30 september 2021

Nachtwensen


Dat wat je dacht en voelde, dat wat zich herinnerde, het doet er enkele dagen over om de beelden en de woorden te naderen. Misttijd. Misthuid. En langzaam laten de lijnen zich zien.

Je zou iets willen beschermen. Je zou iemand willen beschermen. Je ziet het gewicht van de tijd. (Je zou het haar moeten kunnen vertellen.)

Het is ook mooi, hoe de dingen zich laten zien. Met je lichaam van hier en nu.

(Je zou haar moeten vertellen, over het jongetje.)

Je kijkt naar een nieuwe aflevering van die serie. Hoe je zo dicht op hun huid kunt zitten. Hoe je iets van hun liefde kunt zien, iets van hun pijn. Hoe ze om elkaar heen dansen, hoe ze nog steeds iets aan elkaar willen laten zien, hoe ze verlangen, en niet.

Nachtonrust. Als een uitgestelde echo.

Je zou je naar de andere huidkant willen ademen, je moet wachten.

Ook daar kun je naar kijken.

Ergens doorheen de dag. Iets kantelt nog niet in zichzelf. Bijna.

Je hoort haar aan de telefoon. Je hoort de verhalen. (Iets wil vechten, in de wind gaan staan.) Je kijkt. O ja, wat je nog wilde vertellen. Je vertelt over het jongetje. Waar het nu is, en hoe het ermee gaat.

Een avondvergadering. En nog verhalen nadien. Het voelt goed dat je kunt vertellen, de vertrouwdheid. Jullie twee hebben al zoveel leven samen gedeeld, in dit soort gesprekken, denk je. Terug thuis is het alsof er te weinig huidreserve over is. (Je zou enkele uren lege tijd tussen dat moment en middernacht willen kunnen maken, om dan heel traag de nacht in te kunnen glijden. Het loopt anders.)

De nacht is kort. Als een huidfile.

Je fietst door de ochtend. Je kijkt naar alle bewegingen.

Beelden schuiven door je heen. Dierbaren aan wie je denkt, ze komen een voor een in je langs.

Je wacht op je koffieafspraak. Je kijkt naar de jonge mensen die gretig op weg zijn. Soms soepel en verend, soms een beetje uit balans precies, soms aandacht vragend voor de lijnen in hun lichaam, soms alles verbergend, soms afwezig, soms luid en breed in de ruimte, soms met veel honger in hun ogen, soms met een lichte onderhuidse angst.

Je ziet alles, besef je.

Je denkt aan chocolade.

De rituelen van de avond.

Het is stil buiten, in de nacht. Je denkt aan wensen. Wat je zou wensen als je elke dag een wens mocht doen. (Het lijkt een spelletje van vroeger. Het kantelt nu ineens je nacht binnen.) Je ziet je wensen.

Ze blijven nog bij je tot in de volgende dag.

Je denkt nog aan een doos, een strik. En aan iets. Dat is het. Iets.

De trein vertrekt van een ander perron. De kranten zijn zacht. Je huid tintelt.

Gezichten in de winkelstraat. Welke beelden zou je nog toevoegen?

Het boek dat je zocht, is er nog.
Het huis fluistert je iets toe, zodra je binnenkomt. Het is goed. De beelden vloeien in je huid.

Je kijkt naar de rijst die kookt. (Je denkt aan iemand, hoe je het haar uitlegde. Waar zijn die beelden naartoe gegaan. Ze zijn niet verloren, denk je.)

Welke nacht zal je dragen?

25 september 2021

Het huis drijft weg


Je maakt je klaar om te vertrekken. Je hebt in je hoofd genoeg marge genomen om op tijd aan het station te zijn. Iets aarzelt nog een beetje. Het potje met de scheuten van de plant met de rode bladeren staat klaar, om mee te nemen naar je zus. Het boek over de kunstenares zit al in je rugzak. Alsof die extra bestemming je reis gemakkelijker maakt. Die dingen naar je zus brengen.

Onderweg blijf je even staan om naar de fietsende vrouwen te kijken die voorbij zoeven. De stad gonst al een beetje, ook al is het nog vroeg.

Je hoort alle talen, op het plein aan het station. Alsof je kleuren hoort.

Hoewel het de andere richting is, is het heel druk in de trein. Een groep luidruchtige mannen met blikken bier. (Ergens halverwege zullen ze uitstappen.) De hoek waar je zit, beschermt je. De vrouw naast je leest in haar boek en leunt de hele tijd heel zachtjes tegen je arm. Je beweegt zo weinig mogelijk. Alsof je zo niet alleen onderweg bent, alsof je zo iets meer samenvalt met jezelf.

De bus beweegt door het landschap. Je kijkt, en hoort minder kleuren in wat je ziet. Misschien zouden je woorden een beetje afketsen op dit landschap, misschien zouden ze gewoon stilvallen en desintegreren. 

Er lijken zo eindeloos veel auto’s te zijn, het valt je weer eens op.

De grote straat. De straat waar je vroeger woonde, in het dorp. Iets duwt op je, maakt je adem kleiner. En iets is ook een beetje weg, om niet meer terug te komen. Iets is plekloos, in elke plek.

Je loopt naast het huis. Het is weer veranderd. Het dak is een groot terras geworden.

Toen je de vorige keer hier was, verwarde het huis je, denk je. Misschien had je toen gehoopt dat het huis warm en ontvangend zou zijn, open voor andere verhalen, rustig in zichzelf, een beetje soeverein. Maar het huis zweeg. Het huis zwijgt nog steeds, maar op een andere manier. Het staat er zo massief, zo steen, en het is weg, tegelijkertijd.

Achteraan in de straat wacht je op je zus. (Jullie gaan samen eten voor wat de verjaardag zou zijn geweest van je moeder.) Je kijkt naar de mooie boom van de buurvrouw. Zij stierf niet zo lang voor je moeder. Haar huis lijkt onaangeroerd, nog altijd. Iets van de tijd staat stil daar, en wacht. Maar de boom groeit verder. De boom lijkt zo rustig in zichzelf, zo genoeg.

Af en toe kijk je naar het huis. Ondertussen denk je aan hoe het was, vroeger, op deze plek. Hoe je hier met je kleine fietsje reed, het straatje naar beneden, tot in de haag. Achter de haag was een akker. In de haag zaten meikevers. Nu staan er huizen. Je maakt foto’s. Beton met letters, of kleuren, als vage herinneringen. Je blijft kijken naar het huis. Je ziet de jongetjes naar binnen gaan, zij zijn in het nu, in het huis. Dat is goed. Terwijl je blijft kijken, besef je het. Het huis drijft van je weg. Het is zo steen, en het is zo elders, tegelijkertijd.

Iemand komt je iets vertellen dat je doet schrikken. Je zus en de anderen arriveren. Het is tijd om te gaan eten.

De mevrouw van het restaurant vraagt of ze een foto mag maken van de scheuten met de mooie rode bladeren en bloemetjes.

Jullie vinden een mooi plekje buiten. De verhalen kronkelen door elkaar. Het doet je goed, de kinderen te horen vertellen over hun oma, en over hun opa. Ze laten foto’s zien.

Het lukt je precies niet om die verhalen te denken in een lijn van waar je zit naar het huis, dat gewoon maar een aantal meter verder is, achter de hoek. Misschien zijn de verhalen uit het huis vertrokken ondertussen, en zijn ze alleen nog in de mensen die rond deze tafel zitten. (Er lijkt ineens zoveel steen. Misschien is het ook zoals de achterburen zeiden, dat er steeds meer mensen verdwijnen die de lijnen vormden in deze buurt.) Het lukt je niet iets aan te raken. 

De bus neemt je mee. De bus voelt zacht aan, net als de trein daarna.

Terug in de stad lijkt de ruimte nog steeds te trillen van alles wat er die dag daar gebeurde. De lijnen van de vrouwen die fietsten door de straten. De berg op net naast je huis. Mensen lopen door de straat, in verschillende stadia van gelukzaligheid, opwinding en beneveling. Gehuld in grote vlaggen. Je hoort hoe ze vertellen tegen elkaar dat ze al zenuwachtig zijn voor wat er de volgende dag staat te gebeuren.

De verhalen gaan nog door je hoofd, sijpelen door je lichaam. De dingen moeten zich nog neerleggen.

Het huis wacht op je, is blij je te zien. Je hoort de kleuren van het huis dat op je wachtte.

24 september 2021

Zachtverlangen


Soms verlang je naar rustig en netjes alle dingen naast elkaar leggen. Het ene heel rustig doen, tot het klaar is. Even niets. Het andere, traag, met de tijd die het vraagt. En alles mooi naast elkaar leggen. (Misschien kun je er dan zelf ook nog naast gaan liggen. Of iets anders dat even onwild is.)

Soms lijkt dat net niet te lukken, net. (Zoals bij de meeste andere mensen waarschijnlijk, wat toch ook een troost zou kunnen zijn.)

Een beetje puzzelen nog aan die les die je gaat geven. Een beeldje erin hier, een zinnetje daar. Nog even er doorheen lopen, om het ritme te voelen. (Klaar, je kunt weer naar huis gaan.)

(Verdwijnen in de trein.)

Weer een aflevering van die mooie serie. Het is mooi, en het doet pijn. Maar ze zijn zo goed, die acteurs. (Je blijft weer met enkele verloren tranen achter.)

Een andere dag. Zomaar iemand tegenkomen, op een roltrap die niet beweegt.

Je bent op weg naar de hogeschool, voor je les. Stappen over de leien, en tegelijk boterhammetjes eten. Het is enigszins suboptimaal qua elegantie. Maar de zon schijnt, en mooie mensen fietsen zomaar voorbij.

Ze zitten aan de tafels en luisteren naar je verhaal. Je zou hen allemaal een beetje dichtbij willen halen. Je kijkt naar hun ogen, ze bewegen mee met wat je zegt, zo lijkt het soms wel. (Je denkt aan je handen.)

(In de trein terug beweegt er ergens in je lichaam iets, een stukje dat je binnen enkele dagen moet schrijven. Je probeert het onderwerp dat daar sluimert een beetje weg te duwen. Je weet dat dat geen zin heeft.)

Je denkt aan iemand. Dat wat je haar wou geven, het is bevestigd. Het voelt goed.

Je hebt nog die andere les voor te bereiden, voor de volgende dag. Schuiven met beeldjes, nog een beetje ballast eruit. Enkele nieuwe plaatjes. Nog eens oefenen met het ritme, het tijdschema in je hoofd. (Je kunt het neerleggen, het is tijd voor de avond.)

(Mensen wandelen rond in je droom.)

Een andere dag. De les laat zich niet openen. (Je roept tegen het scherm.) Na een kwartier hebben de zoemende goden de sessie geopend. Als een uitgesteld ritueel. De cursisten laten je een voor een weten dat ze eigenlijk die module al eerder gevolgd hebben. Ze druppelen langzaam weg, tot je met jezelf overblijft. Weliswaar in een fysieke vorm. I and I. 

Een gesprek, ergens naast een groot gebouw. (Je denkt aan een verhaal over kinderen. Eigenlijk zou je liever alleen maar over kinderen praten, maar daarover zou het gesprek niet gaan.)

Je krijgt iets te horen dat je droef maakt. (Je handen zijn machteloos, andermaal.)

Je leest een bericht. Het maakt je verdrietig, een beetje. Je zou iemand willen wiegen, zachtjes, en traag.

(Ergens in de nacht. Het onderwerp voor je stukje woelt, laat zich maar een beetje zien. Je ziet nog geen weg, nog geen woorden, alleen dat ene beeld. Je verschuift het wachten naar de dag die na de nacht zal komen. Wat ook wel een goed idee is, slaapgewijs.)

De dag. De vergadering drijft rustig verder. De dingen die je te doen hebt. En er is nog die plek, die je nog maar een beetje kunt aanraken, waarin dat stukje zich zal laten schrijven.

Je loopt naar huis, de zinnen en beelden beginnen ineens te stromen. Ze dansen door je hoofd.

(Je hebt straks nog een vergadering in die andere stad. En je zou ook rustig willen schrijven aan de tekst, tot die zich neerlegt. Het is sowieso een tekst die wringt, die zichzelf nog zoekt, zoals steeds eigenlijk wel. Uiteindelijk spreek je met jezelf af dat je in de trein verder zult schrijven, wat je nooit doet, met zo’n woordmachine in de trein zitten. De trein is voor boeken. Maar je wilt er ook wel zijn voor die mensen die voor het eerst komen.)

Ergens net voor de bestemming is de tekst klaar. Het verwart je een klein beetje, maar het is goed zo. Je verzendt de tekst. (Gelukkig moet je zelf nooit af zijn.)

Mooie mensen tijdens de vergadering, ze ontroeren je. (Het is goed dat je gekomen bent. Hoe ze er zijn, het maakt iets zachter in je.)

Verhalen over kinderen in de terugtrein. Ze ontroeren je meer dan je kunt zeggen.

(Een korte nacht. Ergens tegen de ochtend komen alle uitgestelde beelden die nog door je lichaam moesten sijpelen.)

Vroeg in de dag, op weg naar even een vergadering, hoog in het gebouw. (Voor het eerst sinds zo lang weer.) Er is blijkbaar iets te doen met een koers of zo.

Bijpraten met iemand die je dierbaar is.

Je loopt nog even langs de winkel. Je bent er helemaal alleen. (Er is blijkbaar iets te doen met een koers, zegt men.)

Tussen het werk door hoor je helikopters boven je hoofd. Wanneer die naderen beginnen mensen een beetje verderop in de straat te roepen.

(Je denkt aan iets van de stroom. De beelden zijn aanraakbaar.)

Rustig verder werken. Af en toe even naar de beelden kijken. Je kent al die straten, je hebt er zelf overal al gefietst. Alleen een heel klein beetje trager. (Je voelt de snelheid alsof je zelf op die fietsen zit. Wat gelukkig niet het geval is. Ook een van de dingen die je gelukkig niet geworden bent. Met een zelfgekozen traagheid een helling afdalen is ook wel fijn, eigenlijk.)

(Je wilt de dingen van de week neerleggen. Ze liggen nu allemaal een beetje naast elkaar. Alles is gelukt, een beetje. Er mag een trage zachtheid zijn, omgeven, gedragen, heel. Alsof die plek er even mag zijn, om klaar te zijn voor de volgende dag.)

19 september 2021

Huidwegen


Verlangen naar een trage zondag.

Iemand fietst je voorbij en laat zich zien.

Dat ene moment van eenzaamheid, net voor je je aan de nacht geeft.

De trui aantrekken, en voelen hoe je schouders zachtjes warm worden.

Tintels, ze verplaatsen zich over je hoofd.

De vrouw die het kind probeert te beschermen, in die film.

Iets gloeit in je buik, van binnen naar buiten.

De trein neemt je over.

Iemand komt zomaar je droom binnen.

Je was ontspannen, zei ze, er was overgave.

Dat plekje net tussen je ogen.

Een korte teleurstelling, en de schaamte.

Dat wat je haar zou willen geven.

Je adem daalt neer in je buik.

De angst van het kind zien.

Je vertelt het toch maar, het is jouw verhaal.

De trage toetsen.

De jaarringen zien in de spiegel.

De mevrouw achter je heeft een lelijke stem.

Dat wat je misschien niet meer durft.

De zon die je voorzichtig aanraakt.

Het mededogen, toen ze het fluisterden.

De bundel die je zou willen lezen.

Het zijn de laatste aardbeien, zegt hij.

Het warme plekje van het dekentje.

Die zin in de krant, over uitgesteld genot.

Je kijkt naar de rouwhuid.

Alsof het niet mocht, dat het zo lang zou duren.

Misschien blijft het op een andere manier.

Verdwijnen in het verhaal, wat je wilde.

Naar de nacht luisteren.

Voorzichtige huidplooien.

Denken aan de fado.

Misschien veranderen de herinneringen.

Dat wat je zag, in dat beeld.

18 september 2021

Onderwegsporen


De nieuwe week in dwarrelen. (Het hele schema van alle dingen die zouden moeten gebeuren. In je hoofd gaat alles net lukken. Stukje per stukje.)

Het lijkt zo normaal, gewoon in de trein zitten, op weg naar het werk. Je houdt van ritmes.

Lege plekken in de dag gebruiken om te puzzelen aan de presentaties. Nieuwe beeldjes zoeken, beeldjes erin, beeldjes eruit, het ritme nog eens bekijken. (Voorlopig klaar, later nog eens.)

