek. Die beschrijft de gebeurtenissen, geeft af en toe subtiel commentaar en ordent het verhaal. De opbouw in korte hoofdstukken, als was het een feuilleton, laat je als lezer de ‘constructie’ zien. Maar de manier waarop de verteller in en uit het hoofd van Hammer schuift, doet je ook twijfelen. Zijn we getuige van een man die wegglijdt in de dood, en daarbij balanceert tussen herinneringen aan zijn leven en een soort ijlen dat het sterven aankondigt? Of gaat het hier – zoals op een aantal plaatsen gesuggereerd lijkt te worden – over iemand waarvan het dode lichaam al in een dodenkast ligt maar waarvan het hoofd nog blijft dromen?

Jeroen Brouwers vertelt dit hele verhaal in een schitterend Nederlands. Zin na zin sta je versteld van hoe hij het doet. Als het verhaal van Bittere bloemen dat van een genadeloze neergang is, dan is de taal waarin dit boek geschreven is het huis dat blijft. En dat is meer dan wrakhout op een woelige zee. Een boek van Brouwers heeft steeds iets van een gesloten universum, een compositie waar elke noot op de juiste plaats staat. In dat universum is de zee echter nooit rustig. In die dubbelheid schuilt de grote kracht van deze schrijver, die er hopelijk nog lang niet mee ophoudt.

De regen die verdwijnt

De trein lijkt nog even te wachten voor de lange reis terug. Het is waarschijnlijk niet zo, maar het lijkt zo.

Je zou je even willen terugtrekken in je eigen achterland. Het achterwaarts sluipen. Ongemerkt.

Misschien is het dit landschap dat aanzet tot lichte droefenis. Je moet er steeds weer doorheen. Het kijkt je nochtans onschuldig aan. Het zal het jouwe dan wel zijn. Al is er misschien dan geen grens tussen beide. De beweging zal wel uitslijten waar je bent nu.

Je herinnert je hoe je vroeger brieven zat te schrijven op deze trein, en de stations die zullen volgen. Ze kwamen toch vooral bij de terugreis. Tegelijk vertrekken en op weg zijn naar iets, steeds weer, misschien is dat het. Je mist de brieven, hoe je kon verdwijnen. Het is gemakkelijker eiland te zijn met een brief.

Je komt langzaam terug in je boek. De oude vrouw naast je zit rustig te lezen, alsof het alles is. Zou je ook mooi oud worden, zoals zij?

Je denkt weer aan het verhaal over de regen dat je onlangs hoorde. Over de woestijn. En hoe warm het daar was op de grond. Over het onweer dat voorbij kwam. En de hevige regenbui die naar beneden viel. Maar halverwege tussen hemel en aarde gewoon oploste. Het water kwam nooit verder dan halfweg. Bereikte nooit zijn bestemming. Wat zou er zijn met dat verhaal?

De beweging heeft het voorzichtig overgenomen. Je verdediging blijft wankel. Iemand zou je nu zo de vernieling in kunnen strelen. Je concentreert je op afwezig zijn.

Het station. Daar zat je meestal te schrijven. Dezelfde bank is er niet meer. Wel dezelfde plek waar ze stond. En de wolken. Er is altijd iets met de wolken hier. Ze willen je iets zeggen.

Een goede plek bij het raam, achterin de trein. Je schuift jezelf in deze hoek. Je zoekt naar roerloosheid. Zodat alleen de trillingen overblijven. De roerloze boekhouding.

Het boek heeft niet alleen een harde kaft, de katernen zijn ook ingebonden. Je ziet het niet vaak meer. Een harde kaft is al goed, maar gebonden is nog beter dan gelijmd. Het is alsof de woorden anders naar je toe komen. Alsof je ze trager moet vastnemen.

Het gras daarbuiten blijft zwijgen. Dat was vroeger niet zo. Er is iets met dit land.

Dit keer wil je niet zien waar je de grens overgaat. Je zult het wel merken als je aan de andere kant bent. Het licht zal er anders zijn.

De groene plekken naast het spoor liggen er alsof ze aangespoeld zijn. Een beetje verloren. Maar in het volle besef van een waarheid. De kleine slingerende paadjes. Hoe zijn ze daar gekomen? Net daar, en niet een meter verder? Hier en daar trosjes kinderen. Ze hebben zich teruggetrokken in het verloren land. Waarvan dit spoor de grens is.

Bladzijde na bladzijde schuift alles nog beter in elkaar in het boek. Er is geen argeloosheid.

Het laatste tussenstation. Waarom lijkt het ene station meer een niemandsland dan het andere? Ineens komen alle verhalen naar je hoofd. Over gekwetste liefdes, over gedeukt verlangen, over wat niet kan. Ze blijven even bij je.

Als je hoofdstuk net niet uit is, zou de trein een klein beetje trager het station moeten naderen. Zodat je je boek dicht kunt slaan net voor hij stopt.

Onderweg naar huis kom je in een korte maar hevige regenbui. Enkele minuten later, thuis, zie je dat het daar niet geregend heeft. Zou ook die regen verdwenen zijn?

16 juni 2011

Even niet

Het is druk op de trein. Alles zit in de knoei, door een ‘persoonsongeval’, zoals men dat steeds noemt. Nog net van wagon veranderd, het was veel te warm in die ene. Eigenlijk wilde je zo min of meer in algehele stilte weer naar huis rijden. Maar het is niet zo. Het groepje mensen dat rondom je komt zitten heeft blijkbaar andere plannen. Vooral die ene man. Hij zal wel de gangmaker zijn op het werk. Hij praat voortdurend, te luid, te macho. Zijn uitgesponnen brutale grappen over de mens die waarschijnlijk zijn of haar leven verloren heeft in dat station dat je langzaam nadert zijn kwetsend. Maar het gaat maar door. Even niet, hoop je. Even zwijgen, een moment stil voor wat er gebeurd is, dat moet toch kunnen. Misschien zou dat mooier zijn dan nu ook nog luid te zagen over de bus die zal gemist worden. Misschien ligt het aan jezelf, ben je gewoon te moe, ben je niet gemaakt voor het vlot intermenselijk verkeer. Misschien mis je elke aanleg voor gezelligheid in groep. Eindelijk aangekomen in het thuisstation hoor je zijn stem nog steeds tussen de grote hoop mensen die de trap afdaalt.

De man staat gebukt over de vuilnisbak. Hij heeft er een doos uitgehaald, en scheurt er stukjes af. Hij is zo dichtbij, in dezelfde ruimte, en toch is hij in een andere wereld, zo lijkt het. Ooit moet het anders geweest zijn, waarschijnlijk toch. Ooit was hij misschien ook gewoon deel van een gezin, waren er mensen die op hem wachtten, kon hij ergens naartoe gaan waar iemand de deur voor hem open deed en hem binnen vroeg. Hij kijkt niemand aan, en sloft verder. Ergens naartoe. Of toch niet.

Op deze plek in de straat kwam je al enkele keren het jonge koppeltje tegen. Al drie keer liep zij met tranen, terwijl hij wezenloos voor zich uit keek, naar iets, nergens. Het lijkt zo’n zonde. Je zou iets willen zeggen: jullie zijn nog zo jong, geniet van de liefde, met al je poriën. Er is iets. Maar ze laten elkaars hand toch niet los. Je zou willen dat het voor anderen wel allemaal lukt.

Je denkt aan de vriendin die haar moeder verloor. Ze is er niet meer. Hoe je even niets wist te zeggen aan de telefoon. En dat toch had willen doen.

Het is gelukkig veel stiller hier in de straat dan in de trein. Je zou willen dat je grootmoeder even terug zou komen uit die andere wereld waar ze al lang naartoe is. Je zou haar lang aankijken, daarna haar arm nemen, en rustig verder gaan door de straat. Met alle tijd. We hebben alle tijd, je zou het nog eens zeggen, en ze zou vaagjes glimlachen. En je zou alles vertellen. Alle verhalen. En je zou een grap maken over hoe dun haar haar geworden is, en dat ze nu toch wel een beetje kaal begint te worden. En ze zou zeggen dat jij veel moet zeggen. En je zou alles eindeloos herhalen, het zou niet geven. Je zou alle auto’s van de wereld tegenhouden zodat ze veilig en in haar tempo de andere straat over zou kunnen steken. En voor je thuis was, zou ze je zeggen dat het tijd was om weer te vertrekken.

Je denkt weer aan de man die die ochtend op de trein zo mooi zat te vertellen over zijn eerste kindje dat hij binnenkort zal krijgen. Over de kinderkamer die nog niet klaar is. Over hoe het zal zijn.

Terwijl je over de kasseien loopt probeer je de melodie te herkennen die de beiaardier aan het spelen is. Je denkt aan de beiaard, en aan de rode magneetjes die de elastieken moesten tegenhouden waar de partituren achter stonden.

Hoe zou het zijn met de tomatenplantjes? Zouden ze weer zijn gegroeid vandaag, terwijl jij ver weg was? Goed dat ze er zijn. Onverstoorbaar.

Je gaat even kijken naar de nieuwe brug, die nu al bijna klaar is. Je zag die ochtend hoe men de stukken erop legde. Het waren enkele balken over het water. En nu is het een brug geworden. De ruimte wordt anders.

Je zou willen dat je huid en je hoofd leeg zouden lopen. Bevrijd van alles. Helemaal doorwaadbaar.

Je bent bijna thuis. Je stopt even om te kijken naar de bloemen op het terras. Je stopt even voor je de sleutel in de deur steekt. Je denkt aan die mens van het ongeval. En je zou iets verontschuldigends willen zeggen over die man in de trein. Je buigt even het hoofd, beweegt even niet, en gaat dan naar binnen. Het is hoog tijd om eten te maken, en alle dingen te doen die nog moeten gebeuren.

12 juni 2011

Het groeien

Ze groeien gewoon rustig door. Daar op de uitbreiding van je huis. Het stuk dat je erbij kunt verlangen. Al is het er ook gewoon. Ze groeien gewoon. Alsof het zo mag zijn. Wat het resultaat van dat groeien zou kunnen worden, weet je. Maar waarom ze het doen, weet je niet. Je moet ons een beetje water geven, maar verder doen we het zelf wel hoor, hoor je ze denken. En dat je gewoon moet vertrouwen.

Je ziet de kleine kinderen spelen in het gras. Nu, vandaag, kan er helemaal niets mis gaan, denk je. Alles is er. Hoe ze naar elkaar kijken. Hoe ze ervan genieten in elkaars buurt te zijn. Dat de dingen zo vanzelfsprekend kunnen zijn, het blijft je verbazen. Misschien heb je ergens onderweg een trein gemist. Misschien moet dit een oase zijn. Misschien is het alleen maar, in dit nu.

Je ziet de foto’s van die kleine meid die een grote meid geworden is. Geruisloos. Terwijl je erbij stond, soms toch. Je was erbij toen ze haar eerste stap zette. En nu is ze al bijna klaar voor de grote wereld. Toch niet helemaal, hoop je stiekem. Toch liever nooit helemaal. Dat ze haar hele leven kan blijven zeggen ‘later als ik groot ben’, dat zou niet slecht zijn.

Je vindt een foto terug. Op die foto is ze nog een kind. Nu is ze een vrouw geworden. Op de achterkant van de foto staat een datum. Je begint te tellen. In je hoofd lijk je rustig van toen naar nu te kabbelen. Voor haar is het meer dan de helft van haar leven. De jaren van het groeien. Bij nader inzien klopt het kabbelen ook helemaal niet. Je wijst jezelf terecht in de innerlijke dialoog. Je somt op wat er in al die jaren gebeurd is. Hoe je veranderde. Het zal wel zijn, geef je als antwoord. En toch denk je even dat hier het drijven is, en daar het groeien. Wat zou je haar wensen, voor het grote leven? Alles natuurlijk, zeg je. Iets over geen schrik hebben om een beetje oud te zijn. Misschien maakt het het jong zijn niet gemakkelijker. Misschien leidt het soms tot een aarzelend moment van eenzaamheid. En misschien helpt het tegelijk wel om iets van wat jong was te behouden wanneer anderen je erop wijzen dat je het niet meer bent. Dat drijven niet echt iets voor haar is. Het klinkt altijd goed in een wens.

Ze groeien gewoon rustig door. Ook nu. Terwijl je zat te schrijven is er misschien ook wel weer een stukje bij gekomen. Helemaal begreep je dat wel niet als kind. Waar dat stukje dat erbij kwam dan zelf vandaan kwam. Het was niet dat er naast die plant een hoop stukjes voor erbij lag. Die stukjes werden er binnenin zomaar tussen gezet, of zoiets. Zoals wanneer je je uitrekt na je middagdut en dan ineens merkt dat je niet meer kleiner wordt. Dat het er zomaar bij is gekomen. Soms lijkt het zo snel te gaan, dat wat er gebeurt tussen twee momenten van kijken, dat je gaat geloven dat je het groeien zou moeten kunnen zien, als je maar goed genoeg zou kijken. Je hebt het nooit geprobeerd. Je ziet altijd het volgende moment. Niet hoe het van het ene naar het andere gaat.

Ooit groeide je zo snel dat alles begon te kraken. Sindsdien is het blijven kraken, dat lijf van jou. Alsof het groeien zelf iets was als met vleugels van was te hoog willen vliegen. Je beseft het niet tijdens dat groeien zelf. Het had ook niet anders kunnen gaan, waarschijnlijk. Wat het ook is, iets ervan begrijp je pas veel later.

Je ziet de foto’s van toen je een klein kind was. Je ziet wie je nu bent. In die beelden van toen lijk je al langzaam te groeien in wie je nu bent. Alles is er al. En als je ziet wie je nu bent, lijkt het alsof je langzaam aan het groeien bent in het beeld van een ander. Alsof je naar jezelf toe groeit om daarna verder van jezelf weg te groeien. Je groeit in de gezichten van wie voor je kwam. Je groeit in hun bewegingen, hun houdingen. Geruisloos. Terwijl je erbij stond, meestal toch. En ook dit keer weet je niet, waar het ene in het andere overging. Waar hier overgaat in daar, waar toen in nu, en nu in straks. Misschien is het ons niet gegeven om dat ooit te weten.

Ze groeien gewoon rustig door. Alsof ze iets weten wat jij niet weet. Alsof ze een nulpunt hebben bereikt in hun verlangen dat jou niet gegund is. Alsof hun zijn rust in een eindeloos bewegen, waardoor, toch een beetje, de tegenstellingen opgeheven zijn. Als jij straks gaat slapen, blijven zij even rustig waar ze zijn. Misschien hoef je je trouwens niet uit te rekken. Gewoon diep inademen, en niet helemaal uitademen. En daarna weer diep inademen, en niet helemaal uitademen. Misschien is dat de manier om ongemerkt te groeien, van binnenuit. Wie weet.

11 juni 2011

De dans

Geschiedenissen lopen door elkaar. Alles wat je dacht, droomde en vreesde. Alles wat je wilde voor een ander. Het liet sporen. Alles wat was, het kan ineens weer daar zijn. In alle hevigheid. Waardoor je even niets meer ziet. Het heeft tijd nodig. Ergens tussen verwarring en schaamte. Hoe je adem je naar het nu, het alleen maar nu moet brengen. In de hoop dat je verhaalloos zou kunnen kijken.

De twee vrouwen op het podium. Hoe ze bewegen, en kijken. Met haperende lichamen. Soms zie je alleen maar spieren. Soms zie je zoveel dat je liever alleen in de zaal zou zijn. Je verdraagt soms even niet dat anderen, wat dan ook. Soms is het even te veel tegelijk. Je zou alleen de bewegingen willen zien, alleen de beelden.

Of je ooit zelf zoveel moed zou hebben, je hebt het je al vaak afgevraagd. Waarschijnlijk niet. Misschien niet die drang om naar het leven te blijven verlangen. Je weet het niet. En het doet er ook helemaal niet toe. Je kijkt naar een ander. Alleen wat daar op het podium gebeurt, dat is het nu.

Je ziet hoe ze zich uit de rolstoel heft. Hoe ze haar benen juist legt, telkens opnieuw. Hoe ze beweegt op de bank. Je ziet af en toe alles door elkaar. Hoe het was toen. Hoe je soms iets zou willen beschermen, iets zou willen afweren. Hoe je weet dat je dat allemaal niet zou mogen doen. En ook hoe je glimlacht. Om bewegingen die je herkent. Om zoveel kracht in dat lichaam dat alleen nog uit spieren lijkt te bestaan. Om beelden die je vertederen.

Hoe zenuwachtig je was, op weg er naartoe. Misschien wou je alleen maar zo graag dat alles goed zou gaan. Wou je niet dat die anderen iets zouden zien dat niet goed zou zijn, niet zoals het had moeten zijn. Hoe iedereen de zaal binnenkwam. Hoe gewoon het allemaal leek te zijn. De verwarring. Het zal wel nooit overgaan.

Gestileerde kwaadheid op het podium. Je weet het niet. Bewegingen die te zeer een emotie moeten uitdrukken, dat werkt niet, denk je. En zo is het ook meestal niet. Het is een dunne lijn. Ze worden telkens weer naar de goede kant van de lijn getrokken. Je kijkt verbaasd. Eigenlijk zou je haar nog veel meer kwaadheid gunnen, als dat al zou kunnen. Wat dus helemaal niet zou werken. Zij kan het waarschijnlijk veel beter dan jij. Misschien is de verwarring enkel de jouwe.

Je bent oud geworden, denk je even. Het leven is verder gestroomd. Tot waar het nu is. Toen zal altijd in het nu zijn. Je zou het niet anders willen. En tegelijk is er ook gewoon dit nu. Waar je nu bent.

Je adem heeft je daar gebracht waar je wilde zijn. Of bijna toch. Het zal wel niet helemaal kunnen lukken. Je zou soms even willen zien wat de anderen zien, en toch weer niet. Het is goed zo. Je ziet beelden en bewegingen die alleen zichzelf zijn. Er lijkt nauwelijks iets te zijn tussen jouw ogen en wat je daar ziet. Ze zijn breekbaar en teder, de bewegingen. En tegelijk is er een merkwaardige rust. We kunnen dit, kijk maar. Het zijn de laatste momenten, daar op het podium. Ze kijken elkaar anders aan, voor het eerst. De dingen worden mooi tot hun einde gebracht.

De mensen lopen de zaal uit. Je voelt je klein en verlegen. Er zijn te veel mensen hier. Misschien behoor je bij een andere wereld, een andere tijd. Misschien zou je niet kunnen antwoorden op vragen nu, mochten die er komen van iemand. Misschien wil je je tranen voor jezelf houden. Het geruisloos verdwijnen. Het is nog niet donker buiten. Je loopt naar de trein.

En al het andere bereikt de woorden niet. Bijna alles dus. Het blijft daar waar je niets kunt zeggen. Het zal blijven rondwaren onder je huid. Tot diep in de volgende dag, en waarschijnlijk ook daarna nog. Het is goed zo.

09 juni 2011

De hele dag



‘Lig je goed? Heb je het niet koud?’
‘Nee, het is allemaal goed. En jij? Kun je wel alles zien?’
‘Ja hoor, wees maar gerust.’
‘Waar denk je aan?’
‘Wil je dat weten?’
‘Ja, eigenlijk wel. Maar vertel anders maar iets, dan geloof ik zeker dat je daaraan dacht.’
‘Heb je dat soms ook, dat je bezig bent om herinneringen te maken.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Dat er een moment is, of een plek, of wat dan ook. En dat je denkt: ik moet nu heel goed kijken, heel goed luisteren, en ook heel goed ruiken. Omdat je weet dat er dan iets aan het gebeuren is dat je helemaal zou willen kunnen oproepen later. Omdat je weet: dit nu zal mijn of ons leven bepalen, en door wat ik nu doe, zal ik kunnen voorkomen dat ik het ooit vergeet.’
‘Nee, toch niet. Op zo’n momenten wil ik niet nadenken.’
‘Ben je dan niet bang? Dat het zal verdwijnen?’
‘Nee, ik ben niet bang. Ik vertrouw er wel op dat zal blijven wat goed is.’
‘Ik niet, denk ik. Misschien ben ik wel altijd bang dat ik elk moment weer alles kan verliezen.’
‘Maar kijk eens naar ons. Het is toch niet verloren gegaan, of wel?’
‘Uiteindelijk niet, dat klopt.’
‘Waarom maak je je dan zoveel zorgen?’
‘Soms, midden in de nacht, of ergens onderweg, is het ineens alsof de grond onder mijn voeten weg is, alsof ik helemaal niet meer weet waar ik naartoe moet. Alsof ik niet meer zal weten of ik het juiste huis zal binnengaan. Alsof ik niet weet wie die persoon is die tegenover me zit en doet alsof ze me kent. En dan kan ik teruggaan naar die goed opgespaarde herinneringen.’
‘De afdeling herinneringen voor noodgevallen dus.’
‘Ja, zoiets.’
‘Ik heb dat eigenlijk nooit zo echt gedaan. Misschien kijk ik meer vooruit, en jij meer achteruit. Hoewel.’
‘Wat?’
‘Ik heb ook wel van dat soort rituelen. Zoals jou horen vertellen. Als ik je te lang niet zie of hoor, dan kan dat ook ineens toeslaan. En dan wil ik gewoon je stem even horen, en nog liever horen hoe je een verhaal vertelt. En dan wordt alles weer rustig.’
‘Ja? Dat is wel lief.’
‘Jij kunt me ook altijd weer aan het lachen brengen. Dat is heel bijzonder. Niet vergeten.’
‘Dat is wel altijd zo geweest. Jij bent ook iemand die ik graag wil doen lachen.’
‘En je doet dat goed. Je blijft kijken, is het niet?’
‘Ja. Als je een mooie foto van iemand maakt, dan is dat dat ene moment. Je zou direct daarna een andere foto kunnen maken, ook mooi, en ze zou helemaal anders zijn. Mensen die al die foto’s in zich hebben, die zie ik graag. En dan wil ik ook graag al die foto’s zien. Of er toch genoeg zien, zodat ik altijd in staat zal zijn alle andere te dromen.’
‘Ik denk wel dat mensen die jou niet goed kennen soms een beetje bang worden. Je kijkt heel intens altijd.’
‘Ik kijk ook vaak weg, net daarom waarschijnlijk.’
‘Maar bij mij hoef je geen schrik te hebben.’
‘Ik weet het.’
‘Weet je, vroeger had ik het soms moeilijk met de herinneringen in mijn lichaam. Je ziet in de spiegel hoe het verandert, hoe het de dingen van de tijd draagt. Nu vind ik dat goed, mooi zelfs. Soms dan toch.’
‘Ik ben er altijd van overtuigd geweest dat het landschap zich kan herinneren wie er liep. Ook al gaat de wind erover, en de regen. Op een of andere manier zal dat altijd blijven. Ook al zie je er niets meer van. Dat vind ik een troostende gedachte. Misschien is het met de huid niet anders.’
‘O ja, dat is zo. Maar soms besef je niet dat de herinneringen er nog zijn. Of wil je dat niet beseffen. Het ene moment wil je niet dat er ineens iets van toen opduikt in het nu. Het andere moment ben je dan toch eigenlijk blij, dat het niet weg is, ook al kan het je uit je evenwicht brengen.’
‘En misschien kan je lichaam zelfs dingen onthouden wanneer je hoofd dat al lang niet meer kan. Als dat zo zou zijn, zou het ook een troostende gedachte zijn.’
‘Het is nog te vroeg om dit al te weten. Nog veel te vroeg.’
‘Ja, dat is zo, je hebt gelijk. Ik wil het soms gewoon weten, die dingen.’
‘En als je nu eens probeert niets te willen weten.’
‘Nu?’
‘Ja, nu.’
‘Maar dan alleen nu. Straks niet meer.’
‘Tenzij het straks ook weer nu zal zijn natuurlijk.’
‘Ja, in dat geval wel.’
‘Zullen we dat dan afspreken?’
‘Ja, dat lijkt me een goed plan.’
‘En voor ik het vergeet…’
‘Sjjjjt, jij zult niets vergeten, zwijg nu maar.’

05 juni 2011

De professor

Op bezoek bij een dierbare vriendin. Een meisje dat twee huizen, twee tuinen verder woont, komt achterom. Ze komt bij aan de tafel zitten. Ze heeft al zeker vijf keer dag gezegd, en daarna ook nog “aangename kennismaking”. Ze is de zijzijbuur, zo zegt ze. Of er ook een hijhijbuur is, vraag je nog. Ze blijft indringend kijken. Tot ze ineens zegt: “Jij ziet er net uit als een professor.” Het zou met het haar te maken hebben, onder andere. Dat zal wel een diplomatisch argument zijn, waarschijnlijk. Een ander zou misschien kunnen zeggen dat het al heel wat is als je erin slaagt om er niet zo dom uit te zien als je bent, of zoiets. Een professor, dat is toch veel te veel eer. Er wordt uitgelegd dat het haar er binnen enkele minuten af zal gaan. Haar ogen glinsteren, ze zou het helemaal zien zitten om de schaar in dat haar te zetten. Ze begint te vertellen dat zij haar heeft dat snel vet wordt. Je vertelt dat jij haar hebt dat heel dik is. Moeilijk om er vlechtjes in te leggen. En dat hoewel je er behoorlijk kaal uit ziet, er toch nog sprake is van enige haarvorming boven op het hoofd, niet zichtbaar, maar toch voelbaar. Ze zegt dat dat haar daar toch zichtbaar is. Opnieuw een bewijs van aanleg tot diplomatie. Ze vertelt over hoe en waar haar vader kaal begint te worden. De verschillende patronen worden vergeleken. Je zegt er maar niet bij dat naarmate het haar op plaats A verdwijnt het er weer bij komt op plaats B, bij jou toch alleszins. Nog voor het knippen dan echt begint, is ze al weg. Je kunt dus niet checken of je er met korter haar in haar ogen minder uit ziet als een professor. Toch maar hopen van wel.

Folders bussen. Altijd weer een goede gelegenheid om een wijk beter te leren kennen. De stad ontsluit zich in het van bus tot bus gaan. De bustechniek wordt tijdens de tocht verder verfijnd. De folder toch nog maar een keer extra vouwen om hem in de bus te krijgen. De techniek om enkele pakken folders in een rugzak mee te nemen, nog een extra pak in een schoudertas en een laatste op je arm werkt redelijk goed. Alleen niet als de brievenbus heel laag staat en de zijwind sterk is. Er zijn idioten die van deze postzegel van de wereld een meer ‘homogeen’ gebied willen maken, al spreken ze dan over homogene bevoegdheidspakketten of zo. Gelukkig is er aan de brievenbussen zelfs nog geen begin van homogeniteit te merken. Sommige zijn gastvrij en ontvankelijk. Ze lijken je te verwelkomen. Je folder schuift zo binnen. Andere zijn bezet. De regionale kranten steken nog een beetje onbeleefd naar buiten. Die moeten eerst binnen voor jouw folder er ook nog bij kan. Nog andere lijken tanden te hebben. De brievenbus lijkt een opbouw op de deur. Je moet diep binnendringen om je folder binnen te krijgen. En dat kan alleen dwars door een wal van weerbarstige borstels. Je probeert toch overal even elegant te blijven. Het is blijkbaar nog vroeg. Nauwelijks mensen op straat. Wel altijd een beetje ingewikkeld wat je moet doen als de deur open staat en er iemand daar bezig is, met wat dan ook. Soms kun je zien of je de folder gewoon af mag geven, soms niet. De man staat voor zijn deur iets te doen met de plantenpotten. Het lijkt niet zijn dagelijkse bezigheid te zijn. Als je net aan zijn deur komt, valt de plant. Hij raapt de scherven op, en lacht: “Scherven brengen geluk, dat zeggen ze toch.” Je zegt dat je van harte hoopt dat dat waar is. Hij blijft lachen. Het komt nog goed met deze dag, denk je.

Je appartement lijkt soms wel een portierswoning. Zeker als je in de werkkamer voor het raam zit. Je ziet alle bewegingen, of zoiets. De mevrouw met het zwarte haar komt voorbij, kijkt binnen, en glimlacht even. Onmiddellijk daarna komt ze terug voorbij, in de andere richting. Weer even een glimp binnen. Daarna weer, en nog een keer terug. Bij die laatste lijkt ze te aarzelen. Ze wil iets vragen. Je loopt naar het terras. Of je haar binnen zou willen laten in de traphal, ze heeft zichzelf buitengesloten, en is haar man kwijt. Die zou zich in de kelder kunnen bevinden. Even later ga je weer op het terras zitten. Na al die maanden ben je nog steeds niet helemaal gewend aan alle mogelijkheden van deze plek. Zodra je hier bent, kun je niet daar zijn, of zoiets. Je kunt maar één lekkere stoel tegelijk gebruiken. Het was al lang een soort droom om buiten te kunnen lezen terwijl het regent. Maar die paar druppels die nu uit de lucht vallen, zijn toch minder spectaculair dan wat je kon zien op de buienradar. Je was al maar gaan kijken, in het kader van het genotvoorbereidend checken. Het boek is eigenlijk toch een beetje aan de moeilijke kant. Je hebt meer zin in een ander boek uit de stapel nog te lezen. Maar dit boek moet dringend besproken worden. Achteraan op het plein zijn twee meisjes op zoek naar een plekje. Zou het ook een hangplek zijn als het over meisjes gaat? Ze nemen een drempeltje van een van de nieuwe huizen. Het zal ongetwijfeld om stomme jongens gaan, en andere varianten van onvervulde liefdes. Je herinnert je ineens dat het zijzijbuurmeisje je ook uitgebreid had uitgelegd dat vrouwen ouder worden dan mannen. De twee meisjes op de drempel, zij hebben dus nog alle tijd van de wereld voor de alles verpletterende liefde, of voor het mijmeren erover.

04 juni 2011

Slingerbeweging

Is het aarzelende rust, of gestileerde rusteloosheid? De boeken van de Hongaarse schrijver György Konrád bewegen altijd een beetje tussen de twee. Zijn nieuwste in het Nederlands verschenen boek heet Slingerbeweging en die titel verwijst er ook meteen naar. De slinger gaat heen en weer. In de tijd, tussen toen en nu. Tussen gruwel en vrijheid. Tussen zich terugtrekken in de rust en rusteloos de wereld afschuimen. Tussen de bank in de tuin van het huisje op het platteland en de steden van de wereld. Tussen milde innerlijke rust en verontwaardiging zonder stemverheffing. Tussen alleen zijn en samen zijn. Tussen feit en fictie.

En er zijn nog eindeloos veel meer dualiteiten. Doorheen het boek blijkt echter steeds duidelijker dat de schrijver het met de voortdurende slingerbeweging niet enkel heeft over gebeurtenissen en plekken. De slingerbeweging is een ethische levenshouding en een opdracht voor de literatuur. Nooit lang op één plek willen zijn, nooit lang met één rol willen samenvallen, het ik naar achter schuiven en de andere stemmen observeren, het is een bewuste houding. Een houding die noodzakelijk is voor het soort literatuur dat Konrád wil maken. In zijn boeken lopen biografie, essayistische beschouwingen en fictie door elkaar in een onontwarbaar kluwen. Telkens opnieuw blijft hij sprokkelen uit de koffer die zijn leven is. Telkens opnieuw zie je hoe hij als met klei al die fragmenten in elkaar zit te kneden. En trouw aan zijn titel is Slingerbeweging geen lineair boek dat een begin en een einde heeft. Het blijft bewegen, zoals je eigenlijk ook zelf elke dag van je leven in je hoofd een nieuwe tussenstand maakt, een nieuwe interpretatie van alle verhalen die je leven uitmaken. Als ik ben je geen afgelijnd geheel. Meer een soort tochtgat, waar al die verhalen telkens weer door passeren.

Het levensverhaal van de Hongaarse auteur is dan ook op zijn zachtst gezegd indrukwekkend. In de Tweede Wereldoorlog ontsnapte hij nipt aan de dood, terwijl de meeste andere Joden van zijn geboortedorp in de gaskamers verdwenen. Na de oorlog kwam hij als dissident regelmatig in conflict met het communistische regime, en was hij tot net voor de val van de Muur een verboden auteur. Een sleutelmoment is de Hongaarse opstand van 1956, waarin hij even actief is in een revolutionair comité van studenten. In tegenstelling tot veel andere Hongaren heeft hij er altijd voor gekozen om niet te emigreren naar het Westen. Hij bleef schrijven, en bracht zijn boeken uit via het clandestiene samizdatcircuit. Na 1989 werd hij internationaal nog meer een van de toonaangevende intellectuelen van ‘Midden-Europa’ en bleef hij ook publiek standpunten innemen, onder meer tegen de nieuwe rechtse regering in Hongarije. In recente interviews heeft hij het wel eens over de slingerbeweging die hij ziet tussen nu en de donkere dagen van de jaren 30 en 40.

Al die dingen komen weer aan bod in Slingerbeweging. Maar ook veel mijmeringen over zijn vrouw en zijn vroegere geliefden, over zijn kinderen, over het ouder worden, over Boedapest en Berlijn en nog zoveel andere plekken op de wereld, over tuinen (die in veel van zijn boeken een bijna mythische rol spelen), over het reizen, …

Als je aan een boek van Konrád denkt, dan denk je meer aan een bepaalde atmosfeer dan aan een verhaal. De zinnen stromen rustig door, een beetje zoals het wat lijzige stemgeluid van de auteur. Maar ze zijn zo eindeloos mooi. Je zou zowat de hele tijd dingen willen aanstrepen. Het mooie is dat Konrád nooit wijsheden wil debiteren, en net daardoor zit er zo oneindig veel wijsheid in wat hij schrijft. Als je zijn vorige boeken ook las, dan ken je zijn levensverhaal wel. Maar toch blijft het boeien. Niet alleen omdat je voelt hoe hij blijft zoeken en herformuleren. Zijn zinnen lijken steeds meer uitgepuurd te worden. Ze zijn heel stil, maar tegelijk ook erg dichtbevolkt. Als hij het heeft over hoe het kan gebeuren dat de ene mens een andere mens naar het leven staat, dan gebruikt hij geen grote woorden, maar is het zeer duidelijk wat hij wil zeggen. In zijn leven heeft hij waarschijnlijk te veel te grote woorden gezien. Zijn ‘stille’ stijl, van kleine bewegingen, die niet zwijgt over de gruwel is misschien wel het beste antwoord op die hele twintigste eeuw.

Hoewel de auteur vaak vertelt over de rust van de ouderdom, de stilte op zijn bankje achter in de tuin, voel je goed dat het nooit berusting is. Het lijkt meer een aarzelende rust. De slinger hangt nooit stil. Als hij hier is, wil hij al snel weer daar zijn. Misschien is zijn schrijven een vorm van bedwongen of gestileerde rusteloosheid. Tussen de kieren van de woorden voel je telkens wel de onrust sijpelen. Door de vaak laconieke en zelfspottende wijze waarop Konrád naar zijn eigen levensverhaal kijkt, behoudt zijn boek echter een bedrieglijk lichte toets.

