31 mei 2008

De techniek staat voor niets


In de post ligt een rood pakje van de bank. Toch niet weer een aankondiging over alle kansen die ik dreig te missen als ik niet snel…? Er ligt daar al een andere brief die me dreigend toespreekt dat ik al zoveel proximuspunten heb die ik dringend zou moeten inruilen voor iets. Gelukkig weet ik meestal niet wat voor een onvoorstelbare hoeveelheid kansen ik zowat permanent mis. Maar meestal wordt soms onderbroken door berichten die me met mijn neus op de feiten wijzen.

In het pakje van de bank zit echter een apparaat. “Met uw gloednieuwe kaartlezer gebruikt u PC banking overal ter wereld.” Hoezo? Ik moet mijn kaart dus niet meer in mijn lezer die ik nu heb steken? Nee, ik kan hem overal met me meenemen. “Mobiliteit troef” Moet ik dat ding dus altijd meenemen, om overal, wanneer ik een aandrang voel via de computer onmiddellijk betalingen te kunnen uitvoeren? Blijkbaar wel. O jee.

Eerst vraag ik me af hoe dat ding werkt. Zou het zomaar, zonder draad, kunnen inloggen, en hoe werkt dat dan? Moet ik het op de computer richten misschien? Ik kijk naar het ding en ga op zoek naar een of andere geheime zender of zo. Vanwege een aangeboren, of gewoon aangekweekte neiging tot beperkte avontuurlijkheid wil ik meestal vooraf helemaal weten hoe dingen werken voor ik ermee ga werken. Ik ben inderdaad een van die types die gebruiksaanwijzingen leest. Jonge mensen hoeven vandaag enkel nog maar te kijken naar iets, een computergame of zo, om te weten hoe het werkt. Ik vraag hun soms wel eens of ze de gebruiksaanwijzing gelezen hebben, enkel en alleen om die blik te zien die je dan krijgt. Iets tussen medelijden en verontwaardiging over zoveel domheid.

Soms wil ik ook even wachten met nieuwe apparaten. Niet altijd, maar soms wel. Een beetje zoals wanneer ik een nieuw hemd koop. Dan blijft het soms nog twee weken netjes ingepakt liggen voor ik het effectief aan zal doen. Waarom dat zo is, ik weet het niet. Maar dit apparaat vraagt mij om niet te wachten. “Bij uw nieuwe kaartlezer vindt u ook een beknopte handleiding. Een kleine tip: gebruik hem meteen al bij uw eerstvolgende PC banking-sessie. Zo kunt u er in alle rust mee leren werken, en neemt u zonder enig probleem afscheid van uw CZAM/PC.”

Lap! De boodschap begint meteen te knagen in mijn hoofd. Ik moet namelijk vandaag enkele betalingen doen. Zou ik nog gewoon lekker met het ondertussen oude nog met een kabeltje bevestigde insteekding (klinkt toch beter dan CZAM/PC – hoe spreek je dat trouwens uit, iets als Sesam open u of zo denk ik) werken, nu het nog kan? Lekker veilig, niet te veel nadenken. Maar toch, hoe weet ik vanaf wanneer ik niet meer rustig de tijd zal krijgen om het te leren? Nu dus.

Volgens de beknopte handleiding moet ik mijn kaart in de kaartlezer steken “met de chip naar beneden en naar u gekeerd”. Naar mij gekeerd? Wat wil dat zeggen? Als je het apparaat en kwartslag draait, kun je de kaart er van opzij, en niet langer van boven insteken. Ook handig trouwens. Maar dan is ze niet meer naar mij gekeerd. Zou het dan fout gaan? Man man man, wat een toestand.

Officieel ben ik nog steeds in alle rust bezig met de sessie. Die begint nu echt. Verschillende handelingen dienen nu afgewerkt te worden. Als je niet snel genoeg werkt, valt het apparaat weer uit. Je moet dus snel handelen. Er is een toets met M1 en een met M2. Waar zou die M voor staan? Dat zou men er toch bij moeten zeggen. Als je het echter goed doet, komt de boodschap “Challenge?” op het scherm. Waarom krijg ik nu de vraag “Uitdaging?”?

Na drie pogingen blijkt het nog te werken ook. Dat hoop ik toch tenminste. Ik lees verder op de beknopte gebruiksaanwijzing. Via de toets info is er blijkbaar nog allerlei nuttige informatie te bekomen van dit apparaat.

Dring. De bel gaat. Ik hol naar beneden, nog helemaal doordrongen van alle rust die over me is gekomen door met dit apparaat te werken. Er blijken twee zendelingen van de heer Jezus Christus voor mijn deur te staan. Het staat ook op de badge op het zoals altijd witte hemd dat die Amerikaanse jongens aan hebben. Ik probeer hen uit te leggen dat ze aan mij hun tijd zullen verdoen. Een van hun tweeën wil toch nog weten of ik geloof, en of ik daar iets over wil zeggen. Ik zeg: “Ik geloof niet dat ik daarover iets wil zeggen.” Ik zou hun ook uit kunnen leggen dat mijn dagelijkse korte meditatie mij meer innerlijke rust geeft dan mijn nieuwe kaartlezer. (Misschien bestaan er trouwens wel zo’n elektronische kaartlezers voor tarotkaarten?) Via de brief, die overigens ondertekend was door de “directeur channel management” (kanaalbeheer, dié man houdt dus het water proper) had ik trouwens vandaag al een blijde boodschap gekregen: “Van harte gefeliciteerd! Bij deze brief vindt u uw gloednieuwe kaartlezer voor PC banking.” Hoezo, gefeliciteerd? Had ik daar dan iets voor gedaan? Zou ik ook een brief hebben gekregen als ik de nieuwe kaartlezer niet had gekregen? “Jammer genoeg moeten we u melden dat u niet bij de gelukkigen bent die een gloednieuwe…”

Ik zit terug aan mijn computer en kijk nog even naar het apparaat. Met de infoknop kan ik namelijk ook de Reader version te weten komen. En dat is dan “de programmaversie van uw kaartlezer”. Er blijkt een reeks cijfers op het schermpje te komen. Nu ben ik helemaal mee met alle belangwekkende informatie.

Gisteren twijfelde ik nog even, maar ik denk dat toch nog een jaartje ga wachten eer ik overschakel op Tax on web…

30 mei 2008

De vrijheid van grenzen

Het is een van de klassieke clichés die over de ecologisten worden verteld, dat ze de vrijheid zouden willen inperken. Kiezen voor een meer duurzame maatschappij zou iets zijn als een ‘stap terug’. De vraag stellen of ‘meer’ wel altijd ‘beter’ is, wordt onmiddellijk geïnterpreteerd als ‘minder’, en dat is voor onze huidige doorholmaatschappij een echt taboe.

Het lijkt paradoxaal, maar respect voor ecologische grenzen leidt tot meer, niet tot minder vrijheid. Net als het liberalisme en het socialisme is het ecologisme een kind van de Verlichting. Het moderne wereldbeeld betekende een echte breuk in de manier waarop we naar de wereld keken en ermee omgingen. Waar tevoren de wereld onkenbaar, bedreigend, en door een god bestuurd was, ontstond er in de Moderniteit een heel ander beeld. Door de ontwikkeling van wetenschap en techniek werd de werkelijkheid ‘onttoverd’. Het centraal stellen van het individu leidde ook tot een heel andere verhouding met de natuurlijke omwereld. De wereld en de andere levende wezens werden al snel geïnstrumentaliseerd en gebruikt voor het menselijke project. Al het andere had slechts waarde in zoverre het voor de mens van nut was. Er ontstond een concept van ‘ontwikkeling’ dat tevoren niet bestond en dat koos voor een algehele versnelling en mobilisering. Het op zich prachtige moderne idee van ‘vooruitgang’ is ondertussen eenzijdig ingevuld door een streven naar economische groei, een streven naar een eindeloze toename van productie en consumptie. En steeds meer zijn alle andere moderne waarden die met het begrip vooruitgang samenhangen verbonden aan dat streven naar economische groei.

Het ecologisme is te zien als een postmoderne of kritisch-moderne stroming in de zin dat ze ook volop oog heeft voor de keerzijde van dat moderne project. De grootschalige natuurvernietiging, de uitputting van de aarde, de spirituele leegte van de consumptiemaatschappij waarin alles en iedereen een ‘product’ geworden is, het zijn geen vervelende bijverschijnselen van het moderne denken, ze zijn er structureel mee verbonden. Onze aan groei verslaafde maatschappij is autistisch geworden tegenover de gevolgen daarvan. Onbegrensde groei is immers niet mogelijk in een begrensde wereld.

Vrijheid is een enorm mooie en belangrijke waarde. Maar de manier waarop ze ingevuld wordt, bepaalt of ze overeind blijft. Vrijheid kan niet zonder rechtvaardigheid. Pas wanneer bv. onderwijs voor iedereen op gelijke mate toegankelijk is, kunnen mensen ook volwaardig participeren aan de maatschappij en zo in vrijheid hun levensproject kiezen. In een klassiek liberale visie zijn mensen vrij als ze zo weinig mogelijk ‘gehinderd’ worden. Dat is natuurlijk een fictie. De ene mens heeft een handicap (in welke vorm dan ook), de andere niet. Regels of afspraken die die handicap corrigeren, zijn geen belemmering, maar vergroten integendeel de rechtvaardigheid, en dus ook de voorwaarde voor vrijheid. Verder is het zo dat lang niet iedereen de druk van de individualisering aankan. We kunnen nu allemaal veel meer keuzes maken, maar tegelijk moeten we ook elke dag elk uur opnieuw keuzes maken om onze identiteit te bepalen. Veel mensen kunnen die druk niet aan. Je kunt dus eigenlijk pas individu zijn als je ook ‘verbonden’ bent. Verbonden met mensen, maar ook met de natuur.