(Je dacht dat je je voor die avondvergadering had ingeschreven. Toch niet. Een extra moment om een klusje van het lijstje naar voor te schuiven.)

Een andere dag. Of je ook nog even dat interview zou kunnen doen, en eigenlijk min of meer tegen de volgende dag. (Snel schuiven in het lijstje, dit kan een beetje naar voor, dat kan een beetje naar achter.)

De vergadering, voor het eerst op die bijzondere plek. (Het apparaat naast je kan blijkbaar van kleur veranderen, afhankelijk van wat jij doet of zegt. Misschien is het niet aangewezen om veel lucht te verkopen.)

Verhalen van iemand die je dierbaar is. Ze maken je een beetje verdrietig. (Misschien kun je iets doen.)

In de trein naar die andere stad. Je leest verder in het boek. Je houdt van het ritme in de redenering van de auteur.

Een bijzondere vergadering. Iemand nieuw, hier, naast je. Glimlach. Enkele mensen daar, ze volgen in je scherm. (Je bent nog altijd een beetje een verbaasd jongetje dat verwonderd naar de apparaten kijkt. Het is de verwondering van Fons in jou. Die mag blijven.)

De ene trein heeft vertraging. Dan maar die andere. Die rijdt rustiger, op een of andere manier meer geborgen. Het is bijna middernacht wanneer je thuiskomt. (Je zou nog wat willen hangen, maar het bed wacht.)

Regen in de ochtend. Een afspraak verschuift. Je maakt je klaar voor een belangrijke vergadering. Je kijkt steeds uit naar die vergaderingen. (Je hebt alles netjes voorbereid, alles kan goed verlopen. De stukjes van het lijstje van de vorige dagen.) Glimlach. Alles binnen de voorziene tijd. Het ontroert je, dat je mag kijken, zomaar, naar dingen die bewegen, dat je deel van die rivier mag zijn. Of zoiets. (Denk je verlegen.)

Snel weer aan alle andere dingen beginnen. (Wat je voorzien had voor deze dag, en het bijna rond krijgen. Bijna is goed.) Nog een keertje het ritme van de twee presentaties voelen. Ze zijn nu klaar genoeg.

Een berichtje van een grote meid die je erg dierbaar is. Het ontroert je hevig.

In de bus op weg naar de plek waar je je verhaal gaat doen. (Pedagogisch smartphonemoment, leren zien waar je uitstaphalte zal zijn.)

De mensen zitten klaar in het heldere zaaltje. De inleidende woorden zijn voorbij. Je praat jezelf op gang. (Het lijkt al zo lang geleden dat je dit nog deed, zo in het echt.) Het ritme neemt het over, je adem volgt. (Ze kijken naar mijn verhaal, ze kijken niet naar mij. De truc die je altijd gebruikt. Je kunt door de ogen van anderen naar je verhaal kijken, je kunt niet door de ogen van anderen naar je lichaam kijken.) De rivier is er nog.

Je krijgt een lift naar huis. Het is goed weer daar te zijn. (Zo ver zijn we al, die dingen zijn al gedaan, nog enkele op het lijstje, het komt goed.)

Veel verhalen in je dromen.

De volgende ochtend. Vroeg op weg naar de plek voor je volgende presentatie. (Die stad waar je ooit een weekend was, met de vriendinnen.) Daar. Enkele bekende gezichten, het is fijn om bij hen te zijn.
Je staat voor de grote zaal. Ze zitten klaar om naar je verhaal te luisteren. (Ze zijn, nog altijd, mijn collega’s, denk je.) Ze zijn nog jong. Het verhaal begint, je volgt, je stem schuift in de rivier, je adem schikt zich eromheen. Even komen er tranen. Het gaat wel goed, denk je.

(Dit is mijn lichaam van hier en nu, denk je, van deze leeftijd. Het is goed.)

Onderweg naar buiten nog een fijne ontmoeting. Iemand die je al lang niet meer zag. Glimlach.

Verder lezen in het boek. Het duurt even eer je lichaam uit jouw verhaal weg is en weer in dat boek kan schuiven.

Terug op het werk, voor de rest van de namiddag. (De dingen die wachten. De dingen die nog moeten gebeuren. De mensen die dringend met jou een afspraak willen maken om iets te bespreken.) In je hoofd klopte het vooraf duidelijk, dat wat je zou doen. Het schuift mee met de dag. (Het wordt doorwerken vanavond, denk je. Je verzet je niet, dat heeft geen zin.)