Het is een vraag die je zo niet kunt stellen, maar als je zou vragen wie Europa is, dan zou György Konrád een antwoord kunnen zijn. Hoe de hele geschiedenis van die twintigste eeuw in dit getraumatiseerde continent rond iemand heen en weer kan slingeren, dat vind je altijd weer bij hem terug. Maar je vindt er ook een ethische houding en een literair programma terug. Ergens in het boek zegt de auteur dat hij tact als de belangrijkste Europese waarde beschouwt. En je ziet meteen de kosmopoliet zitten op het bankje in zijn tuin, mijmerend tussen herinneringen, maar nog niet van plan het hoofd neer te leggen.

Slingerbeweging is andermaal een heel erg mooi boek. Het is moeilijk uit te leggen, maar een boek van Konrád lezen doet je anders ademen, breder en dieper. En alleen dat al is veel waard in deze tijden.

01 juni 2011

Louise


Ik zat net op de bank toen ze naast me kwam zitten. Moe, na een lange werkdag, met pruttelende computers en niet te verklaren onrust onder de huid. In de winkelstraat zat een man viool te spelen. Mooi, en met een sluipende melancholie die ik goed kon gebruiken, zoals zo vaak. Ik ging op de bank tegenover hem zitten. En Louise deed dat dus ook.

“Jij ziet er wel een vriendelijke man uit, als ik dat mag zeggen. Wel een beetje in de plooi. En dat haar mag dringend ook eens geknipt worden.”

Daar had ik niet meteen iets op te zeggen. Eigenlijk wou ik ook niet zoveel zeggen. Het idee van enkele dagen rust, zonder mensen om me heen, zonder iets te moeten zeggen tegen iemand, trok me erg aan. En die enkele dagen waren in mijn hoofd al begonnen, denk ik. Ik glimlachte even, en ze begon te vertellen.

“Die viool is een beetje droevig. Net zoals ik me voel nu. Ik dool al een tijdje door de stad, als je dat zo mag noemen. Dolen, ja, dat is het wel. En eigenlijk zou ik gelukkig moeten zijn, maar zo voelt het niet.”

Ze vertelde dat haar vriend en zij net die dag uit elkaar waren gegaan. Het zat er al een tijd aan te komen. Ze hadden nog zo hun best gedaan, maar het was niet te vermijden.

“Hij is geen slechte man, helemaal niet. Integendeel zelfs. Maar wij twee samen, dat werkt niet, om een of andere reden. We wisten het al lang, maar wilden het niet tegen elkaar zeggen, denk ik. We deden elkaar pijn, terwijl we dat helemaal niet wilden. En dan probeerden we het weer goed te maken, telkens opnieuw. Maar het is alsof je elke keer iets verliest bij al die kleine gevechten. Je komt weer terug bij elkaar, telkens weer, en het is alsof er ergens een hoekje afgebroken is of zo. Weg, en het komt niet meer terug, en je weet het. Allebei. En zo moet je met minder verder.”

Terwijl ze sprak, keek ze de hele tijd, bijna onbewogen voor zich uit. Geen tranen, maar wel vermoeide ogen.

“Ik heb lang nagedacht over een omschrijving van wat er met ons is gebeurd. En vanmiddag heb ik het gevonden. We hebben elkaar uitgeleefd, dat is het. Zoals met een oud huis, of met een hemd dat je zo mooi vond. Vorige week hebben we een hele nacht door gepraat. Alles gezegd wat er te zeggen was. Het was ontroerend, en mooi. Maar er kwamen geen tranen. Het was alsof ik al voorbij de tranen was. En toen hebben we de knoop doorgehakt.”

Ze stond op om wat geld te gaan leggen in de vioolkist van de man.

“Eigenlijk zou ik heel blij moeten zijn nu, maar het lukt me nog niet. Ik weet dat de volgende dagen de energie zal terugkomen. Ik voel het. Het zal zijn alsof langzaam maar zeker de zuurstof weer naar mijn hoofd komt. Maar vandaag is het er nog niet.”

Ik zei haar dat haar verhaal me deed denken aan iets wat ik enkele dagen daarvoor had gehoord. Bijna helemaal hetzelfde verhaal. Alsof het in de lucht hing.

“Misschien zoeken die verhalen jou wel op, wie weet.”

Ik vroeg of ik iets voor haar kon doen.

“Ja, eigenlijk wel. Ik zou het fijn vinden als je mee zou gaan nu, om ergens een glas champagne te gaan drinken. Niet meer dan dat, en ook niet meer dan één glas. Dat zat al lang in mijn hoofd, dat als dit ooit zou gebeuren ik dan een glas champagne zou gaan drinken. Maar ik durf het niet alleen. Ik heb het nooit gekund, en nu zal ik het misschien moeten leren. Maar nu kan ik het nog niet.”

Ik bedankte de violist nog, en toen vertrokken we. We vonden een tafeltje met een mooi uitzicht, en daar hebben we een glas champagne gedronken. Ze had me nog gevraagd of ik het niet erg zou vinden als we gewoon zouden zwijgen bij de champagne. Dat vond ik prima.

Toen onze glazen leeg waren, keek Louise me verlegen aan. Ze ging met haar hand door mijn haar, en vertrok toen, zonder om te kijken. Ik ben nog even blijven zitten, en vertrok toen ook. Tijd om naar huis te gaan.