In een begrensde wereld kun je het verschil tussen rijk en arm niet oplossen door enkel te proberen de taart groter te maken. Als dat zou kunnen, zou je de armen rijker kunnen maken, zonder de rijken armer te moeten maken. Als je te veel van de aarde vraagt, wordt die letterlijk kleiner. De klimaatverandering, veroorzaakt door een mondiale rijke minderheid, zorgt ervoor dat de levenskansen van de mondiale armere meerderheid verkleinen.

Als het prachtige idee van vooruitgang eenzijdig wordt ingevuld als een economische ontwikkeling die doet of er geen ecologische grenzen zijn, dan leidt dat tot minder vrijheid, minder rechtvaardigheid, en ook minder vooruitgang. Wat is de waarde van de ‘vrijheid’ voor een kleine groep mensen om zoveel te consumeren als ze willen als ze daarmee de kansen op een waardig leven van de toekomstige generaties en van grote groepen mensen aan de andere kant van de wereld inperken? De mens heeft zich in de Moderniteit willen bevrijden van de willoze krachten van de natuur, maar wat is de waarde daarvan als de mens door de klimaatverandering die mee veroorzaakt is door de mens zelf terug veel harder op de natuur geworpen wordt?

Als je niet meer vissen uit de zee haalt dan de zee terug opnieuw kan aanleveren, waardoor het bestand stabiel en divers blijft, dan kun je eeuwig blijven vissen. Als we die hoeveelheid duurzaam gevangen vis eerlijk verdelen over alle mensen van de planeet, dan is het ook rechtvaardig. Duurzaamheid is een voorwaarde voor rechtvaardigheid dat een voorwaarde is voor vrijheid. Werkelijke vrijheid bestaat erin dat je een levenswijze hebt waarvan je weet dat ze voor iedereen haalbaar is en waarbij je zeker bent dat je kinderen en hun kinderen er ook nog op dezelfde wijze van kunnen genieten.

25 mei 2008

Het verslag van Brodeck


“Mijn naam is Brodeck en ik heb er niets mee te maken.” Zo begint de heel mooie roman Het verslag van Brodeck van de Franse auteur Philippe Claudel. Op de achterflap wordt het boek omschreven als “een parabel op de Shoah waarin het woord ‘jood’ niet één keer voorkomt”. Het is een beetje raar dat een boek dat onder meer net door het niet woordelijk benoemen van een aantal dingen zo’n ‘benoemend’ label op de flap krijgt. Het wringt een beetje.

Het verhaal speelt zich af in een dorpje in een niet nader genoemde streek die in Oostenrijk zou kunnen liggen, net na de Tweede Wereldoorlog. Brodeck krijgt de vraag van zijn dorpsgenoten om een verslag te schrijven over de “Ereigniës”, over ‘dat wat gebeurd is’. En wat er gebeurd is, is de dood van een man, de “Anderer”, die als vreemdeling in het dorp kwam wonen. Hij moet enkel de feiten geven, niet te veel details, niet te veel metaforen. De werkelijke vraag is dat Brodeck, zowat de enige die studeerde in het dorp, een verslag zou maken dat zijn betrokken dorpsgenoten vrij zou pleiten van hun verantwoordelijkheid bij de dood van de Anderer.

Zodra Brodeck – die blijkbaar een kleine ambtenaar is, die regelmatig verslagen moet maken over de toestand van de streek, die niemand leest – begint te schrijven krijgt hij het moeilijk. Hij begint aan een tweede tekst, die zijn eigen verhaal is. Het persoonlijke verhaal is als een plek waar Brodeck zich kan terugtrekken en die niet kan ingenomen door de beangstigende wereld daarbuiten. Het gevraagde verslag laat ondertussen lang op zich wachten, wat tot zenuwachtigheid bij de opdrachtgevers leidt.

Via dat persoonlijke verhaal, wat dus het boek is dat je leest (een verslag over het verslag), leer je Brodeck zelf kennen. Als oorlogswees komt hij in het dorp aan en wordt er opgevangen door een vrouw. Hij is eigenlijk zelf een ‘andere’. Vanuit het dorp gaat hij studeren in de grote stad, tot daar de sfeer van een aankomende nieuwe oorlog ertoe leidt dat hij naar het dorp terugkeert, samen met de vrouw met wie hij ondertussen getrouwd is. Maar de oorlog komt ook naar het als veilig veronderstelde dorp in de bergen. Om de rust en de ‘zuiverheid’ te behouden, moeten er offers gebracht worden. Brodeck wordt samen met een andere man opgepakt en naar een kamp gevoerd. Daar wordt hij letterlijk als een hond behandeld, en overleeft hij door zich klein te maken en door de herinnering aan zijn vrouw Emélia. Brodeck overleeft de plaats vanwaar je niet terug kunt keren. Terug in het dorp vangt de vrouw, Fédorine, die hem als kind bij zich nam, hem opnieuw op, en heelt zijn gebroken lichaam. Zijn vrouw Emélia zit na een gruwelijke gebeurtenis in haar eigen gesloten wereld. Er lijkt geen terugkeer mogelijk naar de tijd toen ze allebei nog vrij waren.

Het dorp heef zijn eigen officiële geschiedenis, die erin bestaat dat het maar nauwelijks de oorlog overleefde. Zelfbehoud ten koste van alles is een legitieme strategie, zo blijkt. Wat men niet meer wil weten, is er niet, en moet uit beeld blijven. Het is cynisch dat Brodeck gevraagd wordt een verslag te maken over de manier waarop de ongewenste ‘andere’ aan zijn einde kwam. Door wat Brodeck in het kamp en tijdens het transport op weg naar dat kamp beleefde, heeft hij het gevoel dat hij zijn zelfwaarde grotendeels verloren heeft. In wat er met de Anderer gebeurd is, heeft Brodeck geen enkel aandeel, maar met het verslag over de feiten zou hij misschien wel in zekere mate medeplichtig kunnen worden. Hij beseft het, maar er is geen heroïsche uitweg uit zijn toestand die een soort lucide willoosheid is. Hij schrijft verder aan het verslag, maar zijn eigen verhaal neemt de overhand en biedt zo toch een uitweg.

Het boek is dus zoals gezegd een parabel. De karakters zijn licht uitvergrote zinnebeelden van het kwaad in ons allen. Ze brengen de mechanismen op het toneel die ertoe leiden dat mensen het zwarte schaap worden als in een ritueel om de eigen angsten te bezweren en af te wenden. Dat de setting niet concreter, met naam en toenaam, gesitueerd is in een reële historische context, werkt af en toe een beetje tegen. Het verhaal zou zo wat te ‘didactisch’ kunnen worden. Tegelijk word je als lezer meer naar de karakters toe getrokken, die ook al zijn ze wat grotesk (wat bij het opzet hoort) toch vooral erg dicht op je huid zitten.

Brodeck is geen held. Hij is een twijfelende man die ziet wat er gebeurt, het al te goed herkent, maar ook denkt het vermogen verloren te hebben zijn eigen handelen in een moreel universum te plaatsen. De confrontatie met het grote kwaad, in het kamp, en met zijn eigen kleinheid lijkt hem met een soort erfschuld belast te hebben.

Brodeck blijft een buitenstaander. Dat lot, dat hem bijna zijn leven kostte, is tegelijk ook zijn vrijheid, zo blijkt. Het verslag van Brodeck is zo ook een parabel over het schrijven als weg naar vrijheid en waarheid. Hoewel aan Brodeck wordt gevraagd de ‘feiten’ te verzamelen over wat er met de Anderer gebeurde, zijn het net de feiten die moeten vergeten worden. Eens het dorp met handen en voeten in het kwade is gestapt, is er voor wie ‘rust’ wil geen andere weg vooruit dan het georganiseerde vergeten en het uitschakelen van elke ziener. De ‘andere’ heeft de capaciteit in zich om een ziener te zijn. Je moet buiten een waarheid kunnen staan om ze te zien. Het lijkt soms raar dat Brodeck toch doorgaat met het maken van het verslag. Hij kiest voor de feiten, maar krijgt uiteindelijk te horen dat hij toch nog te veel metaforen heeft gebruikt. De gevestigde orde van het dorp wil liever andere ‘feiten’ geconstrueerd zien. Dat Brodeck zijn eigen verhaal opschrijft, wat wordt vermoed door zijn dorpsgenoten, wordt blijkbaar als een nog grotere bedreiging ervaren. Het betekent immers de vrijheid om uit een waanzinnige normaliteit te stappen.

Het is het geheime boek, innig vervlochten met de liefde voor zijn vrouw Emélia en haar dochter Poupchette, dat Brodeck overeind houdt en hem helpt een beslissende stap te zetten. En daarmee wint ook het woord een beetje. “Ik heb mijn schrijfmachine in het huis achtergelaten. Die heb ik niet meer nodig. Voortaan schrijf ik in mijn hoofd. Een intiemer boek is er niet. Niemand zal het kunnen lezen. Ik hoef het niet te verstoppen. Het is onvindbaar, voor altijd.”

24 mei 2008

Een gelukkige verjaardag

‘Weet je, in mijn droom was het een desolaat landschap. Zoals steeds was ik weer eens de weg kwijt. Zodra ik me omdraaide, herkende ik de weg niet meer langs waar ik was gekomen. En toen was er een plek waar ik moest kiezen, die kant of die kant.’
‘En wist je welke weg je moest nemen?’
‘Nee, eigenlijk niet. Ik was daar helemaal alleen.’

"No reason to get excited," the thief, he kindly spoke,
"There are many here among us who feel that life is but a joke.
But you and I, we've been through that, and this is not our fate,
So let us not talk falsely now, the hour is getting late."


‘Ooit schreef ik dat soort dromen allemaal op, ik had ze ook, maar dat doe ik niet meer.’
‘Het lijkt zo raar. Ik ken je al zo lang, en toch is er die hele tijd tussen, dat jij daar was, en ik hier. Misschien hadden we elkaar moeten opzoeken. En niet wachten tot nu.’
‘Zou het al te laat zijn?’

People tell me it's a sin
To know and feel too much within.
I still believe she was my twin, but I lost the ring.
She was born in spring, but I was born too late
Blame it on a simple twist of fate.

‘Je weet het nooit. Ze zeggen altijd dat het nooit te laat is, maar ik weet niet of dat wel zo is.’
‘Soms was het zo moeilijk. Soms wist ik niet meer hoe ik de volgende dag moest halen.’
‘Was het zo?’

Gentlemen, he said,
I don't need your organization, I've shined your shoes,
I've moved your mountains and marked your cards
But Eden is burning, either brace yourself for elimination
Or else your hearts must have the courage for the changing of the guards.


‘Ja, zo was het. Ik heb het je nooit verteld, tot nu dus.’
‘Vergeef je me dat ik het niet vroeg? Ik dacht dat daar alles goed was, dat ik je daar alleen moest laten. En misschien had ik dat niet moeten doen.’
‘Het is niet erg. Het was zoals het was. Ik liet jou ook alleen daar trouwens. Jij bent ook ouder geworden, en ik zag het ook niet.’

Well, I've been to London and I've been to gay Paree
I've followed the river and I got to the sea
I've been down on the bottom of a world full of lies
I ain't looking for nothing in anyone's eyes
Sometimes my burden seems more than I can bear
It's not dark yet, but it's getting there


‘Soms weet ik niet of ik het zelf wel zag. Maar ik wist wel niet altijd hoe het moest.’
‘Je bent mooi oud geworden. Je lijkt me zo rustig. Alsof je vrede gevonden hebt’
‘Was het maar zo. Af en toe voelt het wel zo, maar zo vaak ook niet.’
‘Ik denk dat je te hard bent voor jezelf. Je kunt jezelf niet zien, maar ik wel.’
‘En jij? Heb jij vrede gevonden? Weet je nog, hoe we daar ooit nog een lang gesprek over hadden, de hele nacht, tot het weer licht werd.’
‘Ja, dat zal ik nooit vergeten. Ik denk dat de vrede nog moet komen, misschien in een volgend leven.’
‘Dat lijkt me wel erg lang om te wachten. We hebben trouwens de hele nacht nog.’
‘Jij bent naar me toe gekomen, hier aan zee. Misschien is dat al een teken.’
‘Misschien wel.’

I picked up a rose and it poked through my clothes
I followed the winding stream
I heard the deafening noise, I felt transient joys
I know they're not what they seem
In this earthly domain, full of disappointment and pain
You'll never see me frown
I owe my heart to you, and that's sayin' it true
And I'll be with you when the deal goes down

22 mei 2008

De trein vertrekt

Het duurt even voor ik het zie. Twee vrouwen zijn tegenover mij komen zitten in de trein. De ene heeft een merkwaardig blauw kleed aan, met een open rug. Er is enkel een soort gaas. Niet echt geslaagd. Hoe kun je trouwens met zo’n warm weer ook nog eens nylonkousen verdragen? Ik zal het wel nooit begrijpen. Die bril is ook wat minder. Merkwaardig. Het kleed van die andere vrouw lijkt er een beetje op. Die bril ook trouwens. Pas dan zie ik dat het een tweeling is. Nog eens opnieuw kijken, en ja. Alles hetzelfde. Zouden ze ook op dezelfde plek werken? Zou het eenzaam zijn, zo samen, zooo samen?

Het is wat met die kleedjes. Via de diverse media word ik in kennis gesteld van het wedervaren van de zangeres die voor ons naar het songfestival gaat. Of beter van het kleed. Tijdens de repetitie blijkt het ding naar beneden te zijn gezakt. Door andere dragende voorzieningen werd de kroon evenwel niet ontbloot. Het fascineert me altijd. Kleedjes zonder bovenbandjes, soms zelfs zonder rugdeel, die toch de zwaartekracht trotseren, en op de juiste plek blijven. Welke tak van de ingenieurskunde zou zich met het uitwerken van dergelijke constructies bezig houden? Misschien komen er ook ijzervlechters bij te pas, of stellingbouwers. In elk geval, tijdens de niet-repetitie is het kleed blijven hangen, wat evenwel niet tot het gewenste resultaat heeft geleid. Ik vermoed dat ze net van tevoren gewoon in dat kleed genaaid werd. Als een levend patroon. De ultieme omkering.

Op stap door een deel van de grote stad dat ik niet kende. Het is mooi hier. Zo anders dan aan de andere kant. Op de weg terug lijkt er een lichte magie over de bus te zijn neergedaald. En over alle straten heeft de late zon een soort zachte gloed getoverd. Iedereen lijkt te glimlachen. Dit ene moment zou in dit ene moment een eeuwigheid mogen duren.

De effecten van rustige concentratie voel je meestal pas uren later. Een lichaam reageert met vertraging. En soms gaat de ene vertraging in de andere over. Zoals de ochtend- in de avondfile.

Zitten wachten op de trein. De trein zal vertrekken in de andere richting dan naar huis. Naar een andere stad. Waar er moet vergaderd worden. Zelfs zitten kun je met wilskracht doen. De trein komt binnen. Ik zie hoe ik niet op de trein stap. Hoe de deuren dichtgaan en de trein vertrekt. Iets in mij heeft beslist dat dit een trein te ver zou zijn geweest. Naar huis is de enige weg.

Iets is een buik. Ooit gehavend en weer geheeld, of bijna toch. Zelfs met een stuk eraf kan iets weer heel zijn. Anders heel. Wat was kan niet meer geheeld worden, wat is nog wel. Vaak is hij mild, maar hij heeft zijn principes en er zijn grenzen aan zijn geduld. Als het ritme te lang te zeer verstoord is, neemt hij het terrein in. Het afdwingen van luisteren. Ik zou hem dankbaar moeten zijn. En dat ben ik ook wel. Het ritme dat de buik verwacht om weer in zijn eigen plooi te vallen is het goede ritme, ik kan niet doen alsof ik het niet weet.

Het is raar hoe je je in het doen stort als iemand er ineens niet meer is. Doen dat een vorm van helen lijkt. Helen van wat nog niet stuk is. Preventief. Hoe je iedereen wilt zien. Een voor een. En telkens lang kijken. Zien of alles goed is. En nog eens kijken. Hoe onrustig het je maakt dat je het niet van iedereen weet de hele tijd. Hoe machteloos het je tegelijk maakt dat je niet bij iedereen kunt zijn. Je zou ze allemaal willen aanraken. En vragen: is alles goed, blijf je nog even hier, in dit leven, is alles goed, heb ik alles goed gedaan, … En zo graag zou je ook alleen willen zijn. Niemand die belt, niemand die komt, niemand die iets vraagt. Alleen de engelen mogen langskomen om zich rondom jou te scharen. En te helen. Maar terwijl gaat de tijd verder. En de anderen zijn allemaal nog daar. Je kijkt dus verder. Heb je ooit zo intens naar iedereen gekeken?

Zijn foto kijkt me aan. Hoewel hij naar een andere kant kijkt. Ergens in de ruimte. Ik vraag me af waar ik ben in deze ruimte. Waar is de plaats waar ik naartoe zou kijken, en hoe weet ik op basis daarvan waar ik ben? Als er nu een foto van me gemaakt zou worden, waar zou ik dan naar kijken?

Er is een drang om tussen al het andere door stukjes op te ruimen. Elke week één vierkante centimeter. En tegelijk te beseffen dat al die andere niet zijn opgeruimd. Maar toch elke week die ene. En er dan naar kijken.

19 mei 2008

Doe maar een LP


In de winkel van mijn ouders werden vroeger ook platen verkocht. Platen, dat is toch nog altijd wat anders dan ‘muziekdragers’, of hoe heten die dingen tegenwoordig? Ze waren mooi groot, en ze konden ook aangeraakt worden. Er waren grote platen en kleine platen, in aangepaste bakken, die mijn vader zelf gemaakt had.

Voor de bakken met singles waren er vaste klanten. Ik zie nog steeds die ene man die altijd kwam snuffelen. Onlangs zag ik hem trouwens nog eens op de bus, en hij is nog steeds niet veranderd. Alleen de singles zijn er niet meer.

Van platen en plaatjes kun je gelukkig worden. Alleen al eraan denken kan je een warm onderbuikgevoel geven. Maar gelukkige plaatjes, daar kan ik me niets bij voorstellen.

Toch moet dat blijkbaar. In een van mijn weekendkranten staat immers een groot stuk over ‘happy singles’. Oeps. Dat zal ik dus maar even lezen. Kwestie van even te checken of ik wel goed in het leven sta.

Sommige woorden krijg ik maar niet op de werkelijkheid geplakt. Zo lukt het me niet of nauwelijks om het woord ‘kids’ te gebruiken, om het te hebben over de kinderen van die of die. Soms doe ik het wel eens, om mezelf te testen. Als het vloeiend uit mijn mond zou komen, ben ik misschien wel helemaal mee. Het lukt me niet. Mee ben ik dus niet, maar dat geeft niet.

Single is ook zo’n woord. Soms ga ik wel eens voor de spiegel staan, in het kader van het dagelijkse zelfonderzoek, wat dan weer een onderdeel is van mijn langetermijnproject van universele zelfopvoeding. En dan vraag ik aan mezelf: “Jean, ben jij een single?” En het lukt niet. Meestal kijk ik even achterom, maar daar blijkt niemand anders te staan. (Gelukkig maar trouwens, het zou wat zijn. Wie weet wat die mens te zien zou krijgen.)

Ik lees verder in de portretten van de singles. Als ik die mensen zou tegenkomen op straat, zou ik gewoon mensen zien. Maar nu zie ik singles. En of ze ‘happy singles’ zijn. Want dat moet natuurlijk ook. Kun je ‘happy’ zijn als je single bent? Moet dat dan? Blijkbaar wel. Er wordt op basis van een of andere wetmatigheid verwacht dat de singles, aangezien ze niet ‘samen’ zijn, allerlei dingen doen om dus zinvol bezig te zijn, en dus ‘happy’ te worden.

Gewoon alleen zijn vind ik vaak nog niet zo erg. Een van de voordelen is dat anderen het niet zien wanneer je maar wat zit aan te modderen in dit aardse tranendal. Volgens mij is het dat wat de meeste mensen doen, of ze nu ‘samen’ zijn of niet. En sommige dagen lukt het echt niet. Dan ben je niet bijzonder aanspreekbaar. Dat gaat vanzelf ook wel weer over. Andere dagen loop je huppelend door het huis, pirouettes draaiend terwijl je koffie staat te zetten. Ook op zo’n momenten kan het trouwens bijzonder aangewezen zijn dat er niemand in de buurt is. Wat overigens ook geldt voor de verschillende manieren waarop je uit de douche kunt stappen, maar ook dat is een ander verhaal.

Maar goed, de singles dus. En of ze happy zijn. Daar zijn blijkbaar ook speciale verenigingen voor. Een daarvan wordt omschreven als: “Geen huwelijksbureau, geen datingagentschap, meer een organisatie die mensen op een spontane wijze rond een heleboel activiteiten samenbrengt.” O jee… Aangezien ik tot de doelgroep behoor, moet ik daar toch even gaan kijken. En het wordt al meteen duidelijk: “Bij ons krijg je de kans om spontaan nieuwe mensen te ontmoeten die net als jij op zoek zijn naar een bredere vriendenkring en om in volle snelheid van het leven te genieten.”

Bij het idee van die volle snelheid word ik al een beetje moe. Maar dat wordt nog erger als ik verder snuffel op de speciale site. Het bulkt van foto’s van mensen die er allemaal verpletterend happy, en ook enigszins gezandstraald uit zien. Voor ik die foto’s zag voelde ik me eigenlijk best wel gelukkig, maar nu begin ik te twijfelen.

Maar er moet dus ge-activiteit worden. Elk weekend zijn er vijf activiteiten. Een greep uit de greep van hun aanbod: Initiatie Strandzeilen, Living Tomorrow, Verrassende avonddropping, Outdoor Quad, Couscous in Manhattan, Musical Fame, Parapente, Smiekeltocht op de fiets, … Nogmaals o jee… Het moet een van de voordelen zijn van de samenzijners vergeleken met de alleenzijners, dat je niet in het weekend per quad of parapente naar de musical Fame moet gaan kijken om nadien verrassend in de nacht gedropt te worden met allemaal geweeeeeeldige en o zo happy mensen.

Al bij al voelt het als een opluchting: ik ben dus geen happy single. Gelukkig ben ik gewoon alleen. Heel vaak ben ik niet alleen, en op andere momenten dan weer wel. Regelmatig ben ik gewoon gelukkig, en soms ook gewoon niet. Dat lijkt me al heel wat. Voor mensen die ‘double’ zijn is dat trouwens volgens mij helemaal niet anders. Laat anderen maar “in volle snelheid” van het leven genieten. Ik ben liever een LP. Daar staan meer liedjes op. Sommige zijn mooi, sommige niet, op een oneven dag. Sommige passen meer bij het ene gemoed, andere dan weer niet. Een LP is minder snel voorbij dan een single, en er kunnen ook lange nummers op. En er is ook meer pak aan. Je kunt er eens lekker bij gaan zitten. En dat zal ook wel goed zijn voor het geluk.

17 mei 2008

Onschuldig

Welke woorden zouden de stilte het dichtst benaderen?

Je kunt traag bewegen. Je handen op je buik. Tot er alleen nog adem is. Hoe lang zou je moeten wachten?

En even traag spreken. Elk woord. Met een begin en een einde.

Hoe lang zal dit nog blijven? Zal het ooit weer helemaal soepel worden? Alsof het onschuldig was.
Een stem ontkoppeld. Ze spreekt sneller. Het lichaam verliest een bedding. Of was dat al langer zo?

Er zijn meer anderen. Je kent ze niet. Je zou ze willen aanraken.

Er zijn meer anderen. Je kent ze wel. Je zou langer willen blijven.

Schuiven met kleine plekjes. Voor zo lang het duurt. Lijkt het even of ze zouden kunnen vervolledigd worden.

Een week naar handen kijken. Wat valt er te begrijpen?

Het schrift laat zich niet hanteren. Ook al verlangt het naar zichzelf.

En ooit kom je thuis. Zo is het voorspeld.

De brieven zijn gebleven. Is dat geen geruststelling?

Ze zijn stram. Hier en hier. Kijk maar mee.

Waar komen dromen vandaan? Op welk uur sluipen ze binnen?

En de nabeving. Ze laat zich niet vergeten.

Het zijn de oogkassen. Ze zouden willen lossen.

Verdwijnen in het verhaal dat verteld wordt. En daar willen blijven.

Stel geen vragen. Zeg niets waarop alleen maar kan gereageerd worden. Maar het is nooit zo.

De wervels hebben hun eigen seizoenen. Op een onbewaakt moment zinderen ze teder. Laat het eeuwig duren.

Hoe het daarna zal zijn, dat weet je. Hoe het daarvoor zou kunnen zijn, dat weet je.

Stel je voor dat je zo zou kunnen liggen.

Het ritme neemt het net niet over. Maar een andere keer zal het wel zo zijn.

Soms maakt het niet uit. Soms zeg je dat je weet dat het niet uitmaakt.

Soms lijk je iemand die beter past in de anderen. Terwijl je minder past in jezelf.

En soms val je heel even samen met wie je altijd had willen zijn.

Ze zien het niet. Hoe zouden ze ook.

Soms is de ochtend er te vroeg.

14 mei 2008

Je kiest de weg niet

Mensen die getroffen worden door een ernstige ziekte of die op een andere manier zwaar getekend zijn, worden vaak overvallen door allerlei vormen van zogenaamd goede raad. Een deel van die goede raad valt in de categorie ‘oorzaken en verklaringen’ en is dikwijls kwetsend en eigenlijk beledigend. Ik maakte het zelf mee in de periode toen ik ziek was, en hoor het telkens opnieuw, te veel, van vrienden die ook door een vreselijk lot getroffen worden. En het maakt me zo kwaad…

Hoe ga je om met iemand die kanker heeft? Er zullen wel geen vaste richtlijnen voor zijn, en iedereen doet het op haar of zijn manier. Het is ook niet gemakkelijk. Er zijn maar weinig mensen die gewoon kunnen luisteren, zonder te oordelen, en steun geven waar dat kan. Veel mensen zijn bang van de ziekte en willen er niet mee geconfronteerd worden. Het is gewoonweg heel moeilijk om iemand die je graag ziet te zien lijden. Maar zo vaak zijn mensen vooral bang van zichzelf. In de ziekte bij een ander zien ze de ziekte die ze zelf zouden kunnen krijgen, en dat is te moeilijk. Dus krijg je als kankerpatiënt al heel snel te horen dat “alles nu voorbij is” en dat je toch weer ‘gewoon’ kunt doen zodra je een kritische drempel over bent. Dat is op zich al moeilijk. In zekere zin is kanker nooit over, en zeker niet in de eerste periode. Je bent niet meer de persoon die je voor de ziekte was, en zult het ook nooit meer zijn.

Maar een van de moeilijkste aspecten van het ziekteproces zijn die mensen die je komen verklaren wat je hebt, en waarom je het hebt. Vooral als er een wankele new-age-saus over wordt gegooid kan het helemaal erg worden. In heel wat gevallen kun je een oorzaak aanduiden. Wie ervoor kiest zijn of haar hele leven te roken, weet welk risico er genomen wordt. Dan is de oorzaak duidelijk, al is het lijden niet minder erg. Wie getroffen wordt door een goed af te bakenen externe oorzaak, bv. longvlieskanker door asbest, weet wat de oorzaak is. Het is een gruwelijk lot, dat je bijna waanzinnig kan maken van onmacht, maar het is duidelijk. Maar in veel gevallen is er geen duidelijke oorzaak aan te wijzen die verklaart waarom die ziek wordt en die niet. Omgaan met die toestand van niet te weten is erg moeilijk, soms nog vooral voor de anderen. Ze willen hun eigen onrust stillen en willen een zin zoeken, een oorzaak voor de ziekte en een zin van het lijden. En als er dan een verklaring komt in de lijn van: je hebt dit zelf gekozen, dan ga ik helemaal door het dak. Je krijgt dan verhalen te horen die ervan uitgaan dat op een of ander onderbewust of kosmisch niveau een keuze gemaakt is dat dit jouw weg is in dit leven. Je hebt dan nog variaties tussen enerzijds iets als ‘de kosmos heeft een plan met jou en wil je testen’ en anderzijds ‘je hebt zelf ooit en ergens voor deze bestemming gekozen’.

Sommige dingen heb je zelf in de hand wanneer je ziek wordt. Als je de kracht en de energie vindt om hard te vechten kan het zijn dat dat je helpt. Zo vaak echter ook niet. De meest prachtige mensen die ook nog eens de grootste vechters zijn, krijgen een vreselijke ziekte en overleven het niet. En als je de ziekte overleeft of terwijl je ziek bent kun je tot op zekere hoogte kiezen hoe je met die situatie omgaat. Het kan zijn dat je iets leert uit de ziekte dat jouw leven verandert en rijker maakt. (Ik kan dat beamen trouwens.) Maar dat is iets heel anders dan zeggen dat het lijden zin heeft en dat dat lijden op jouw weg kwam opdat je iets zou leren. Het kan zijn dat je eigen confrontatie met de dood je af en toe de kracht geeft om met minder angst de mogelijke dood bij anderen te zien. Maar het wordt nooit minder erg om een ander te zien sterven aan een ziekte die je zelf ook had, integendeel.

Als kankerpatiënt, of als partner of dichte vriend van zo iemand zijn de ‘verklaringen’ vaak kwetsend en beledigend. De mensen met die verklaringen leggen iets als een pakje bij jou. Daarmee sussen ze misschien hun eigen onrust en hoeven ze niet in hun diepste wezen de naakte confrontatie aan te gaan met de zinloosheid van dat lijden en de dood die erop kan volgen. Maar jij krijgt het gevoel dat alles jouw schuld is en dat je voor de rest ook gewoon alles zelf kunt kiezen. Onzin natuurlijk. Je kunt je te pletter vechten tegen een kloteziekte, je kunt met elke vezel van je lijf willen leven, het kan zijn dat het gewoon niet gaat. En daar komt de kosmos niet echt in tussen.

Over de betekenis van het lijden is erg veel te zeggen, en mensen denken daar al eeuwen over na. Het is een existentiële vraag, waar ook zinnige dingen over te zeggen zijn. Al is het maar het verkennen van je onmacht en de confrontatie met het grote zwijgen als je de reden zoekt van dit of dat. Maar soms wordt er echt een beschamend zooitje van gemaakt. Met name in een bepaald soort new-age-denken waar men alles telkens opnieuw herleidt tot ‘je kiest het zelf’. Dat doet enorm onrecht aan de feitelijke verschillen tussen mensen, en kan ook de spons vegen over reële verantwoordelijkheid van mensen voor het lijden van anderen. Of je op een bepaalde manier met je ziekte of je kwetsuren omgaat is maar een deel van het verhaal.

Als je kanker krijgt als gevolg van nalatigheid door bv. een bedrijf dan moet je ook over die verantwoordelijkheid praten. Als je kanker krijgt zonder aanwijsbare oorzaak dan heb je een objectieve handicap tegenover andere mensen die die ziekte niet hebben. Je leven is anders, moeilijker en soms minder goed dan wanneer je die ziekte niet zou gehad hebben. Wanneer iemand als kind mishandeld wordt, kan het zijn dat de kwetsuren daarvan zo groot zijn dat de rest van dat leven objectief gezien ‘beperkt’ is. Het is beledigend te doen of het er enkel over gaat of die persoon ervoor ‘kiest’ om nadien een volwaardig leven uit te bouwen. Iemand is verantwoordelijk voor die kwetsuren, en als die persoon die daden niet had gesteld, zou het leven van de gekwetste anders zijn geweest, met meer kansen. Iemand die MS krijgt, en voelt hoe alles alleen maar ‘minder’ wordt, heeft objectief een handicap en heeft dus minder keuzemogelijkheden dan anderen om een volwaardig leven uit te bouwen, wat dat leven ook is. Dat ontkennen, of verzuipen in een verhaal over de zin van een ziekte of van het lijden of in slappe theorieën die zeggen dat iedereen toch volledig zijn of haar leven kiest, is beledigend. Je kiest de weg niet, heel vaak toch niet. Misschien kun je voor een deel kiezen hoe je op die weg loopt. Dat is al heel veel. Daarover heel voorzichtig praten, en vooral luisteren, en tegelijk kiezen voor echt mededogen met wie lijdt, lijkt me de enige zinvolle manier om ermee om te gaan.

12 mei 2008

Feestje


Wil je naar mijn feestje komen? Hoe zou je nee kunnen zeggen. Het is een lange reis. Het kleine meisje van toen is toe aan haar eerste mascara. Hoe magisch moet dat zijn. Wat heb je te geven? Zouden alle verhalen niet oud klinken? Soms lijkt het haar niet uit te maken, het is goed zo. Het is een feestje. Wil je naar mijn feestje komen?

De bomen en het gras, ze zijn overweldigend. Zoals de platanen naast de straat, vanuit het raam gezien. De lente gaat koppig door.

Hoe gaat het met vriendjes? Waar komen ze vandaan? Wanneer beslissen mensen dat ze je vriendje willen zijn? En wanneer weet je of je het goed doet?

Zoveel mensen in deze bloedhete zaal. De muziek vult de ruimte. En even wordt het duidelijk. Daar, op het podium maken zeven mensen muziek. Het is niet meer dan dat. Even kun je het zien. Je hoort niet alleen de muziek, maar je ziet ook hoe ze gemaakt wordt. Natuurlijk zou je dat altijd kunnen zien. Maar nu is het even het moment. De wat gedrongen man met het hoedje aan de pedal steel. Misschien is hij wel gewoon verlegen. De man met de gitaar. Hij werd voorgesteld als “the musician I love the most in the world”, maar is even een man die lang kan blijven spelen met zijn kinderen. De kleine man aan de basgitaar met zijn soepele handen. Misschien is hij een goede kok. De man aan het drumstel is een klein scheutje meer flamboyant. Drummers die kiezen voor een drumstel met weinig trommels, en voor een grote trom met zo’n mooie houten ring op het vel kunnen nooit iets fout doen. Hij heeft waarschijnlijk een grote stapel romans op zijn nachtkastje liggen. Die lange, wat houterige man aan de andere kant van het podium. Hij lijkt de klanken los te zuigen van zijn recalcitrante gitaren. Hij heeft het klankenlandschap geweven waarover de zangers ronddolen. Zijn kleren en haar lijken ergens uit de 19de eeuw te komen, maar zijn bewegingen passen niet bij die tijd. Je kunt hem regelmatig betrappen op pretoogjes. Hij verkiest te verdwijnen tussen de plooien van de tijd, maar zou ook een goede opa kunnen zijn. En dan de zanger. Af en toe laat hij zich verleiden tot een beweging met de microfoonstandaard die bijna te groot is voor dit groepje mensen. Hij kijkt rond, hij kijkt naar de muziek rondom hem. Een oud jongetje. En de zangeres met haar hemelse stem. Zou ze tussen die twee nummers even denken aan haar kindje? Zouden die toch wel hoge hakken haar geen krampen bezorgen? Als ze later op de avond met z’n allen naar voor op het podium zullen lopen om mooi samen te buigen, lijken ze verlegen schoolkinderen die staan te giechelen. Maar nu is heel even weer voorbij, en is er alleen nog maar de muziek. Er had ook stilte kunnen zijn. Maar door een toevallig maar onvermijdelijk noodlot zijn er zeven mensen op een podium die kijken naar de muziek die hen omringt.

Gradaties van wakker worden. De nacht had langer moeten zijn, weer eens. Er komt een moment, ergens in de dag, waarop je het niet meer voelt. En later komt er weer een moment waarop je het weer wel voelt.

