29 juni 2011

Nachtlicht



Een gigantische drilboor, en een al even gigantisch lawaai. De machine trilt het beton in stukken. Waar een oppervlakte was, wordt nu de rivierarm steeds beter zichtbaar. Als je straks weer thuiskomt, zal alles weg zijn. Leegte maken, om een plek te winnen. De nieuwe brug kan nu de aandacht naar zich toe trekken, de mensen zullen wel volgen.

Het kleine meisje loopt op haar handen de gang op en neer. Dat moet ze elke zondag een keer oefenen van haar mama, zegt ze. Daarna volgt nog een achterwaartse buiteling, eventjes. En een uitgebreide toelichting bij de indeling van het turnsysteem. Je doet alsof je het begrijpt. Of ze dus aan de volgende Olympische Spelen gaat deelnemen, vraag je. Het antwoord volgt meteen, zonder aarzeling. Natuurlijk zal ze dat doen.

Misschien is het ook een vorm van ouder worden. Steeds minder goed tegen roepteksten kunnen. Niet zozeer teksten waarin iemand roept, maar teksten die zelf roepen. Liever teksten die voorzichtig in- en uitademen. Waarin de woorden elkaar voorzichtig betasten. Grote woorden zijn zo gemakkelijk. Kleine woorden voor grote ideeën zijn al beter. Zoals het voorzichtig heen en weer gaan van het water aan het strand op een dag met weinig wind. Het zilte water schuift over het zand, verontschuldigt zich net niet. Maar de zee wordt er niet minder groot door. De troost die woorden kunnen geven wel.

Je zit op het terras, het is al laat. De regen valt in bakken uit de lucht. Het is bijzonder hier te zijn. Als een bevoorrechte toeschouwer. De nachtlucht onthult zich steeds weer door het nachtlicht. Het is meer dan een sluier die telkens wordt weggenomen. Er is meer te zien. Het is alsof je veilig bent hier, besef je ineens.

Terwijl de vergadering nog net niet begonnen is, een gesprek over de geschreven brief. De generaties die het nog wel deden, en wanneer het veranderde. Mooi, hoe alleen al het idee van een echte brief iets kan doen glimmen in de ogen van iemand.

Het is al laat als je in het station aankomt. Mensen lopen een beetje doelloos heen en weer. Op de borden zie je vertragingstijden van meer dan twee uur voor treinen die nog moeten komen, misschien, diep in deze nacht. Je loopt door de stad naar huis. De warmte hangt tussen de huizen, nog niet zinnens tot aftocht. Het malen in je hoofd ebt langzaam weg.

En na de klusjes, na het gieten van de planten, na alles, zijn er nog aardbeien. Je houdt ze voor dat moment. Niet meer dan vier. Een klein beetje genot. Heel even aanraken wat groot is. En dan kun je gaan liggen. Ze houden een belofte in zich.

Alle lichten zijn al uit, binnen dan toch. Het nachtlicht dringt echter rustig binnen, trekt zich niets aan van de bij dit uur van de dag veronderstelde lichtloosheid. In zich uitrekkende flitsen. Heel even is het alsof deze plek vreemd is, ergens waar je nooit eerder was. En even is het alsof je iets zou willen zeggen tegen iemand. Tot het weer weggaat. Dit moment waarin je alles zou gezegd hebben wat er te zeggen is.

Je krijgt het lastig. Je hebt geen zin meer om nog langer naar deze eindeloos durende uiteenzetting te luisteren. Je vertrekt, laat de zaal achter je. Terwijl je de mooie trappen af loopt, voel je hoe de ergernis oprukt, onder je huid. Buiten gekomen zie je hoe mensen heen en weer lopen. Je neemt die straat waar er niemand lijkt te zijn. Tot je de vrouw ziet, die rustig op een muurtje zittend haar kind de borst geeft. Een warme golf neemt je huid weer over. Je zou haar willen danken voor iets, al weet je niet waarvoor.

Geen opmerkingen: