24 september 2017

Er zijn geen eenzame fietsers

Goede vriend Willy

10 jaar. Zo lang is het geleden al. 10 jaar geleden verliet het leven jou. Ik weet niet zo goed wat ik met die gedachte moet doen. Ik weet niet zo goed wat de tijd verandert, en ik weet niet zo goed of dat goed is, of net niet.

Misschien zijn er plekken waar de dood in het leven kan bewegen, en het leven in de dood. Zoals daar, aan de rand van het water, waar je niet zeker weet waar het strand ophoudt en de zee begint, en de dingen in elkaar kunnen overlopen. Misschien zijn we in het leven altijd daar, aan die rand.

Terwijl ik dit zit te schrijven ben ik even mijn brief gaan zoeken die ik schreef net nadat je gestorven was. Hij staat nog altijd op die blog van jou. Ik hielp je bij het opstarten ervan. We zaten samen bij jou thuis aan de computer. En ik legde je uit hoe het werkte, en daarna kon jij beginnen.

En ik schrik even, want ook daar staat er iets over de zee: “Leven is even uit de zee komen, en een tijdje op het land blijven. Om dan weer terug te gaan. De golf kan er alleen zijn door de zee. En de zee vindt haar bestemming ook in de golven. Zo zijn we met elkaar verbonden. Rust vinden en dingen doen, zijn als zijn en worden. In de zee zijn ze één. Ik wil je graag terug naar de zee dragen Willy. Zo draag ik je ook naar mezelf. En daar mag je altijd blijven leven.”

We kwamen vandaag weer samen, met jouw familie, met de vrienden, en met weer honderden mensen. Bijna had ik gezegd: we kwamen vandaag weer samen om jou te vieren. Maar die zin klopt niet, of wel, of niet, of wel.

De tiende keer dus. En zoals alle vorige keren voelde ik me klein, al deed ik ook nu mijn best om het niet al te zeer te laten merken.

We zitten daar elk jaar aan de inschrijvingstafel, Leen en ik. Het viel me weer op vandaag: ik wou dat zij naast me zat. Ik kan niet zo goed uitleggen waarom. Misschien omdat we daar op die plek ook een beetje aan de rand van de zee zitten. Even voelde ik paniek. Op een bepaald moment was er een enorme overrompeling. Heel veel mensen wilden zich inschrijven om snel te kunnen vertrekken. En het ging zo snel dat ik niet eens goed kon kijken naar de gezichten van wie voor me stond. En ineens dacht ik: dit is niet goed. Als ik niet naar de mensen kan kijken, is het alsof jij een beetje verdwijnt. En als het zo druk is, gaat de tijd zomaar voorbij, beginnen we alleen te handelen, en dat mag niet.

Ik heb altijd erg graag dat de dingen goed voorbereid zijn. Maar als ik daar ben, lijkt het op een of andere manier goed dat de dingen niet 100% perfect lopen. Er moet iets dwars zijn, er moet iets knarsen en wringen, heel subtiel. Het is alsof je in die imperfectie, in dat moment, iets van het licht kunt zien. En in dat licht kan ik jou dan zien. Ik kan niet uitleggen wat ik nu probeer te zeggen, ik begrijp het zelf maar half. Maar als ik daar zit, wil ik dat er iemand naast me zit, iemand die jou gekend heeft, die dat zou kunnen begrijpen en die weet dat ik vanbinnen in de war ben, verdrietig en kwaad, en ook rustig, en klein. Ik wil het voelen knarsen, of zoiets.

Ik wil kunnen kijken naar de mensen. Tijd hebben om traag te kijken naar die mensen die hun geliefden verloren aan die kloteziekte. Tijd hebben om traag te kijken naar jouw mooie familie, naar het leven dat zij dragen en het leven dat hen draagt. Kijken naar de bewegingen in lichamen, in ogen.

Een aantal maanden geleden schreef ik een stukje over asbest en over moedige mensen. Ik kreeg er mooie reacties op. Het was bijzonder om mensen te zien vandaag die ik dankzij dat stukje leerde kennen. Ik was een beetje verlegen, maar ook wel een klein beetje trots. Het was alsof ik hen aan jou wilde komen voorstellen. Ineens besefte ik dat dat dus eigenlijk niet kan. Of wel?

Op weg richting huis, op weg naar iemand die ik graag zie, wachtte ik op de zin die zou komen. Elk jaar, op weg richting huis, komt er wel een zin die dan een plaats moet krijgen in de brief die ik ’s avonds naar je zal schrijven. En ook nu kwam er een zin. Er zijn geen eenzame fietsers. Dat is de zin. Het is een verwarrende zin, net als die plek bij het water. In mijn hoofd zie ik jou vaak alleen fietsen. Tegen de wind. En op een bepaald moment begon die tegenwind toe te nemen, hoewel er niet meer wind was. En tegelijk zie ik hoe je vaak meerijdt, mee met zoveel mensen die ik vandaag zag vertrekken en aankomen. En vaak ook naast me, zeker als er een beetje tegenwind is.

Ik weet nog altijd niet zo goed wat ik je nu eigenlijk probeer te vertellen. Maar misschien is dat niet zo erg. Misschien besef ik door jou dat leven en dood een beetje in en uit kunnen ademen, in elkaar schuiven en weer teruggaan, en dat dat niet zo erg is. In die knarsende verwarring, in die morsige overrompeling door zoveel mensen, waardoor ik even mijn adem leek te verliezen, en even begon te wankelen, in de verlegenheid en alle niet uitgesproken dingen, daar liet het leven zich zien. En ik dacht: we vieren het leven, in dit aarzelende en tegelijk warme verdriet. We waren dus toch een beetje aan het vieren.

Het verandert niet zoveel aan de vaststelling dat ik me zo klein voel tegenover zoveel gestold verdriet, tegenover zoveel pijn die nog gaat komen. Het verandert niets aan die radeloze kwaadheid die ook in me beweegt. Het verandert niets aan de machteloosheid tegenover onrecht dat zich voltrekt in de aangekondigde sluipende dood van veel te veel mensen. En eigenlijk toch ook wel. Vieren als een wat onhandig ritueel, telkens opnieuw, jaar na jaar, het past wel bij die grensplek tussen leven en dood, bij het leven dus.

Heb je ons zien zitten daar op de bank? Dat zou zo fijn zijn…

Het ga je goed, goede vriend Willy, en tot weer.

21 september 2017

De dagen

Soms ontglippen de dagen je.

Soms zijn ze ergens anders, niet bij jou, niet in jouw handen.

Of zo lijkt het dan.

Soms wringen de dingen, schuren je platen tegen elkaar.

En soms doe je het fout.

Je zit daar, en ergens anders.

Je ziet wat het doet, wat je doet.

En het is niet goed, en het lijkt zo onvermijdelijk.

Denk je.

En je kijkt naar de woorden.

Je belt, en je kiest.

Waar je je schuldig voelt, aan alle kanten.

En je denkt: hier moet ik zijn.

Waar je elkaar raakt, waar je elkaar aanraakt.

Soms liggen de dingen dicht bij elkaar.

Dat het goed is, zeg je.

Je ziet de woorden.

De zon is daar, terwijl je onderweg bent.

Voorzichtig zoek je de plekken, waar ze zijn.

Het tedere vermogen.

Misschien wachten de dingen wel.

Mensen komen voorbij.

En dan komt het toch nog.

Je hoort de woorden, ze komen.

Iets buigt je hoofd.

Zullen we even niet?

En het trage slapen.

En iets van het universum.

Verlegen.

En de tijd.

Zo mooi, wat je zo dichtbij ziet.

Het maakt je klein.

En je kijkt, naar het ritme van de avond.

Misschien zijn je armen te kort, denk je in de nacht.

Je kijkt naar je handen, die ochtend.

Je ziet de tijd in je ogen.

Misschien zijn er scheuren in de aarde.

Terwijl de huid zacht blijft.

De woorden graven zich in, een beetje.

Misschien wil je het pad schoonmaken.

En de bruggen, waar ze zijn.

Even later zeg je die paar woorden.

Wat ze doen, je voelt het.

En nog later probeer je te vertellen.

Ergens in je hoofd zie je wat je zou kunnen herwinnen.

Alsof je zelf je eigen eiland zou zijn.

En wat op jou zou kunnen wachten.

En dat het echt is.

Wat je hoorde, over de afstand, weer.

En waar het dichtbij zou kunnen zijn.

De dagen.

08 september 2017

Even helemaal stil

Laat het even helemaal stil worden, denk je soms.

Je zit in de trein. Je bent moe. Iets in jou zou alleen willen zijn, alleen met de boekenbijlage van de krant. Om traag te lezen. Natuurlijk is de trein van iedereen. Natuurlijk is alles goed. Maar een stukje van jou, zou willen dat. Mensen op weg naar de luchthaven zijn anders rusteloos dan anderen. Ze zijn invasiever, of zoiets. Ze roepen net iets luider, zijn net iets arroganter. Sommigen toch. De anderen willen misschien ook gewoon dat het stil is. Er zijn gradaties van liefde te zien. En iets in jou zou willen dat iedereen stil is, en zacht. Heel voorzichtig. Iedereen mag naast je zitten, natuurlijk. Maar alleen in een sierlijke stilte, en een bijna sensuele voorzichtigheid, denkt iets in jou. Het zal voor een andere keer zijn.

Soms zou je willen dat niemand iets kan vragen of zeggen. Natuurlijk mag alles, en wil je er zijn voor iedereen. Maar soms verlang je naar die plek, waar niemand, even, iets zou kunnen vragen of zeggen. Er zou geen vraag kunnen komen die aan je trekt. Geen vraag die je doet voelen dat een stuk van jou moe is, door de mogelijkheid van die vraag. Natuurlijk kun je naar die plek gaan, denk je. En toch zie je, in je hoofd hoe die plek eruit zou zien, en hoe stil het daar is.

Je ziet het witte lichaam van een man van jouw leeftijd (ongeveer toch, hij ziet er iets ouder uit), in de spiegel. Vorige week dacht je nog, toen je hem zag, dat hij niet mooi genoeg was, voor iets. Je bent een week verder. Je vraagt iets aan de buik van die man in de spiegel. Dat het helemaal stil zou worden, al is het maar voor enkele dagen.

Je huid vertelde je iets. Bijna had je het niet gehoord. Je was onderweg, liep door de stad. Zoveel mensen verdwalend in geslenter. Je bent niet bestand tegen geslenter, denk je. Je huid vertelde je iets. Het was iets van een ander moment, dat nu pas verteld werd. Of toch niet. Iets over het kunnen verdragen om helemaal stil te worden. In trage huiderigheid. Voor de huid zijn er gradaties van zichzelf zijn. En daar, op die plek die die stilte zou zijn, zou je aanraakbaar zijn. Voor wie het zou zien.

Kijken naar die muziek van Bach. Het is alsof die noten een lijn trekken waardoor al het andere zich terugtrekt. En als je naar de noten kijkt, zie je tegelijk ook de stilte. Hoe dat juist zit, kun je niet uitleggen. Het heeft iets met de volle leegte te maken. Je dacht er nog aan, de andere dag. En even leek je het te begrijpen.

Soms weet je lichaam waar je moet zijn. Bij wie je moet zijn. Bij wie je niet moet zijn. Op welke plek je begint te lekken. Je lichaam is zo slecht nog niet, ondanks al die littekens en sporen van falen, steeds weer. Niet dat je er iets mee gaat doen, nu al, maar het is goed te weten dat je lichaam iets weet. Je kunt zien waar het stiller zou kunnen worden, dan.

Het zou kunnen dat je handen iets vermoeden. Dat ze iets weten, van ooit. Misschien hoef je niet meer te vluchten. En kan het stil worden in je hoofd.

Soms zie je waar je zou zijn, aan de andere kant van de pijn.

Je kijkt naar je handschrift. De woorden komen traag nu. Omdat het mag. Met de woorden zie je ook beter de stilte ertussen. Je zou alleen die woorden willen kunnen kiezen die bij dit papier passen, bij dit licht, bij deze adem. Je zou alleen samen willen zijn met die woorden. Je bestemming zou samenvallen met wat je altijd al was, ergens. Soms zie je die woorden.

Je zei iets over verlangen. In een onbewaakt moment. Sommige woorden kunnen hun eigen verdwijnen zijn. Zoals je soms bang kunt zijn van het niet  herkennen van een gelaat, van het telkens opnieuw jezelf overtuigen in die ene seconde. Misschien is het hetzelfde zwarte gat. Dat is daar, je kunt het zien. En de stilte waar je je uit handen kunt geven is net daarnaast. Hier, misschien wel.

Soms lees je woorden, bij sommigen. En je weet niet goed waarom, en je weet niet of het belangrijk is, je weet zelfs niet of je erover zou moeten denken. Maar je denkt dat ze niet kloppen. Dat iemand die woorden enkel gebruikt om gezien te worden. Er zijn allerlei redenen, ongetwijfeld. Er wordt gedaan wat verwacht wordt, wat een doel zal hebben, ongetwijfeld. Een doel dat ook het jouwe is, waarschijnlijk. En toch denk je dat de woorden enkel gebruikt worden. Terwijl je woorden ook kunt kiezen, met liefde in je handen nemen en voorzichtig naast elkaar neerleggen. Die woorden delen iets met de stilte.

06 september 2017

Ingewikkelde gedachten en zo

Het waspoeder per ongeluk in het vakje doen waar de wasverzachter moet. Die heb je trouwens vervangen door azijn. En in de war zijn. Proberen snel dat waspoeder in het juiste vakje te krijgen. Je hebt dat hele bakje uit de machine gehaald en staat ermee aan het aanrecht. Je neemt een lepeltje dat daar ligt. Iets zegt je dat dat niet mag, met een lepeltje. Hele discussie in je hoofd. Toch dat lepeltje. Vermoeden dat ondanks die spoedoperatie de wasmachine ongetwijfeld zal ontploffen. Minstens. Na die ontploffing volgt ongetwijfeld nog een standrechtelijke executie. Minstens.

De televisie aanzetten en ineens in een programma terechtkomen waar een mevrouw rondloopt met zonder geen kleren aan, zo min of meer. Ze loopt op een eiland rond, en kijkt uit naar een meneer die daar ook toevallig aan komt wandelen, eveneens in geheel ontklede toestand. Haar belangrijkste criterium qua ‘gaat dat hier klikken’ is of hij wel overal geschoren is. Die meneer komt eraan, is blijkbaar behoorlijk haarloos. Hij ziet er een beetje lullig uit, zegt een stemmetje in jou. Flauw grapje, zegt een ander stemmetje. Je vraagt je af of het effectief zo is dat die man beter in staat is tot een boeiend gesprek over de grote existentiële vraagstukken – zoals de vraag of je mag verlangen wat je verlangt of de vraag naar de beleving van de tijd in een late liefde – zonder haar op zijn lijf. Overtuigende bewijzen in dat verband worden niet gegeven in die paar minuten.

Beseffen dat je niet, misschien wel steeds minder, opgewassen bent tegen mensen die alleen aan zichzelf kunnen denken. In het verdriet weer iets leren over de vriendschap. Niet altijd klaar zijn voor sommige inzichten. Heel blij zijn met de anderen, en dat niet genoeg zeggen.

Berichten horen over de sterkste orkaan ooit gemeten en je opstandig en verdrietig voelen. Niet begrijpen dat dat niet het eerste punt in het nieuws is.

Je horloge valt enkele malen stil, op dezelfde dag. Het zou kunnen dat de batterij bijna leeg is. Ervan overtuigd zijn dat je met pure brain power je horloge aan de gang kunt houden en die batterij weer vullen. Vaststellen dat dat toch niet lukt. Het ligt ongetwijfeld aan jouw brein. Uiteindelijk toch maar naar de winkel gaan. De mevrouw, verscholen tussen aan de ene kant horloges en aan de andere kant kinderkleedjes, steekt er een nieuwe batterij in, alsook een rubberen ringetje om het waterdicht te maken. Nadien ben je enigszins verbaasd dat het horloge niet meer stilvalt. Je legt jezelf het concept van een nieuwe batterij nog eens uit.

Op een cruciaal moment vaststellen dat min of meer al je onderbroeken aan het wasrekje hangen te drogen. En dat je dus een enigszins versleten exemplaar aan moet trekken. Je daardoor trouwens niet meer moeten afvragen hoe die elastiek eruit zou kunnen zien die normaal geheel verborgen is verwerkt in de desbetreffende onderbroek. De bliksem zou kunnen inslaan, op een cruciaal moment. Of andere opties dienen overwogen te worden.

Nadenken over het concept verlangen. Wat in zekere zin het concept tegenspreekt.

Gelukkige beelden in je hoofd. Tegen jezelf zeggen dat ze echt zijn.

Je naar huis spoeden om nog op tijd in het postkantoor te zijn om postzegels te kopen omdat er nog een verzending moet gebeuren. Vaststellen dat het kermisdag is. Je proberen te bewegen over de hoofdstraat. Een licht horrorgevoel hebben. Bij jezelf vaststellen dat je iets niet echt begrijpt, maar dat zal geheel aan jou liggen. Veel mensen lijken het wel leuk te vinden. Beneveld leuk. Het gefluit in je oren wordt erger. Blij zijn als je uiteindelijk weer in een rustige straat loopt. Het trouwens volstrekt onaanvaardbaar vinden, stiekem, dat het postkantoor zomaar gesloten bleek. Hoewel je dat natuurlijk perfect had kunnen vermoeden en het natuurlijk ook niet echt heel erg is, vergeleken met het echte wereldleed. Aanvaarden dat ongetwijfeld alles mis is met jou.

Je zit naast iemand die je dierbaar is. De man aan de andere kant van de tafel zit tegenover haar, en zo hoort het. Het gaat over haar. Toch kijkt hij de helft van de tijd naar jou en spreekt hij tegen jou. Je probeert zijn ogen af te leiden naar haar. De man gebruikt ingewikkelde zinnen. Of misschien niet zo ingewikkelde zinnen voor wel ingewikkelde dingen. Je bent niet slim genoeg om het verschil juist te weten. Je hoopt voor haar dat alles snel goed zal komen. De feminist in jou wil zeggen tegen die man dat hij niet te veel naar jou moet kijken. Je maakt nog een grap over elektrische fietsen. En iets over honderd jaar. Je hoopt dat alles snel goed zal komen. Er is al genoeg verdriet in de wereld.

03 september 2017

Blijf je nog even

‘Blijf je nog even, dat zei je toen, die nacht.’
‘Het was een trage nacht. Als de tijd een adem was, dan volgden de dingen de tijd, die nacht. Niet omgekeerd.’
‘Dat is een mooie gedachte.’
‘Even dacht ik dat ik er niet bij was, maar nadien besefte ik dat ik alleen maar daar was, niet nergens, maar daar.’
‘En nadien was ik in de war, door die ene vraag. Het leek eeuwen geleden dat iemand me dat nog gevraagd had. Ik keek even achter me. Alsof die vraag niet op mij paste of zo.’
‘Zijn vragen dan als een soort hoed of zo?’
‘Wie weet.’
‘Ik moest nog denken aan wat je vertelde, over de zee. Je kunt daar staan aan de rand van het water. En het water streelt het land. Het komt op, en trekt zich weer terug. Soms is er veel wind. Soms zijn er onrustige golven op het water, die niet dichterbij komen. Zoiets als vanbinnen wenen. Soms is het water stil en strak. En dan is er de rivier. Het water komt over het land, maar door de lucht, en gaat weer naar de zee. De rivier beweegt, leeft en ademt, en verlangt naar de zee.’
‘En jij was de rivier.’
‘Een beetje toch.’
‘Het is eigenlijk wel een mooie vraag. Of je nog even wilt blijven. De vraag is zo eenvoudig dat ik er blijkbaar niet op voorbereid was of ben.’
‘Waarom zou het geen normale vraag zijn?’
‘Dat is het wel, maar dat de vraag over mij kan gaan, daar was ik niet op voorbereid, eigenlijk.’
‘Soms ben je wel een beetje een onnozelaar, weet je dat?’
‘Ja.’
‘Het is mooi, hoe de nacht iets als een open plek kan maken. En hoe je daar dan kunt zijn. En hoe alles alleen daar is.’
‘Misschien is het een vorm van ouder worden, maar het voelt steeds beter dat zo’n nacht, een open plek in het echte leven is. Dat ook het verdriet dichtbij mag zijn, net als het onvermogen. Een beetje zoals de zee het water nooit helemaal loslaat op het strand.’
‘Rimpels in de nacht, of zoiets.’
‘Misschien wel. En misschien kijkt de maan wel naar alle verhalen. Misschien gaat er wel niets verloren. Zoals in dat gedicht. Not a whisper be lost.’
‘Je laat iets achter je, in de nacht. En dat verandert ook de woorden. Ze zijn naakter. Elk uitgesproken woord doet ertoe.’
‘En als je dan trager gaat ademen, dan is het of de geluiden terugkeren. Valt jou dat ook op?’
‘Ja, dat is zo. Misschien ben je zelf wel water geworden, en voelt je huid de koelte weer.’
‘Vroeger was ik soms bang van de nacht. De nacht leek wel een zwart gat.’
‘Was je bang dat je niet terug zou keren?’
‘Ja, zoiets.’
‘Het heeft iets te maken met jezelf uit handen geven. Ik was daar nooit zo goed in.’
‘Zou je jezelf kunnen verliezen dan?’
‘Ja, misschien neemt iemand me in bezit, en kan ik niet meer terug. Of misschien komt er iets in mezelf naar boven dat ik niet ken, en dat me overneemt, iets waar ik geen greep op heb.’
‘En wat zou er dan gebeuren?’
‘Ik weet het niet, het is een te moeilijke vraag. Misschien zou ik iemand pijn kunnen doen, of misschien zou ik iets leren kennen waar ik geen recht op heb.’
‘Misschien kun je jezelf uit handen geven en toch blijven luisteren naar je eigen hand.’
‘Dat zou een mooie gedachte zijn.’
‘Zijn we nu niet een beetje te ernstig bezig eigenlijk?’
‘Misschien is er nog te veel licht nu voor die woorden.’
‘Of misschien moeten we nu iets heel anders gaan doen.’
‘Zoals?’
‘Een ijsje eten.’
‘Daarvoor wil ik nog wel even blijven eigenlijk.’
‘Onnozelaar.’