De trein lijkt nog even te wachten voor de lange reis terug. Het is waarschijnlijk niet zo, maar het lijkt zo.
Je zou je even willen terugtrekken in je eigen achterland. Het achterwaarts sluipen. Ongemerkt.
Misschien is het dit landschap dat aanzet tot lichte droefenis. Je moet er steeds weer doorheen. Het kijkt je nochtans onschuldig aan. Het zal het jouwe dan wel zijn. Al is er misschien dan geen grens tussen beide. De beweging zal wel uitslijten waar je bent nu.
Je herinnert je hoe je vroeger brieven zat te schrijven op deze trein, en de stations die zullen volgen. Ze kwamen toch vooral bij de terugreis. Tegelijk vertrekken en op weg zijn naar iets, steeds weer, misschien is dat het. Je mist de brieven, hoe je kon verdwijnen. Het is gemakkelijker eiland te zijn met een brief.
Je komt langzaam terug in je boek. De oude vrouw naast je zit rustig te lezen, alsof het alles is. Zou je ook mooi oud worden, zoals zij?
Je denkt weer aan het verhaal over de regen dat je onlangs hoorde. Over de woestijn. En hoe warm het daar was op de grond. Over het onweer dat voorbij kwam. En de hevige regenbui die naar beneden viel. Maar halverwege tussen hemel en aarde gewoon oploste. Het water kwam nooit verder dan halfweg. Bereikte nooit zijn bestemming. Wat zou er zijn met dat verhaal?
De beweging heeft het voorzichtig overgenomen. Je verdediging blijft wankel. Iemand zou je nu zo de vernieling in kunnen strelen. Je concentreert je op afwezig zijn.
Het station. Daar zat je meestal te schrijven. Dezelfde bank is er niet meer. Wel dezelfde plek waar ze stond. En de wolken. Er is altijd iets met de wolken hier. Ze willen je iets zeggen.
Een goede plek bij het raam, achterin de trein. Je schuift jezelf in deze hoek. Je zoekt naar roerloosheid. Zodat alleen de trillingen overblijven. De roerloze boekhouding.
Het boek heeft niet alleen een harde kaft, de katernen zijn ook ingebonden. Je ziet het niet vaak meer. Een harde kaft is al goed, maar gebonden is nog beter dan gelijmd. Het is alsof de woorden anders naar je toe komen. Alsof je ze trager moet vastnemen.
Het gras daarbuiten blijft zwijgen. Dat was vroeger niet zo. Er is iets met dit land.
Dit keer wil je niet zien waar je de grens overgaat. Je zult het wel merken als je aan de andere kant bent. Het licht zal er anders zijn.
De groene plekken naast het spoor liggen er alsof ze aangespoeld zijn. Een beetje verloren. Maar in het volle besef van een waarheid. De kleine slingerende paadjes. Hoe zijn ze daar gekomen? Net daar, en niet een meter verder? Hier en daar trosjes kinderen. Ze hebben zich teruggetrokken in het verloren land. Waarvan dit spoor de grens is.
Bladzijde na bladzijde schuift alles nog beter in elkaar in het boek. Er is geen argeloosheid.
Het laatste tussenstation. Waarom lijkt het ene station meer een niemandsland dan het andere? Ineens komen alle verhalen naar je hoofd. Over gekwetste liefdes, over gedeukt verlangen, over wat niet kan. Ze blijven even bij je.
Als je hoofdstuk net niet uit is, zou de trein een klein beetje trager het station moeten naderen. Zodat je je boek dicht kunt slaan net voor hij stopt.
Onderweg naar huis kom je in een korte maar hevige regenbui. Enkele minuten later, thuis, zie je dat het daar niet geregend heeft. Zou ook die regen verdwenen zijn?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten