12 mei 2008

Feestje


Wil je naar mijn feestje komen? Hoe zou je nee kunnen zeggen. Het is een lange reis. Het kleine meisje van toen is toe aan haar eerste mascara. Hoe magisch moet dat zijn. Wat heb je te geven? Zouden alle verhalen niet oud klinken? Soms lijkt het haar niet uit te maken, het is goed zo. Het is een feestje. Wil je naar mijn feestje komen?

De bomen en het gras, ze zijn overweldigend. Zoals de platanen naast de straat, vanuit het raam gezien. De lente gaat koppig door.

Hoe gaat het met vriendjes? Waar komen ze vandaan? Wanneer beslissen mensen dat ze je vriendje willen zijn? En wanneer weet je of je het goed doet?

Zoveel mensen in deze bloedhete zaal. De muziek vult de ruimte. En even wordt het duidelijk. Daar, op het podium maken zeven mensen muziek. Het is niet meer dan dat. Even kun je het zien. Je hoort niet alleen de muziek, maar je ziet ook hoe ze gemaakt wordt. Natuurlijk zou je dat altijd kunnen zien. Maar nu is het even het moment. De wat gedrongen man met het hoedje aan de pedal steel. Misschien is hij wel gewoon verlegen. De man met de gitaar. Hij werd voorgesteld als “the musician I love the most in the world”, maar is even een man die lang kan blijven spelen met zijn kinderen. De kleine man aan de basgitaar met zijn soepele handen. Misschien is hij een goede kok. De man aan het drumstel is een klein scheutje meer flamboyant. Drummers die kiezen voor een drumstel met weinig trommels, en voor een grote trom met zo’n mooie houten ring op het vel kunnen nooit iets fout doen. Hij heeft waarschijnlijk een grote stapel romans op zijn nachtkastje liggen. Die lange, wat houterige man aan de andere kant van het podium. Hij lijkt de klanken los te zuigen van zijn recalcitrante gitaren. Hij heeft het klankenlandschap geweven waarover de zangers ronddolen. Zijn kleren en haar lijken ergens uit de 19de eeuw te komen, maar zijn bewegingen passen niet bij die tijd. Je kunt hem regelmatig betrappen op pretoogjes. Hij verkiest te verdwijnen tussen de plooien van de tijd, maar zou ook een goede opa kunnen zijn. En dan de zanger. Af en toe laat hij zich verleiden tot een beweging met de microfoonstandaard die bijna te groot is voor dit groepje mensen. Hij kijkt rond, hij kijkt naar de muziek rondom hem. Een oud jongetje. En de zangeres met haar hemelse stem. Zou ze tussen die twee nummers even denken aan haar kindje? Zouden die toch wel hoge hakken haar geen krampen bezorgen? Als ze later op de avond met z’n allen naar voor op het podium zullen lopen om mooi samen te buigen, lijken ze verlegen schoolkinderen die staan te giechelen. Maar nu is heel even weer voorbij, en is er alleen nog maar de muziek. Er had ook stilte kunnen zijn. Maar door een toevallig maar onvermijdelijk noodlot zijn er zeven mensen op een podium die kijken naar de muziek die hen omringt.

Gradaties van wakker worden. De nacht had langer moeten zijn, weer eens. Er komt een moment, ergens in de dag, waarop je het niet meer voelt. En later komt er weer een moment waarop je het weer wel voelt.

De mensen die jou kennen, de mensen die jou lief zijn, de mensen voor wie jij misschien wel bijzonder bent. Het lijkt alsof je er altijd te weinig voor hen bent. Niet dat ze dat zeggen. Je denkt het. Alsof er nog iets moet ingehaald worden, nu het nog kan. Het houdt nog niet op.

Het eerste deel van een documentaire over de geschiedenis van de fotografie. Al bij de eerste minuten zijn er tranen. Het verhaal van de daguerreotypie kruipt door me heen. Mensen die aan het verdwijnende niets zijn onttrokken op een unieke, niet te reproduceren glazen plaat. Bijna bewegend in de zilveren lagen. Meer aanwezig dan aanwezig. Minder gevat dan ooit verhoopt.

Het leven is een permanent falen, op alle terreinen. Maar eens je dat beseft, wordt het minder erg, en gaat er zelfs een zekere troost van uit. Dat zeg ik haar. Soms voelt het ook zo. Maar misschien zijn de woorden nog te groot voor deze middag die me meer ontroert dan ik kan zeggen.

In de nacht rijden we weer naar huis, na die wonderlijke muziek. Ik kijk naar het merkwaardige apparaat dat wegen aangeeft en zegt wanneer je links moet aanhouden, en daarna weer links moet aanhouden. Even denk ik aan het woord aanhouder, als in “oons Mia heeft nen aanhouder”. Maar het is hier duidelijk niet de stem van Mia. Meer een Herta. Maar ze loodst ons wel door het donkere bos. Heb ik haar al gezegd dat ik gelukkig ben nu?