De mensen die jou kennen, de mensen die jou lief zijn, de mensen voor wie jij misschien wel bijzonder bent. Het lijkt alsof je er altijd te weinig voor hen bent. Niet dat ze dat zeggen. Je denkt het. Alsof er nog iets moet ingehaald worden, nu het nog kan. Het houdt nog niet op.

Het eerste deel van een documentaire over de geschiedenis van de fotografie. Al bij de eerste minuten zijn er tranen. Het verhaal van de daguerreotypie kruipt door me heen. Mensen die aan het verdwijnende niets zijn onttrokken op een unieke, niet te reproduceren glazen plaat. Bijna bewegend in de zilveren lagen. Meer aanwezig dan aanwezig. Minder gevat dan ooit verhoopt.

Het leven is een permanent falen, op alle terreinen. Maar eens je dat beseft, wordt het minder erg, en gaat er zelfs een zekere troost van uit. Dat zeg ik haar. Soms voelt het ook zo. Maar misschien zijn de woorden nog te groot voor deze middag die me meer ontroert dan ik kan zeggen.

In de nacht rijden we weer naar huis, na die wonderlijke muziek. Ik kijk naar het merkwaardige apparaat dat wegen aangeeft en zegt wanneer je links moet aanhouden, en daarna weer links moet aanhouden. Even denk ik aan het woord aanhouder, als in “oons Mia heeft nen aanhouder”. Maar het is hier duidelijk niet de stem van Mia. Meer een Herta. Maar ze loodst ons wel door het donkere bos. Heb ik haar al gezegd dat ik gelukkig ben nu?

10 mei 2008

Kijken

‘Waarom sta je daar? Kom toch hier staan.’
‘Ik was aan het luisteren, maar ik kom wel. Heb je liever dat ik daar sta?’
‘Ja, dat is beter. Dat weet je toch.’
‘Nee, dat wist ik niet.’
‘Doe niet zo. Soms denk ik dat je echt verlegen bent.’
‘Ik wou even een verhaal horen. En niets moeten zeggen. Hier heb ik niet altijd iets klaar. Maar jij doet het geweldig.’
‘Dat lijkt dan alleen maar zo. Voel maar, hoe onrustig ik ben.’
‘Ik had het al wel gezien. Maar het geeft niet denk ik.’
‘Als jij het zegt.’
‘Misschien ben ik wat in de war. Dit is toch een speciale plek, en een speciaal moment. Misschien had ik verwacht dat iedereen anders zou zijn. Een beetje kleiner.’
‘Misschien maakt het voor hen niet uit.’
‘Misschien niet. Soms wil ik gewoon trage verhalen. Waar ik nadien aan terug kan denken.’
‘Je bent even goed in de andere, dat weet je.’
‘Kijk daar, de kinderen. Ze hebben alle tijd.’
‘Soms zou ik willen dat ik het ook kon. Zo.’
‘Ben je het kwijt?’
‘Ja, ik ben het kwijt. Sinds toen. Er is iets gekomen hier, iets dat soms hard voelt. En het zit hier.’
‘Je kunt het zien aan hoe je beweegt.’
‘Ik dacht al dat jij het gezien had.’
‘Soms denk ik dat je te hard bent voor jezelf. Het is niet nodig.’
‘Het kan niet anders. Voorlopig toch nog niet.’
‘Sluit eens even je ogen. Voel je dit?’
‘Ja.’
‘Dan komt het wel goed. Zei hij op ernstige wijze.’
‘Zot!’
‘Heb je nu al gelezen wat ik schreef?’
‘Nee, nog niet.’
‘Het is niet erg.’
‘Ja, het is wel erg. Ik wou het wel, maar het ging gewoon niet.’
‘Ik vraag me af wat je ervan zult vinden.’
‘Misschien moet het eerst stil zijn. Om te kunnen lezen. Begrijp je dat?’
‘Ja hoor, natuurlijk. Ik hoorde daarnet de andere verhalen. En telkens vraag ik me af waarom die woorden zo groot zijn.’
‘Hoe bedoel je?’
‘De woorden lijken zo gekozen. Gekozen en geschikt. Tot het plaatje vol is. Ze zijn te groot. Als een bloemstuk dat te netjes is, met te veel felle kleuren, iets in die aard.’
‘Ik vond het wel mooi.’
‘Mooi misschien wel. Maar een beetje zoals een stem die te veel dictielessen heeft gehad. Dat is ook mooi, maar het is te mooi of zo.’
‘Dat is niets voor jou denk ik. Maar voor jou zijn de woorden nooit eenvoudig. Het lijkt wel alsof je er altijd mee moet vechten.’
‘Ja, dat is zo. Ik zou willen dat het anders was, maar het is niet zo.’
‘Ik zie het aan jou als het zo is. En soms ben ik een beetje jaloers. Dan zou ik ook iets willen dat zo zou ingrijpen.’
‘Dat is mooi.’
‘Kijk, hoe ze met elkaar spelen. Ik had het niet verwacht. Het lijkt zo gemakkelijk. En ze houden toch hun vrijheid.’
‘Ja, maar let eens op hoe zij kijkt. Zie je dat? Nu.’
‘En hij doet het nog ook.’
‘Ja, alleen weet hij het nog niet.’
‘Ik zag wel hoe je keek.’
‘Wanneer?’
‘Gisteren. Ik zag het wel.’
‘Ja?’
‘Maar het was goed. Jij wist het alleen nog niet.’
‘Maar nu wel dus.’
‘Ja. Zullen we nog een glas halen? Het is weer tijd.’
‘Ja, dat is goed.’

