30 november 2017

Ergens onderweg sneeuwt het

Naar huis rijden en de lucht zien. En denken aan een moment, toen, toen je ’s nachts naar de lucht lag te kijken. En luisterde naar een adem.

Een vraag die je diep ontroerde.

Ze vindt een plek in je hart.

De nacht lijkt stil. De regen spoelt je tranen weg.

En iets over thuiskomen. Je vertelde het, met een omweg. Je wou veel vertellen.

Eerder hoorde je al iets over hoe je lichaam bewoog, terwijl je daar stond, vooraan. Wat je handen deden, waar ze bleven, en wat het zei. Het bleef nog in je ronddolen.

Wat je lichaam zei.

En waar het woonde.

Je bent op weg naar huis. Het mooie aan op weg zijn naar huis is de gedachte dat het zou kunnen, dat je thuis zou kunnen komen.

Je denkt aan een andere plek met water, waar je ooit was. En warmte, dat was er ook. Terwijl de regen je rimpels vult met verdwijnen. Alsof je daar opnieuw zou kunnen zijn. Misschien is het verhaal genoeg.

Het zal zich neerleggen, de volgende dagen. Zoals de rivier.

Thuis kun je de gordijnen naar beneden rollen, kun je de kamer warm maken, kun je bijna verlangen naar de plek in je huid van het slapen, kun je dicht bij de dromen komen die zouden kunnen opduiken.

Ergens onderweg.

Misschien ben je dat thuis ook.

De dingen zijn echt. Het is een zin die je niet helemaal begrijpt.

En ineens zie je voor je wie je zult zijn, als je groot bent.

Thuis ondertussen. Je raakt de ruimte aan. Je bent welkom.

Die nacht denk je aan de lucht. Het is goed om even te verdwijnen in de nacht, om aan de andere kant weer terug te komen.

Het is een andere dag.

De volgende dagen bewegen zichzelf, ze volgen hun ritme, je kijkt toe.

Misschien was leegte ook goed geweest.

Je huid weet de dingen.

De trage muziek, de eindeloze beweging, op en neer. Tot alleen je adem blijft.

Wat je handen deden, waar ze bleven, je denkt er weer aan. Die plekken laten zich denken.

En je weet nog steeds niet hoe het nu juist zit, dat denken met je lichaam. (Iemand glimlacht.)

Je had de planten bij elkaar gezet, dicht bij elkaar. Je had ze afgeschermd van de koude die zou kunnen komen. Je handen kunnen dingen beschermen, ze blijven. Je had er een doek over gelegd, heel zachtjes. Je had nog iets gefluisterd.

Je was moe, en een stuk van jou was nog een beetje hoekig. Misschien was het de sneeuw in de lucht, nog lang voor die te zien was, die je huid zocht.

Je keek naar de lucht, hoe die de nacht ontving. Als na een vraag die niet eens gesteld werd.

Ergens onderweg sneeuwt het, dacht je.

26 november 2017

Jammer genoeg

Een aarzelend verhaal in verschillende categorieën.

De categorie ‘moeilijke verhalen’.

De categorie ‘verhalen die je af en toe opnieuw vertelt, om te zien hoe het verhaal zichzelf een beetje heeft verlegd’.

De categorie ‘verhalen waar je bang van bent’.

Waarom moest je eraan denken, die namiddag van die koude zondag? Je was net even gaan liggen, na een week hard werken, en ineens kwam het verhaal naar je toe. Zoals het ook al die andere keren kwam. Een beetje onverwacht. Dus misschien was het weer tijd.

En je dacht dat het weer beter was om het woord ik zo weinig mogelijk te gebruiken. (Je houdt niet zo van het woord ik, eigenlijk. Sommige mensen gebruiken dat woord iets te vaak, denk je. Maar dat heeft niets met dit verhaal te maken.)

Misschien was de aanleiding iets wat je vertelde, enkele dagen geleden. Je stelde jezelf voor, en zei: “Ik heb geen kinderen, jammer genoeg.” En enkele dagen later komt dat dan weer naar je toe, zodra je je overgeeft aan de rust.

Je hebt het jezelf aangeleerd, die woordjes. Jammer genoeg. Het is gemakkelijker als je ze erbij zegt, om een of andere reden.

Het blijft moeilijk om erover te praten, er blijft schroom. Het is raar, soms, hoe sommige mensen met kinderen, onbewust waarschijnlijk, je beginnen te overroepen als je zoiets zegt. Ze beginnen over hun kinderen, over hoe moeilijk het soms is, hoe vermoeiend het is. Ze beginnen je allerlei dingen aan te praten. Dat er nog zoveel andere dingen in het leven zijn, dat je gelukkig mag zijn zonder kinderen, dat ‘het’ nog altijd kan, dat ‘er’ allerlei oplossingen zijn. Soms krijg je verwijten. Soms voelen mensen zich aangevallen, alsof je iets zou gezegd hebben over hoe zij het doen met hun kinderen, wat je helemaal niet deed, integendeel. Soms begint men je omstandig uit te leggen, ook bijna verwijtend, wat jij allemaal wel kunt doen wat zij niet kunnen omdat zij niet de tijd en de vrijheid hebben die jij dus wel hebt. Soms lacht men het weg. Soms is die lege stilte, nadat je het gezegd hebt, blijkbaar moeilijk.

Je zegt er altijd nog een hoop dingen bij. Dat je oprecht heel blij bent (wat ook zo is) voor al die andere mensen die wel kinderen hebben. Dat je heus wel weet (wat ook zo is) dat het niet altijd gemakkelijk is. Dat je op geen enkele manier enige vorm van afgunst voelt (wat ook zo is). Dat je op geen enkele manier wat dan ook over wie dan ook wilt zeggen, dat je op geen enkele manier iets wilt zeggen over een ‘norm’. Dat je je heel erg ervan bewust bent dat jij waarschijnlijk veel dingen kunt doen die mensen met nog relatief jonge kinderen niet kunnen, en dat je dus in zekere zin in een luxesituatie zit. Je voegt er mogelijk nog enkele andere verontschuldigingen aan toe. In de hoop dat dan gewoon mag overblijven wat overblijft. Niet meer, niet minder.

Officieel heb je er vrede mee dat het zo is. Je gaat ervan uit dat je nooit vader zult zijn. (Dat klinkt iets anders dan dat je dat volledig aanvaard zou hebben of helemaal achter je gelaten zou hebben.) Het lijkt een werkbare formulering voor jezelf. Het creëert geen hoop. Het probeert ook te vermijden dat een verdriet door ontkenning een etterende wonde zou worden.

(Omtrekkende bewegingen, steeds weer. Misschien kan het niet anders.)

Er zijn de kinderen van al wie je lief is. Ze zijn allemaal zo bijzonder voor jou. Je hebt ze zien groeien. Het maakte je verlegen, en klein. Soms wist je niet of je zelfs maar een toeschouwer mocht zijn. Het mocht, denk je. Soms mocht je iemand zijn. Iemand die mocht vertellen over muziek, en tegelijk mocht laten voelen hoe bijzonder die ander voor je was. Iemand die een beetje verlegen naar een verjaardagsfeest mocht komen, met “weer een boek!?”. (Nadien kwam het steeds wel weer goed.) Soms vertelden ze je, op hun manier, hoe belangrijk je voor hen was geweest. (Je kon het nooit helemaal geloven, maar ze maakten je gelukkiger dan je kon toegeven. En verlegen. Misschien wil je het stiekem wel graag zijn, iemand zijn die zo een rimpel in de tijd heeft gemaakt.) Je houdt ervan, om naar hen te kijken, met hen te praten. Te zien ook hoe hun ouders hun best hebben gedaan, en het soms ook even niet meer weten, en hoe ontroerend dat allemaal is.

Soms werd het verhaal in je handen gelegd. Over hoe het zou zijn, als jij… In verschillende varianten. (Die verhalen blijven in je hart, breekbaar en mooi. Die deel je niet. Wie ze wil kennen, kan ze zien in je ogen.)

Soms zei iemand dat je een goede vader zou zijn geweest, of zou zijn. (Ze aarzelden misschien een beetje bij die verleden tijd, maar dat vond je niet erg.) Dat was een mooi geschenk.

Soms denk je dat het is gaan rusten in jezelf, op een veilige plek, waar het in je huid kan sijpelen, en gewoon een deel worden van je verdriet en je vrede. Soms is er plots de schrik dat ooit, later, als je groot bent, het verdriet je ineens zal overnemen. Je weet niet goed wat je zou kunnen doen om dat te vermijden. Soms denk je dat je nog iets gaat doen, soms zie je het in je hoofd, al weet je nog niet wat het is.

Door de woorden zo, traag, te schikken is het alsof ze rustiger worden. Ze verliezen de macht van het niet uitgesprokene. Wat niet gezegd is, kan macht hebben over jou. En dat wil je niet.

Je houdt van mensen, en dat is goed. Zoveel mooie mensen, groot en klein, die zomaar in je leven zijn. Misschien denken ze ooit, in een volgend leven of zo, aan de plek die jij probeerde te zijn. Het zou een doel in het leven kunnen zijn.

Het is een stille avond. Je zult niemand meer horen, en dat is goed. Je denkt aan de kinderen, ze zijn dicht bij je (en ze lopen natuurlijk snel ook weer weg, daar zijn het kinderen voor, ze hebben wel wat beters te doen). Een mooi verhaal om je uit handen te geven aan de nacht. En daarna is er weer een nieuwe week.

24 november 2017

Stranden

(Je zou willen stranden. Ongemerkt verdwijnen in het zand van een tijd. Jezelf uiteenleggen, in kleine stukjes.)

Die nacht, na de discussies in die zaal. Soms ben je in de war. Het is moeilijk om dingen over slim en moeilijk te horen, steeds weer. Je twijfelt. (Misschien gaan sommige dingen nooit over.) (Maar iemand zei ook iets over een idool.)

Die ochtend. Het is nog vroeg. Je bent nog een beetje gekreukt.

Later. Je staat aan de microfoon. Je denkt aan iemand. Je zou willen dat hij je zou kunnen zien nu.

De kleine gesprekjes tussendoor. Ze doen je glimlachen.

(Later zul je jezelf zien op de foto. Grijs.)

De trein terug. Een traag gesprek, voorzichtig. Je stem verandert. Het is goed.

De nacht hapert iets minder.

Weer op weg. De mensen in de trein maken te veel lawaai, denk je.

Het is fijn om op die plek te zijn. Je verdwaalt een beetje, tijdens de tentoonstelling over angst. Alleen weet je niet zo goed waarin.

Het is goed te vertellen, het doet je goed te luisteren. Het gaat weer te snel. Je bent een klein beetje verlegen. Dat ene verhaal telkens opnieuw vertellen maakt iets moe in jezelf.

Je rug heeft koud, in de trein die avond. Pas diep in de nacht heeft de warmte je overgenomen.

Een nieuwe week. Je sleutelt nog wat aan foto’s en teksten, zet de dingen in de juiste volgorde voor het verhaal dat je wilt vertellen die avond. Het voelt goed, wanneer alles in elkaar begint te passen. Het verhaal neemt je over.

In de trein, naar die verre stad. En weer is er een vertraging. (Je begrijpt die uitleg nog steeds niet dat er een vertraging is “door het drukke treinverkeer”. Alsof er ineens, vanop een of andere zijweg, onverwacht een trein tussen de andere is gesprongen. Of zoiets…)

Je staat op het podium te praten. Het verhaal heeft je overgenomen. De dingen kloppen. Je hoort je stem. Je vertelt iets over machteloosheid.

Daarna is het goed daar nog op het perron te zitten wachten op die trein die je zeker niet mag missen. Diep in de nacht kom je thuis. Het is koud. Snel zet je die grote plant binnen, het is tijd. (In je hoofd is de grote vakantie net voorbij, die plant lijkt te zeggen dat de winter eraan komt…)

Een volgende dag. In het kleine zaaltje luister je tussen zoveel mensen. Je brengt nog snel een koffietje naar een dierbare vriendin die net achter je zit. Het is aan jou om straks te beschouwen. In je schriftje schrijf je de puntjes op. Zou het wel ergens op slaan? Terwijl je later vooraan staat, om je zeven puntjes toe te lichten, lijkt het alsof je zegt wat je had willen zeggen.

Iets ontroert je die avond.

En weer een volgende dag. (Het is alsof er geen niemandsland is tussen de dagen van de week, alsof ze zomaar aan elkaar plakken.)

Je zit in de conferentie. Boven in het auditorium. Je kijkt naar de mensen. Je kijkt naar het hout tegen de wanden. Koffie zou een goed idee zijn.

Later beweeg je tussen de mensen. Alsof je weet hoe dat moet. En je hoort jezelf dingen zeggen. (Het is alsof je in je hoofd een soort puzzel ziet, en je de stukjes er netjes in kunt passen.)

Die avond, een traag gesprek. Over kwetsbaarheid. Je ziet ineens de jaren, in jezelf, in je handen.

Een volgende dag, weeral. Het duurt even eer je echt kunt beginnen. Weer schuif je met plaatjes en woorden, om zo de stroom in je verhaal te krijgen. Het is altijd een beetje moeilijk beginnen. Wachten op hoe de dingen het overnemen, hoe het verhaal zichzelf vindt. Het wordt goed, denk je.

Iets over de definitie van regen.

En weer een volgende ochtend. Vroeg nog. (Je zoekt nog even iets op over Black Friday. Stel je voor dat iemand je er straks iets over zou vragen.)

Je fietst de berg op. Je bent natuurlijk veel te vroeg, hoe kan het anders.

Het is een fijn weerzien. Je bent nog een klein beetje verlegen, je praat jezelf op gang.

Je kijkt naar de jonge mensen die naar je luisteren. Eerst de ene groep, daarna de andere. (Ze zouden je kinderen kunnen zijn, denk je, even.) Je ziet hoe ze kijken naar het verhaal dat zich vertelt, door jou heen. (Als je denkt dat ze naar het verhaal kijken, en niet naar jou, lukt het altijd…) Hoe ze kijken, het ontroert je. Je voelt je vereerd.

Het meisje dat nadien nog zoveel vragen heeft. Je maakt je een beetje zorgen. Je zou willen dat je langer met haar zou kunnen praten. Om haar gerust te stellen, of zoiets.

Het is goed daarna de verhalen te horen. Ze bewegen gemakkelijk, en dat is goed. (Even vraag je je tussendoor af hoe oud je bent, al weet je niet waarom.)

Hoe moe je bent, na dat alles. Iets laat je los.

Het is goed.

23 november 2017

De definitie van regen


Een beetje te moe om te schrijven. Iets zit vast in je lichaam. Het zou een beetje moeten stromen, om te kunnen schrijven.

En tegelijk verlangen naar de woorden. Naar het ritme. Naar de stilte ervan.

Ze zouden je huid zachter kunnen maken. Je zou tussen hen verdwijnen.

Je denkt aan de rivier. Hoe je soms niet meer weet waar de rivier is. Heel even. Je zou je huid uiteen kunnen leggen, zoals de woorden. En de rivier zou er weer zijn.

En misschien zou je weten wat het is, de definitie van regen.

Hoe die malse trage regen je soms natter lijkt te maken dan die felle. En hoe je zou willen dat die regen ook traag van je af glijdt. Hoe je zou kunnen kijken, naar hoe het water afscheid van je neemt, een beetje aarzelend.

Misschien is het wezen van de regen de afstand tussen de druppels. Soms denk je dat je tussen die druppels kunt bewegen. Als de sierlijke danser die je nooit was, glad en beweeglijk.

Het doet je denken aan dat boek dat je aan het lezen bent. De lege plek tussen de druppels is niet zomaar de afwezigheid van regen. Het is een deel ervan, de voorwaarde misschien wel.

Waar zou je moeten beginnen, bij het naderen van die definitie van regen?

Misschien moet je eerst om de regen heen bewegen. In een trage omtrekkende adem.

Misschien moet je wachten, tot de regen komt. Staan, ergens, en wachten. Tot de regen komt.

En wat te doen met de geur van regen? De geur die verandert met elk seizoen.

Hoe je de regen kunt omarmen, het is een kunst voor gevorderden. Het vraagt vertrouwen in je armen, dat ze klaar zullen zijn om te ontvangen. Het vertrouwen dat je littekens je niet zullen hinderen.

Als iemand je zou vragen wat de definitie van de wind is, zou je willen weten tot waar de wind waait. Misschien zou je daar naartoe willen, als naar een Patagonië van de zwijgenden. Maar hoe zou het zijn met de regen? Onwetenden zouden zeggen dat de regen begint daar, op dat punt in de lucht, waar de wolk is. Ze zouden zeggen dat de regen eindigt hier, waar de druppels de grond raken (of je huid). Ze zouden zich vergissen. Alsof de regen alleen maar regen zou mogen zijn in het vallen.

Hoe zit het met het vallen van de mens, trouwens? En is het vallen opgenomen in de definitie van de mens?

Nog over dat wachten. Als je lang genoeg wacht, en kijkt, kun je misschien zien hoe de regen soms aarzelt. Onwetenden denken dat de regen willoos is. Ze vergissen zich. De regen laat zich evenwel niet zomaar aan iedereen zien. De regen vraagt overgave van wie naar de regen kijkt. En geduld ook, natuurlijk.

Zou de regen de definitie van regen kunnen uitwissen?

Hoe zou het zelfbeeld van de regen zijn? Zou de regen in een staat van vloeien aan zichzelf kunnen ontsnappen?

Wat zou de regen verlangen?

De woorden nemen je ondertussen heel voorzichtig mee. Ze nemen je bij de hand.

Ze zeggen dat er regen op komst is, trouwens.

De volle leegte, die wacht op regen, die kun je nu al aanraken.

Je hebt nog een leven nodig, voor de definitie van regen. En ook dat is een hele opluchting.

16 november 2017

Emilia

Ik zag haar voor het eerst in het bushokje. Ze heette Emilia. Ik kwam haar tegen terwijl ik folders aan het bussen was. Dat doe ik een paar keer per jaar. Telkens boeiend, de wondere wereld van de Belgische brievenbussen. Terwijl ik een stuk weg naar boven liep, besefte ik dat ik eigenlijk aan niets aan het denken was. Ik was die beweging geworden, als het ware. En zo kwam ik langs dat bushokje. En daar zat ze.

Met een wat ijl stemmetje sprak ze me aan.

‘Misschien heeft u wel zin in een korte pauze?’

Dat was wel een mooie zin, eigenlijk. Ik had me voorgenomen die hele busronde zonder onderbreking uit te voeren. In het andere geval zou ik voelen hoe moe ik was, of zo. Maar het was ook wel een fijn aanbod. En officieel ben ik altijd in voor verrassingen.

Ze zei me dat ze Emilia heette. En met dat wat vale licht in het bushokje leek ze zelfs een beetje op die actrice uit Game of Thrones. Ik vroeg haar of ze de bus naar Mechelen moest nemen.

‘Nee hoor, ik zit hier gewoon. Ik zit hier vaak, te kijken, naar de mensen die voorbij komen. Hier is het rustig.’

Ik aarzelde wat bij het idee dat het daar rustig was, en vroeg of het dan thuis zo druk was.

‘Goh, thuis voel ik me soms zo alleen. Mijn vriend zit de hele tijd te spelen met zijn smartphone. Hij heeft zich voorgenomen om een influencer te worden. De diepere zin van het fenomeen influencer ontgaat me een beetje. Ik vroeg het hem onlangs, en ik kreeg een lichtjes offensieve blik. Het antwoord was dat een influencer veel volgers heeft, omdat hij of zij zichzelf in een format kan voorstellen, waardoor hij of zij veel invloed kan hebben. Hoezo invloed? Dat vroeg ik hem. Heb je dan doorwrochte of gewoon boeiende meningen, of diepe inzichten, of schrijf je dan filosofische beschouwingen of inleidingen op het werk van Zygmunt Bauman? Dat bleek andermaal een domme vraag. Als influencer ben je een soort merk, gewoon door jezelf te laten zien, aan je volgers. En weet u, soms wordt het ineens duidelijk hoe iemand anders echt in elkaar zit. Dat antwoord op die vraag van mij heeft me een gevoel van verlatenheid gegeven. En sindsdien kom ik regelmatig hier zitten. Meestal zeg ik niets, maar ik zag u aan komen wandelen, tegen een behoorlijk tempo eigenlijk, en ik had het idee dat u best aanspreekbaar zou zijn.’

Ik vroeg haar of ze het niet koud had.

‘Het gaat wel. Niet veel kouder dan thuis. Het is alsof sommige stukken van mijn lichaam niet meer warm worden. Het heeft iets met een soort rusteloosheid te maken, of verdriet, ik weet het niet zo goed. Maar ik moet zeggen dat ik het nu warm begin te krijgen. Dat zal aan u liggen.’

Het maakte me een beetje verlegen. Ik vertelde haar dat ik eerder die dag had nagedacht over hoe je soms geen zin hebt in andere mensen. Zo een paar minuten per dag, sommige dagen. Meestal is het niet zo, en is het fijn om gewoon te kijken naar al die mensen, in de trein, in de winkel. Maar soms lijken ze zo druk, of zo traag, of zo in de weg. Het slaat nergens op, maar het gebeurt. En zelfs dan kan het gebeuren dat er ineens iemand tegen je begint te praten, terwijl je staat aan te schuiven aan de kassa, of terwijl je staat te twijfelen bij het pak yoghurt. En dan is het weer ineens helemaal anders.

‘Dat heb ik ook wel eens. Soms hebben zoveel andere mensen zo’n lege blik. Ze lijken doelloos rond te dolen, weten niet waar ze eigenlijk naartoe willen. Terwijl ik altijd de verhalen zou willen kennen van andere mensen. In uw geval denk ik dat er een verhaal is van verdriet, en ook wel een verhaal van een droom of zo. Heeft u nog een mooie droom gehad trouwens de voorbije dagen?’

Ik vertelde haar dat er de vorige nacht iemand in mijn droom was gekomen die ik daar, of dat denk ik toch, al jaren niet meer gezien had. Tijdens mijn droom schrok ik er een beetje van, maar nadien was het wel een fijn gevoel.

‘Het rare is – terwijl ik hier zit, besef ik het – dat ik vorige nacht van iemand heb gedroomd die erg op u lijkt. Misschien was u het wel, al kende ik u nog niet, denk ik toch. Wie weet wil dat iets zeggen, al zou ik niet weten wat.’

Soms vraag ik het me af, of het echt zo is, dat iemand in jouw droom of hoofd verschijnt als die op dat moment aan jou denkt. Het zou een mooie gedachte zijn. Waarom komen mensen soms in mijn hoofd? Soms is het alsof mijn hoofd een soort onbewuste controle uitoefent en daar begint na te kijken of iedereen er nog wel is, in mijn hoofd.

‘En zijn ze er nog allemaal altijd? Zou het erg zijn als er iemand zou verdwijnen?’

Ik zei dat ik dat inderdaad erg zou vinden. Om een of andere reden wil ik dat niet, dat mensen uit mijn hoofd verdwijnen. Ze schuiven soms wel, wat meer naar voor, of meer naar achter. En dan voelt het goed als ik iemand dichtbij kan halen, of als die zelf ineens in mijn droom rondwandelt.

‘Kon ik met mijn vriend maar over zo’n dingen praten. Ik zou terug warme voeten krijgen daar, in het huis. Maar hij merkt daar niets van, is alleen met dat ding in zijn handen bezig. Ik zou in mijn blootje door de kamer kunnen lopen, hij zou het niet eens merken, misschien.’

Ik zei dat ik hoopte dat ze binnenkort toch weer warme voeten zou krijgen. Wat moet je zeggen, op zo’n moment, in een bushokje? Je hoopt altijd het beste voor een ander. Je hoopt dat het met alle andere mensen altijd goed gaat, dat ze zich geliefd weten, dat ze zich veilig voelen, dat ze geen gedoe nodig hebben om zichzelf in de aandacht te werken, dat er iemand is die hen kan doen lachen.

‘Nu zijn mijn voeten warm, misschien blijft dat wel even duren. Het was fijn even met u te mogen praten. Misschien komen onze dromen elkaar ooit nog wel eens tegen.’

Dat was een mooie gedachte om mee te vertrekken. Het leek ineens een beetje minder donker. Even leek het alsof je zomaar thuis zou kunnen komen. Ik stapte snel verder, had nog een stapel folders te doen. (En daarna ook nog de afwas.)

12 november 2017

Een gesprek dat blijft duren

‘Het is mooi, hoe ons gesprek blijft duren, doorheen de jaren.’
‘Ja, dat is zo. Ik had het eigenlijk nooit anders gewild, besef ik nu steeds meer.’
‘We zijn nu verder uit elkaar, en dat is goed, maar je bent altijd ook ergens dicht bij me. Bereikbaar. En zo wil ik het ook, ik wil kunnen voelen dat onze plek daar altijd zal zijn.’
‘Dat is belangrijk voor jou, is het niet?’
‘Ja. Dingen die blijven, dat is een sterk verlangen. Ik voel dat ik steeds weer terug kom op dat punt.’
‘Ik heb lang gezocht naar de plek waar ik thuis ben. Misschien ben ik zelf wel die plek geworden ook, een beetje toch. En bij jou is het ook wel zo. Je blijft wel zoeken, en het is mooi om jou te zien zo. Soms zou ik willen dat het rustig zou worden voor jou, maar misschien is het zo ook wel goed.’
‘Jouw zoektocht heeft me altijd tot in mijn diepste ziel ontroerd. Ik voelde me soms machteloos, wou meer kunnen doen om je te beschermen tegen de wind. Er zijn mensen die zeggen dat ik te veel wil beschermen soms, en ze hebben waarschijnlijk wel gelijk. Het brengt me in de war. Maar misschien is het ook een goede kant van wie ik ben. Ik zou het soms zo graag kunnen.’
‘Misschien ook wel omdat je er zelf naar verlangt.’
‘Dat is een moeilijk onderwerp.’
‘Dat weet ik. Maar wij hebben toch geen schrik van moeilijke onderwerpen?’
‘Nee, dat kun je wel zeggen.’
‘Misschien zien sommigen het niet altijd zo, maar jij bent eigenlijk ongelooflijk trouw. Trouw aan wat je hart gekozen heeft. Het is een vorm van liefde waar ik altijd van heb gehouden bij jou. Ik weet niet waarom ik dat nu ineens zeg, het kwam in me op.’
‘Dat is lief. Er zijn van die dingen waarvan ik weet dat ik er met jou altijd over kan praten. Je opent me altijd de ogen, wijst me op dingen die ik weer eens te goed wil doen, of die ik niet zie, of niet kan zien.’
‘Het is ook wel grappig soms, dat ik je wijs op wat je eigenlijk zelf wel weet, of toch een beetje.’
‘Het is toch meer dan dat. Het is alsof je de dingen meteen ziet, en me dan iets kunt zeggen waar ik altijd echt iets aan heb.’
‘Gelukkig hebben we nog veel tijd, dit leven, en de volgende levens.’
‘Waar ik met jou nog veel over zou willen kunnen praten, is over wat het betekent om veilig te zijn. Die vragen komen steeds weer terug op mijn weg. En misschien wil ik ze te hard beantwoorden, wil ik dingen weten. En jij lijkt me altijd te zeggen dat het antwoord dichterbij ligt. Dat het goed is om het te verlangen, gewoon, en dat dat genoeg is.’
‘En nu moet ik je natuurlijk zeggen dat je niet altijd zo goed je best moet doen.’
‘Ja, ik wachtte er al op.’
‘Zoals ik zei dus. Je hebt al genoeg je best gedaan, het hoeft niet meer. Wat er is, is ook mooi, maakt je mooi.’
‘Ergens in mijn hoofd, of ergens anders, begrijp ik wat je zegt.’
‘Dan is het goed.’
‘Het is zo’n gedachte die zich de volgende dagen en weken rustig zal neerleggen in mijn lichaam. Zoals het altijd gaat bij mij. Het sijpelt doorheen mijn hele lichaam, en dat heeft tijd nodig.’
‘Ja, zo gaat het altijd bij jou. Misschien is het bij mij ook wel zo. Al lijkt het meer met omwegen te gaan soms, met horten en stoten. En met minder woorden.’
‘Iemand zei het me onlangs nog: denken met je lichaam, dat is echt wel iets van jou.’
‘Maar het klopt wel bij jou. Wie jou niet goed kent, ziet dat niet.’
‘Jij kunt veel meer tot aan de rand van je lichaam gaan, en soms ook erover. Op een heel andere manier dan bij mij, en tegelijk ook weer niet helemaal anders. Ik kan het niet uitleggen.’
‘Misschien hebben we genoeg uitgelegd voor nu.’
‘Ja.’
‘Wat denk je van de wind? Zullen we naar de wind gaan?’
‘En vanaf waar begint de wind?’
‘Dat kunnen we vragen aan de wind zelf. Waar begin jij?’
‘En beginnen we tegen de wind, of omgekeerd?’
‘Eerst maar even tegen, lijkt me.’
‘Ik vind wel dat jij iets moet roepen tegen de wind.’
‘Alleen als er veel tegenwind is, om iets tegen de tegenwind te roepen.’
‘Kom, we vertrekken.’

11 november 2017

En ergens aan de zee

En ergens aan de zee. Er is veel wind. Er zijn mensen op het water. Er zijn mensen boven het water. Menselijke vliegers. Vliegende mensen. En de zee.

Lijnen komen samen, zo lijkt het. Na zoveel tijd, en ook weer niet. Soms wacht de tijd op zichzelf. De tijd komt gewoon.

Voorzichtige verhalen. Er zijn er nog zoveel.

Je ziet twee mensen lopen. Je ziet jezelf daar lopen. Groot en klein. Jong en oud. Of altijd oud geweest.

Er is nog zoveel.

Wat als je zelf in de lucht zou hangen, en zou kijken naar je lichaam?

Soms ben je kwaad op dat lichaam. Soms leer je om blij te zijn. Om wat het je zegt.

Misschien raak je alleen nog maar het oppervlak aan van je huid. Zoals die zeilers met het water. Soms verdwijnen ze even achter de golven, zo lijkt het. Maar ze zijn er nog.

En je luistert. En je zou nog veel meer willen horen, denk je.

Soms is het alsof je nog een leven in te halen hebt.

Er is koude. Misschien sliep je te weinig. (Dat weet je wel zeker.) Misschien deed iets te veel pijn. (Dat weet je wel zeker.) Misschien is het gewoon de wind. De gember zal je warm maken, al.

Even is het alsof je niet weet wat je met je handen moet doen.

Je ziet twee mensen lopen. In de wind. Je kent hen. Ze lijken breekbaar, en ook zo sterk.

Wat er is, is soms te veel. En soms is het gewoon goed. Je denkt aan de bergen, en wat je daar soms te zoeken hebt. En zoals je altijd al zei: als je wilt vinden, zoek dan niet.

Je kijkt naar je handen, en je ziet de verhalen.

Je kijkt naar je handen. Ergens zijn ze veilig.

Wat zich nestelt in het lichaam, en de sporen die het nalaat. Je ziet de weg, in de mist.

De kleuren van de zee. Ze hebben zich langzaam teruggetrokken.

Misschien blijven die mensen altijd lopen. (Iets van je wou van niet.)

En je denkt aan mensen die ineens weer in je dromen kwamen opduiken. Alsof ze je iets wilden zeggen, of net omgekeerd.

En je denkt aan de reis in de trein. Hoe je lichaam nog hard en onrustig was. Je lichaam is voorzien op naschokken, je weet hoe het gaat. Je kunt wachten, het is niet anders. Je denkt dat de reis terug anders zal zijn.

De zee heeft het verdriet gezien.

Soms is het alsof iets zich aandient, in de mist, nog.

Je vertelt een stukje van het verhaal. (Misschien doen we dat altijd wel, een stukje van het verhaal vertellen.)

Soms heb je schrik van het helen.

Je kunt naar een verhaal kijken. Zoals wanneer je met je vingers telkens kleine stukjes klei toevoegt, en ze nog even aandrukt met je duim. Er is nog veel plaats.

En je vertrekt altijd te vroeg. Er is nog zoveel.

Je loopt heen en weer over de perrons. Het station lijkt zo veilig en rustig. Misschien ligt het aan het licht. Of aan de verhoudingen van die bogen. Of aan de kleuren. Of aan het nergensmoment waarin je graag even wilde zijn.

De reis terug is anders. Nu opent het boek zich wel. Langzaam wordt je lichaam warmer. Het landschap rust al in het duister.

Je ademt met het boek. De verhalen van de dag komen later wel.

Soms komt een reis op het juiste moment.

10 november 2017

De acht bergen

Niet twee meisjes op het strand, maar twee jongens op een berg. Dat zou een minisamenvatting kunnen zijn van De acht bergen, een heel erg mooi boek van de Italiaanse schrijver Paolo Cognetti. Het is ook het verhaal van een jongen en zijn vader, en hoe ze over de grens van het leven toch dichter bij elkaar komen. Het gaat over weggaan om terug te kunnen komen, en blijven omdat je al weet waar je moet zijn. Het gaat over liefde en eenzaamheid. Het gaat over mannen en hun ‘bergheid’, als dat woord zou bestaan. Het gaat over dingen die niet gezegd worden, soms omdat ze onzegbaar zijn, soms omdat het mannendingen zijn. En het gaat over bergen.

De kleine Pietro moet elk jaar mee met zijn ouders naar een klein dorpje in de bergen, weg uit Milaan. Zijn ouders hebben iets met de bergen, zo leerden ze elkaar kennen. De bergen houden iets van hen samen. De zomer brengen ze daar door. Zijn vader neemt hem mee op lange tochten naar omhoog. De vader is niet echt een gemakkelijke man. Hij klimt naar boven als in een soort ingehouden furie. In al zijn rusteloosheid is hij daar in zijn element. Hoog boven de wereld, waar het ijl begint te worden. Daar is er een liefdevolle band tussen vader en zoon.

De moeder blijft meestal beneden, in het huisje in het dorp. Zij is een sociaal dier, komt graag binnen in het leven van andere mensen, neemt andere levens mee in handen. Zij brengt haar zoon samen met een andere jongen in het bijna uitgestorven dorp, Bruno. Terwijl de vader maar af en toe daar is, waarna hij weer naar de stad vertrekt om te gaan werken, blijft de moeder de hele zomer. Pietro woont daar met zijn moeder en begint steeds meer op te trekken met Bruno, die hem alles leert over het hele leven dat de bergen zijn. Bij het einde van de zomer vertrekt Pietro weer, Bruno blijft.

Naarmate de jaren vorderen groeit de afstand tussen vader en zoon, terwijl de vriendschap tussen de twee jongens op een vanzelfsprekende manier blijft bestaan. Als iets waar je steeds weer in kunt stappen. De vriendschap moet niet bevraagd, en ook nauwelijks herbevestigd worden. Pietro breekt met zijn vader, gaat weg uit Milaan en trekt de wereld in als documentairemaker.

Als de vader sterft, blijkt dat die een stuk grond heeft nagelaten aan zijn zoon. Er was ook een band gegroeid met Bruno. Als Pietro terug komt naar het bergdorpje nemen de twee, mannen ondertussen, hun verhaal weer op. Ze bouwen (letterlijk en figuurlijk) hun huis. Het was de moeder die als een spil van verhalen de drie mannen met elkaar verbond.

Pietro gaat weg en komt terug. In de afstand ziet hij wat er is op die plek waar hij uiteindelijk steeds weer naartoe gaat. Stap voor stap, letterlijk ook, ziet hij hoe hij zelf op zijn vader begint te lijken. Hij voelt zijn vader, ziet wat die niet kon zeggen, begrijpt het litteken van een tragische gebeurtenis in diens leven. Tussen Pietro en Bruno is er een deel, als een rots, hetzelfde gebleven, terwijl een deel ook wegschuift. Pietro heeft de stad en het elders zijn ook nodig. Hij heeft een verlangen om ginder ergens nuttige dingen te doen. Bruno weet dat hij alleen maar wil en kan blijven, met een tragische koppigheid die hem van andere mensen zal vervreemden. Als de twee mannen samen zijn, blijft er iets van het onvoorwaardelijke van toen over, terwijl de tijd ook zijn werk begint te doen. Er is ook een stuk waar ze elkaar niet kunnen bereiken en waar ze elkaar uiteindelijk loslaten. Het lijkt alsof de berg, hun berg, de plek is die hen samenbracht en die ook tussen hen in komt staan. Een mens kan een berg worden, terwijl een ander mens verlangt naar een berg, om die ook weer achter te kunnen laten. En soms achter moet laten.

De acht bergen is een bijzonder mooi boek. De kracht van het boek zit mee in de verstilling ervan. De dingen gebeuren, ze worden niet groter of kleiner gemaakt dan ze zijn. Ze tonen zichzelf, leggen zich niet uit. Je kunt je voorstellen dat je de vader van Pietro in de stad zou zien als een norse man die boos is op de wereld. Maar de man die je in de bergen voor je ziet, kun je begrijpen. Je ziet waarom hij daar is, en waarom hij daar met een stuk van zichzelf kan samenvallen dat ook alleen maar daar kan zijn. Twee jongens en een vader op de berg, een moeder beneden in het dorp. De moeder wil dicht bij de berg zijn, maar hoeft niet steeds naar boven. Wanneer er een andere vrouw komt, en een kind, neemt ze op een vanzelfsprekende manier een plek in.

Sommige mensen moeten op zoek naar de acht bergen om te weten welke berg uiteindelijk hun lievelingsberg is. Anderen weten het al meteen en blijven er gewoon. En als je iemand verliest op de berg waar het begon, kun je niet meer terug, kun je alleen nog dwalen. Daarin vinden vader en zoon elkaar, over de dood heen.

De acht bergen is een boek dat bijna achteloos door je heen schuift. Je voelt je heel erg deel van nukkige landschap daarboven. Je voelt het verlangen dat daar huist, bevrijdend en onontkoombaar tegelijkertijd. Je begrijpt iets over vriendschap en liefde tussen en van mannen, en de afstand tot de woorden die ermee samenhangt. De ijle lucht en ruwe weer maken dat de littekens van de tijd hun gewicht kunnen verliezen. Ze kunnen een mens ook in een tragische bestemming trekken, verankeren in eenzaamheid. Je ziet de dingen, en voelt ze pas echt nadat het boek al een tijdje achter je ligt, als een verlangen naar een berg.

02 november 2017

Manieren van beginnen

Uitkijken naar enkele dagen vrij. Onder meer om door te kunnen werken aan dat grote document. Je duwde het al een tijdje voor je uit, wou er helemaal klaar voor zijn om dan lekker door te kunnen werken. De dagen vrij zijn aangebroken. Om een of andere reden dienen zich plots allerlei andere nuttige dingen aan. Die natuurlijk officieel gericht zijn op het voorbereiden van het beginnen. Stukken van het bureau opruimen. Nadenken over een systeem. (Kan trouwens in diverse situaties worden gebruikt: nadenken over een systeem.) Stukken van een andere kamer opruimen. (Ook dat lag al lang te wachten op beginnen.) Nadenken over wanneer je zult beginnen met het opruimen van de kleerkast, in nog een andere kamer. Om dan uiteindelijk toch te beginnen. En een beetje blij zijn.

Ergens op een kantelpunt staan, hoewel je niet goed weet wat dat dan wel zou zijn. Weten dat je ergens naartoe moet gaan, hoewel je het nog niet goed ziet, eigenlijk, maar wel vermoedt. Niet goed weten hoe je daaraan moet beginnen, wat ook een goed excuus is tegelijk, misschien. (In de categorie ‘sommige dingen hebben wat tijd nodig om uit de mist te komen’.)

Soms lukt het in een vers boek meteen van de eerste bladzijde. Soms moet je die twee keer lezen. Net een boek uit hebben dat in de eerste groep viel. Je voornemen om er een stukje over te schrijven, maar nog geen zin hebben om dat vandaag al te doen. (Misschien is dat wel een beetje lui, zou een stem zeggen.) (Een beetje wachten na het lezen van een boek voor je er een stukje over schrijft is meestal goed. Het daalt een beetje in dan.) Allerlei existentiële kwesties over beginnen dienen zich aan. Zoals de vraag of je al mag beginnen aan weer een nieuw boek nog voor je een stukje hebt geschreven over dat ene dat je net uit hebt. (Dat dan weer in de categorie ‘echte wereldproblemen’.)

Die ene serie die je al weken opspaart in je dingescorder. Ben je er nu echt klaar voor? Kun je er nu aan beginnen? Moet je dan de volgende dagen telkens een volgende aflevering bekijken? Het hoort misschien wel bij de vakantie nu, of niet? Zou je toch niet eerst even iets anders doen? Na twee minuten lullige interne dialoog begin je eraan. Wat een goed idee blijkt te zijn.

Je in een leeg moment tussen 16.31 en 16.33 uur iets afvragen over hoe het zal zijn als je echt oud zult zijn, zo binnen 150 jaar of zo. En of je nu eigenlijk goed bezig bent met daaraan te beginnen. En wanneer dat dan moet gebeuren.

Twee potjes ijs hebben. Een straciatella, een chocolade. Twee paar meisjesogen kijken lichtjes gulzig (proactief dan) toe. Er is blijkbaar een voorkeurvolgorde van openen, die ongeveer overeenkomt met de voorkeursmaak. (Vorige keer hadden ze wel gevraagd dat je voor drie smaken zou zorgen, maar dat is verdwenen in de nevelen van de tijd.) De grootte van de bol houdt een zekere belofte in dat dat er nog een tweede kommetje zou kunnen komen, als er dan nog genoeg van het voorkeurijs in dat ene potje zit. Je ziet allerlei ingewikkelde berekeningen door meisjeshoofden gaan. En toch gewoon rustig bij je plan blijven, of zoiets.

Je afvragen of je de volgende dag, bij wijze van mogelijke pauze tijdens het schrijven van het document, best meteen begint aan het opruimen van de kleerkast of eventueel ook gewoon wat rond mag hangen en je tijd verdoen. Je – mocht je uiteindelijk kiezen voor de ethisch mindere variant, namelijk het rondhangen – voornemen om zelfs tijdens het rondhangen toch minstens één wereldprobleem op te lossen. Zoals dat over de nog aanvaardbare omvang van gaten in sokken. Waardoor je dus nu al begint met iets wat nog moet beginnen morgen. Of zoiets.

Je voornemen dat je de vraag of je aan een boek moet beginnen nog minstens een jaar zult uitstellen. Beginnen met niet beginnen als het ware. Gelukkig gaat het daarbij over het schrijven van een boek, niet het lezen van een boek. Dat laatste mag wel. Ook al wijst iemand je erop dat de stapel nog te lezen boeken stilaan angstaanjagende vormen begint aan te nemen.

Je afvragen waarom iets telkens terugkomt, in je hoofd.

In je hoofd de zachte leegte zien die over je heen zal dalen als alles opgeruimd en ontdaan is van overbodige spullen, en als alle belangwekkende documenten klaar zijn. Je afvragen of je dan extreem gelukkig zult zijn. Weten dat je met dag geluk nu al kunt beginnen, en weten dat dat eigenlijk nu al bezig is. (Je afvragen hoe dat nu ook weer boeddhistisch verantwoord in die film gezegd werd, en beseffen dat er nog werk is, qua mindful, en tegelijk beseffen dat het idee dat er nog werk is op zich al niet erg mindful is, waardoor je eigenlijk is een loop komt qua beginnen terwijl je altijd al bezig was, of gewoon was. Vragen die je niet kunt oplossen, ultiem, moet je jezelf misschien niet al te hardnekkig stellen. Boeddhisme voor beginners…)