07 mei 2008

En nog meer


Wakker worden en de scheerkwast aan het werk zetten en heel in de verte zien hoe een vrouw haar lange haren kamt. Vermoedelijk is het haar badkamer en is er een raam achter. Je kunt alleen het silhouet zien. En de vliegende haren. En de geur van koffie die er zal komen zo meteen. De eerste lezing van de eerste krant. Met de klanken van het nieuws er tussendoor. Of het horloge vandaag wel nog altijd juist staat? Waarom de ene dag wel en de andere niet? En ze is al tweemaal nagekeken? Waarom blijven horloges niet gewoon altijd goed. Op weg weeral. Of de deur goed toe is. Het zal wel. Zou het? Het zal wel. Het was al die vorige keren ook al zo. Ook de buurman is altijd vroeg op. Dat het nu wel echt warm gaat worden. Amai! Het zal nog niet. Soms heb je te veel kleine muntstukjes waarmee je de tweede krant ook zou kunnen betalen. Toch maar de grote stukken nemen, zodat er geen file komt in de krantenwinkel. Soms zijn er helemaal geen kleine stukjes. Dan wordt het briefjesgewijs. Of al die mensen niet aan de andere kant van het perron kunnen gaan staan? Nee, dat mag je niet denken. De techniek verder verfijnen van lang genoeg wachten terwijl de trein binnenrijdt, om dan op het juiste moment tot de positionering over te gaan. Recht aan de deur. Rustig wachten. Niet zoals die anderen, de harken, die nooit alle mensen laten uitstappen. Kijken of er plaatsen zijn in de buurt van interessante mensen. Om naar te kijken. Niet zoals vorige week. Mannen die ’s morgens voor acht uur op de trein blikken bier zitten te drinken en zogenaamd rustig voor zich uit kijken. Ze stinken. Vandaag niet dus, gelukkig. En soms ook buiten kijken. Naar het licht. Het gaat snel vandaag. Er staat een grote vrachtwagen te wachten aan het werk. Of de levering de kelder in kan? Ja hoor, ik doe wel even open en ga wel mee. Je moet de ruwe kant van de helling nemen. Niet in het midden, want daar is het heel glad. Dat deed ik de vorige keer meneer, en het pallet knalde daar tegen de muur. Bijna toch. En of hij mij al niet op de televisie gezien had. Zo leek het toch. Toch niet waarschijnlijk. Een stapel verse kranten. Nog meer kranten. Lekker. Waarom laten mensen ramen open staan als ze weggaan? Stel dat er monsters binnenkomen ’s nachts. Je zult maar de eerste zijn ’s morgens, en die monsters tegenkomen. En vlekken dat dat maakt. De koffie loopt. Waarom ruimen mensen niet op als ze weggaan, en laten ze de afwas overal rondslingeren? Waarom zijn er mensen met te veel verantwoordelijkheidsgevoel? Dat was nog een vraag. Wat je dan doet. Zorgen dat de afwas gedaan is. Alleen de vrouwen moesten ermee lachen. Hoe zalig dat ene moment. Voor de anderen er zijn. De koele ochtendlucht, strelend door de ruimte. De muziek kan harder, er is toch nog niemand. En alle dingen die je je voorneemt om te doen. Netjes op een rijtje. Het ziet er zo schitterend uit. Zo zou het kunnen beschreven zijn in de daghoroscoop. Tot ze allemaal een voor een dat mooie lijstje beginnen te doorkruisen. Of je ook nog even naar deze vergadering kunt komen. Of je ook nog even naar deze vergadering kunt komen. Of je, zoals afgesproken, ook nog naar deze vergadering kunt komen. Shit, dat was ik al stiekem vergeten. Ja hoor, ik zal er zeker zijn. Dringend bericht. Dat die ene vergadering is afgelast. Goed zo. Meer tijd voor andere klussen. De muziek van de avond daarvoor blijft in mijn hoofd. Hoeveel snaren er nu eigenlijk op zo’n Portugese gitaar staan. Even opzoeken. Een hele website vol informatie over die gitaar. En over de bespelers. Hoe zou het nu met die ene zijn? Hij speelde vroeger altijd met haar. Je zag haar wel een keer of vier. Ze keken altijd zo verliefd naar elkaar. Maar ineens was hij er niet meer bij. Zou er iets in de boter gezeten hebben? Nee, het blijkt nu een schouderbeschadiging te zijn geweest. Ah zo. Maar hij staat nu toch wel mooi met een andere mooie zangeres op de affiche. Toch ook iets in de boter waarschijnlijk. En nog een ander verhaal. Hoe je zo ongelooflijk teleurgesteld kunt zijn in mensen. Hoewel je je had voorgenomen, preventief al, om dat niet te doen, niet met die. En hoe je vindt dat je op die teleurstelling niet onwaardig mag reageren. Want dan zou je een beetje zijn zoals diegene die jou teleurstelde. Hoe moeilijk dat is. Hoe oneerlijk het lijkt. Later in de hemel zal dat allemaal wel uitkomen zeker? Tja, als dat zou kunnen. Verder doen. Eerste punt van het lijstje moet eindelijk aangevat worden. Er zijn nu geen klussen meer. Alle tijd is al verloren. Helemaal klaar ervoor. Waarom het internet net nu uitvalt. Zen. Jezelf overtuigen dat je helemaal niet afhankelijk bent van apparaten. Dat hun niet-functioneren je niet kan ontregelen. Diep inademen. Helemaal zen. Maar het zou ook handig geweest zijn als dat internet wel werkte. Niets van gaan vragen. Lief zijn voor de collega’s. Rustig verder doen, niet verbonden met de hele wereld. Alleen met het hoofd. Ook aan de lente denken. En hoe ongelooflijk mooi de mensen dan zijn. Al die geweldige topjes, rokjes, bloesjes en decolleteetjes die zich zo lang hebben moeten inhouden. Al die kleuren. Even hevig als de kleuren in de tuin. En zoveel mooie mensen die je nooit eerder zag. En de mensen die je al kende zien er nog mooier uit. Een beetje ongerust. Of je zelf ook iets zou moeten doen om het lentegevoel te versterken. Moet er door mij op een bepaalde manier gestapt of gekeken worden? Moeten er knoopjes losgemaakt worden? Moet er een andere blik zijn? Andere gebaren? Om bekeken te worden, en gezien als een stuk van de lente? Zal wel buiten categorie zijn. Ondertussen al een trein later. Wel erg moe, maar niet erg. Toch veel volk. Meer dan verwacht. Andere treinen zijn afgeschaft. Al meteen twee kansen gemist om hoffelijk te zijn. Waarom die oude vrouw zo snel voorbij ging? Zodat ze niet de kans gaf mijn plaats te krijgen. En de trein stopt alweer. Omroepstem. Onbepaalde vertraging in het bestemmingsstation, en daarom wordt er hier gewacht. Voor onbepaalde tijd. Zen. Diep inademen. Omroepstem. Nog steeds onbepaald. De deuren zullen geopend worden. Net al bezig met plaats te geven aan mevrouw die stond. En dan, daar een vriendin tegenkomen. Lekker. Iedereen op het perron. Omroepstem. Dat de eerste trein met bestemming L op spoor 12 zal vertrekken. Dichte drommen naar de trap. Zij en ik toch maar niet. Terug naar dezelfde trein. Mevrouw van de omroepstem loopt op het perron, zomaar los. Bericht dat tout est résolu. Ineens veel meer plaats op de trein. Zalig. Het lot heeft alles zo gewild.

04 mei 2008

Waar en waarachtig

In de krant een heel mooi essay van de Britse auteur Jonathan Coe over de waarheid in en van boeken. Hij gaat uitgebreid in op het idee dat volgens sommigen boeken de ‘waarheid’ moeten bevatten, en dat ze niet geheel of gedeeltelijk mogen ‘verzonnen’ zijn. Dat moet dan de waarheid over een werkelijkheid of over het leven van de auteur zijn.

Wanneer een boek wordt gepresenteerd als ‘echt’, bv. als memoires of een of andere biografie, verwacht de lezer dat het de waarheid bevat. Coe beschrijft enkele literaire schandalen waarbij boeken die vrije bewerkingen waren van een werkelijkheid van de schrijver door de uitgever werden voorgesteld als ‘waar’. Toen later bleek dat sommige details niet klopten, waren veel lezers kwaad, en eisten ze hun geld terug. Merkwaardig toch.

Mensen willen graag geloven dat er een soort scherpe grens is tussen ‘fictie’ en ‘non-fictie’, maar dat is – om in de woordspeling te blijven – een fictie. De ene tekst is meer waar dan de andere, is meer verzonnen dan de andere, maar kan nooit ontsnappen aan zijn tekst-zijn. Een bepaalde tekst kan zich wel of niet als literair presenteren, het blijft een tekst, en de verschillen tussen soorten teksten zijn in het beste geval gradueel.

Stel dat je een wetenschappelijk artikel neemt dat een welbepaald chemisch proces beschrijft, dan nog is dat een ordening via woorden van de werkelijkheid. De woorden staan na elkaar, in een bepaalde volgorde. Aspecten van de werkelijkheid worden om didactische redenen – het is de bedoeling dat je aan het eind van de tekst begrijpt waar het over gaat – zo na elkaar gepresenteerd dat ze een logisch en te begrijpen geheel vormen. Wanneer je een filmopname zou maken van hetzelfde chemisch proces, dan zou je misschien iets zien dat enkele seconden duurt. Beide vormen zouden een weergave zijn van de werkelijkheid, en allebei zouden ze iets zeggen, maar ook niet alles. Ze kunnen nooit ontsnappen aan hun eigen vorm. Die vorm is een soort zwaartekracht.

Het wordt anders als je een mensenleven, of een deel of aspect ervan zou moeten beschrijven. Wat is de waarheid over een leven? Het leven is een hoop simultaan lopende, vaak onvoorspelbare en helemaal niet logische gebeurtenissen. Ze stromen over je heen, je stroomt mee, en soms bepaal je iets van die stroom. Zo vaak ook niet. En in zoveel gevallen weet je al helemaal niet wat er gebeurt of waarom. Stel dat je van een bepaalde dag alles, maar dan ook echt alles zou beschrijven wat er gebeurt rondom jou en in jou. Het zou ten eerste een volstrekt niet te vatten hoop dingen zijn. En die zouden ten tweede zo goed als niets zeggen over de ‘waarheid’ van die dag. De waarheid is even werkelijk en tegelijk even onvatbaar als een rivier. En elke poging om die waarheid te vatten is gedoemd om te falen. Als je tenminste verwacht dat een boek of tekst de waarheid kan zeggen.

Stel dat je die bewuste dag moe was, waardoor je traag op gang kwam. Je voelde je droevig omdat je de dag daarvoor had gehoord dat een goede vriendin kanker had. Op weg naar je werk begon het ook nog eens hard te regenen, waardoor je kletsnat op de trein zat. Net op dat moment kwam een prachtige vrouw tegenover jou zitten. Een aarzelend gesprek kwam op gang. Net voor het uitstappen werden telefoonnummers uitgewisseld. De rest van de dag bleef die vrouw in je hoofd zitten. Verwarrende gevoelens: verdriet, vermoeidheid, verlangen, schuldgevoel, … Die avond werd het gesprek aan de telefoon verder gezet.

Hoe zou je die dag beschrijven? Zou een feitelijke beschrijving van de chemische processen in de hersenen de waarheid dichter benaderen dan een gedicht dat de verwarring van verdriet en verlangen zou proberen te verwoorden?

Stel dat je als lezer de vorige paragraaf leest met de beschrijving van de dag. Dan kun je je er misschien al iets bij voorstellen. Misschien wil je al een beeld maken van hoe die personen eruit zien. Misschien wil je weten wat er dag nadien gebeurde. Het verhaal heeft het overgenomen. En waarom dat zo is, legt Coe uit: “Als romanschrijver wil ik dat mijn verhalen eb en vloed kennen, dramatische bogen en spanning. Zaken die je over het algemeen niet terugvindt in het echte leven. Hun afwezigheid is wellicht een van de hoofdredenen waarom mensen ooit begonnen zijn met elkaar verhalen te vertellen.”

Een verhaal of een boek moet waarachtig zijn, niet waar. Je moet bij wijze van spreken bereid zijn het te geloven, hoe fictioneel het ook is. Mensen zijn verhalen vertellende wezens. Er zijn weinig dingen die ons allerdiepste wezen zo kunnen raken als verhalen. Ze verzinnebeelden tegelijk onze allerdiepste verlangens, naar een werkelijkheid waar er een begin, een midden en een einde is.

Dat is de echte waarheid van een goed boek. Het boek is zijn eigen waarheid, en net daardoor kan het iets zeggen over de waarheid van onze eigen werkelijkheid. Misschien nog meer dan we ooit zelf kunnen begrijpen. Coe zegt het zo: “Plato had gelijk – een roman, een gedicht, een schilderij of een beeldhouwwerk kunnen ons niet dichter dan twee stappen bij de waarheid brengen. Maar in deze tijd betekent dat toch al iets. Omdat het ons dichterbij brengt dan om het even welke andere vorm van schrijven. Er schuilt een zekere puurheid in dat contract tussen de schrijver en de lezer van fictie, die van fictie de eerlijkste vorm van schrijven maakt die er bestaat, in een wereld die overspoeld wordt door leugens vermomd als waarheid, en halve waarheden die moeten doorgaan voor de hele waarheid.”

03 mei 2008

Moed


De hartverscheurende film over de laatste dagen van de Duitse Sophie Scholl en de documentaire die erbij hoorde, ze blijven in mijn hoofd rondwaren. Sophie Scholl was tijdens de Tweede Wereldoorlog lid van de Duitse verzetsgroep Die Weisse Rose. Dat was een groep van studenten die zes pamfletten maakten waarin ze opriepen tot verzet tegen de nazi’s. Samen met haar broer Hans werd ze opgepakt terwijl ze het zesde pamflet verspreidde. Na een showproces werd ze veroordeeld tot de dood. Onmiddellijk na de uitspraak, op 22 februari 1943 werd ze onthoofd.

In de film, die gebaseerd is op transcripties van de ondervragingen en het proces, zie je hoe Sophie met grote innerlijke kracht overeind blijft tijdens de ondervragingen en het hallucinante proces. Ademloos kijk je toe. Niet naar een gepolijste ‘heldin’ zoals we die kennen uit Amerikaanse films. Maar naar een fascinerende jonge vrouw, die bijna achteloos antwoordt op de vragen die haar gesteld worden. Door haar onbevangen antwoorden zet ze haar ondervragers zo goed als buitenspel, zeker in morele zin.

De scène waarin de brullende rechter Roland Freisler Sophie, haar broer Hans en hun vriend Christoph Probst uitscheldt en kleineert raakt je in het diepst van je wezen. De manier waarop Hans en Sophie zeggen waarom ze zich verzetten tegen Hitler, de impact daarvan op het publiek van opgetrommelde officieren die nauwelijks hun gêne kunnen verbergen, het is alsof je erbij bent, daar in die zaal. Die beelden zullen altijd bij me blijven.

Het lukt me nauwelijks om alleen nog maar te denken aan die beelden zonder hevige emoties. Er is een bijna misselijk makende verontwaardiging en afschuw voor de nazirechter, zijn woorden en alles waar hij voor staat. Hoe hij zijn zogenaamde ondervraging opbouwt, en welke argumenten hij gebruikt om zijn totaal verwerpelijke visie te stutten, het is vreselijk.

Misschien is het een kleine troost om zo’n intense afschuw te voelen. Misschien is het een teken dat een instinct te vertrouwen is. Misschien zou het willen zeggen dat bij een gelijkaardige situatie in het echt de afschuw even groot en even spontaan zou zijn.

Je kijkt, en je probeert te begrijpen wat er kan gebeuren om iemand tot zo’n monster-mens te maken. Het is een mens, geen monster, dat is het monsterlijke. Er is een ideologie die toestaat dat mensen tot deze krochten van zichzelf kunnen afdalen.

Ik kan niet kijken naar documentaires over neonazi’s. Het lukt me gewoon niet. De weerzin is zo groot dat ik met dingen naar het scherm zou beginnen smijten. Het lukt me al evenmin om te kijken naar een betoging van jonge cryptofascisten wanneer die achter de hoek van mijn straat passeert. Het is diezelfde golf van verontwaardiging en weerzin, die me misschien tot fysiek geweld zou aanzetten.

Misschien is er troost in de verontwaardiging. Misschien helpt het soms om een klein beetje te geloven dat het hart op de juiste plaats zit. Misschien.

Maar de moed, dat is wat anders. Je kijkt naar die jonge vrouw die met haar broer voor de rechter staat, of tegenover haar ondervrager zit. En je zou willen weten: wat zou ik doen? Zou je de moed hebben om in die omstandigheden een pamflet te maken? Zou je de moed hebben om na je arrestatie zo resoluut alle schuld op jezelf te nemen om je vrienden te sparen? Zou je de moed hebben om je verontwaardiging om te zetten in een waardige houding van verzet? Zou je de moed hebben om die anderen die zullen beslissen over jouw lot recht in de ogen te kijken en voelen hoe je innerlijke morele overtuiging sterker is dan die verwerpelijke mensen van wie je in je diepste wezen voelt hoe fout ze zijn? Zou je al die dingen doen?

Is er iets dat je zou kunnen doen om je voor te bereiden op zo’n ultiem moment? Kun je morele kracht leren en kun je zo sterker worden? Is er enige kans dat je daardoor meer vertrouwen kunt hebben dat je wanneer het er echt op aankomt meer kans hebt om overeind te blijven? Soms hoop ik dat het kan. Of misschien wil ik het soms geloven.

Misschien kun je alleen je hoofd buigen voor die kleine vrouw van 22 die ergens de moed vandaan haalde om te doen wat je moet doen. En verder hopen, elke dag een beetje hopen, tussen je tranen door, dat je zelf iets van die moed zult hebben, wanneer het moment daar is, wanneer je moet doen wat je moet doen.

01 mei 2008

Modigliani


‘Ik zat daar, en ineens was het er weer. Ik had het kunnen weten. Ik wist het eigenlijk ook wel. Het kwam terwijl ik zat te praten. Alsof die woorden me opspanden. Het duurde lang eer het weer weg was. En eigenlijk was het goed.’



‘Daar zat ik, de middelste stoel in de rij. Misschien ook wel de middelste rij. Met alle muziek is het zo, maar zeker ook met die cantates. Ze gaan weg terwijl je ze hoort. Eerst is je lichaam nog onrustig, hoort het nog bij de dag, bij het hollen. En dan begint die muziek. Eerst hoor je niets. En dan begint je lichaam te reageren. Je moet erop vertrouwen dat dat overgaat. En het gebeurt telkens weer. Alleen de muziek blijft over. Of ook niet. Ze verdwijnt. Je hoort ze, je ziet ze voor je, en je zou nog eens goed willen kijken, maar ze is al weer weg. Maar daar waar ik zat, kon ik alles goed zien. Zij stond recht tegenover waar ik zat, die mooie alt. En ik ben er zeker van dat ze recht in mijn ogen keek. Het kan niet anders dan dat ze me gezien heeft. Die violiste ook trouwens, maar dat is een ander verhaal. Ze zeggen wel eens dat je op zo’n podium helemaal niets ziet, door de lampen, maar dat geloven we even niet.’



‘Ik had nog net een van de laatste stoelen denk ik. Er was zoveel volk. Ze stonden rondom mij. Zien kon ik weinig of niets. Alleen de woorden kon ik horen. Na elk stukje ging er een golf van tranen door de ruimte. Je kon er zo mee in schuiven. En dat deed ik dan maar ook. Het is raar hoe verdriet zich mengt met verdriet in je hoofd. Je zit er voor het ene, maar het andere komt er ook bij, en je schaamt je er een beetje voor. Misschien geeft het wel niet. Je hoort de verhalen. Er is zoveel leven in het leven soms, je merkt het pas als het er niet meer is. De verhalen proberen het tegen te houden. Ze maken je klein. Je kunt alleen kijken naar die mensen die zo innig verbonden zijn met dat verdwijnende lichaam dat ze proberen te stutten met hun verhalen. Je ziet hoe ze hun eigen fragmenten bij elkaar proberen te houden. Wat weet je eigenlijk van elkaar? De dood geeft je geen tweede kans.’



‘Er waren weer veel dromen. Mijn vader was er ook weer bij. Ik zat met hem in de auto. Waar we naartoe gingen weet ik niet meer. En jij was er ook, in een andere droom. Er was een verkeersongeluk gebeurd. Pas na een tijdje begreep ik wat ik zag. Drie mensen waren er gekwetst, en jij was er een van.’



‘Ik zag haar, en wist dat ik haar kende. Uit een film. Over die schilder. De film kwam terug in mijn hoofd, maar niet de naam van de schilder. Het maakte me onrustig, want ik wilde de film helemaal kunnen volgen waar ik naar zat te kijken. Mijn lichaam was onrustig, want de schilder kwam niet terug. Dat was de tweede keer al diezelfde dag. De eerste keer was het de naam van een zangeres. En ook bij de schilder kon ik enkele van de letters van zijn naam zien. Ik zag de schilderijen. En ineens, op een onbewaakt moment was hij daar. Modigliani. Wat een onvoorstelbare opluchting. Even testen of ik de zangeres nog wist. Nina Simone, dat was ze.’



‘Daar zat ik. Waren de mensen maar allemaal netjes verdeeld over de ruimte. Met overal enkele meters tussen. Dan zou je rustiger kunnen wenen. Het was meer iets als geruisloos proberen te slikken en je lippen dichtknijpen. Waarom doe je dat eigenlijk niet? Wat maakt het uit?’



‘Ik hoorde haar verhaal en het raakte me. Het hoort bij wie we zijn, denk ik. Wie we zijn en geworden zijn, in dit deel van ons leven. Het zal alleen maar meer van dat zijn. Het is niet anders.’