Een vroege ochtend. Klaar voor een dagje ergens anders, met de collega’s. (De dingen van het lijstje, die je zou moeten doen vandaag schuiven al naar de avond, naar de volgende dag, het is beter dat meteen te aanvaarden.)

Eerst dat verjaardagsbericht versturen. Pas daarna kan de dag goed beginnen. Je zendt mooie gedachten.

Er zijn rituelen in die dag, zoals elk jaar. (Je stem is diep gezakt, merk je.) We zijn samen ouder aan het worden, denk je, ergens tussendoor. 

Het gezelschap is fijn, denk je die middag. (Het eten is buiksuboptimaal, weet je.)

Je krijgt bericht dat de cd-box van je oude held op je ligt te wachten. Op weg naar huis haal je die nog op. Je vraagt er nog een andere cd bij, als zelfverwenning.

Thuis moet je snel beginnen aan het opgeschoven deel uit het lijstje. De cd’s uit de box begeleiden je, ze maken je gelukkig. (Je bent moe, eigenlijk.) Je werkt tot waar je voorzien had. (Je wou nog een stukje schrijven. Misschien mag het voor een keer om dat niet te doen. Het mag, denk je. Tranen, nadien, langzaam in de avond en nacht schuiven.)

De andere dag. De boodschappen. De laatste dringende dingen van het lijstje. Een nieuw lijstje maken voor de volgende week, het brengt rust.

Je maakt je klaar voor je afspraak met de vrienden. Je kijkt ernaar uit om bij hen te zijn. Het is goed, de week is goed geweest.

12 september 2021

Lichtkanteling


‘Hee, wat fijn dat je nog even langskomt.’
‘Ja, ik wou je nog even zien, voor de week weer voorbij is.’
‘Gaat het goed met jou?’
‘Ik denk het wel. De vorige dagen waren soms een beetje moeilijk. Het was druk, en er ging nog veel door me heen. Het was goed vandaag alleen te zijn, met veel stilte. Ik heb nog een lange wandeling gemaakt, en nu ben ik dus hier.’
‘Wil je graag iets mee eten straks?’
‘Ja, dat is goed. Laten we nu nog wat blijven zitten hier.’
‘Toen je vorige week belde, leek je precies een beetje vast te zitten of zo. Je klonk nogal gesloten, en ik had niet het gevoel dat ik je echt kon bereiken.’
‘Je deed het heel goed. Maar je hebt wel gelijk. Ik kon mezelf ook niet goed bereiken, denk ik. Af en toe komt het zo over me heen. Mist, dat zou een woord kunnen zijn. Ik weet ondertussen wel dat ik er niet al te bang voor moet zijn. Het gaat altijd ook wel weer weg.’
‘En was de lucht weer helder vandaag?’
‘Er was veel licht, en het licht herinnerde zich de mist nog, denk ik.’
‘Dat is wel een mooi beeld.’
‘En jij? Had je een mooie dag?’
‘Ja. Deze namiddag was mijn kleinzoon op bezoek. Eigenlijk was het mijn dochter natuurlijk, die op bezoek kwam, met die kleine uk. Ik zat hier in deze stoel. Ze legde hem voorzichtig in mijn armen. Ik wiegde hem, hij keek de hele tijd naar me, heel rustig. En toen viel hij in slaap. Het was zo heerlijk.’
‘Ik zie het voor me.’
‘En mijn dochter zat daar, waar jij nu zit. En ze keek. En we zeiden niets.’
‘Je doet dat goed, je hebt een veilige buik om op te liggen. Iedereen zou daar in slaap vallen, denk ik.’
‘Ik weet wel niet of mijn armen groot genoeg zijn om iedereen te wiegen.’
‘Dat zou wel eens mee kunnen vallen.’
‘Heb jij nog iets van je zoon gehoord?’
‘Hij belde me gisteren. Hij zegt niet altijd veel, maar ik voelde, tussen de regels, dat hij een beetje zoekende is met zijn vriendin. Ze zijn goed voor elkaar, vind ik toch. Maar ze zijn allebei ook wat bang voor het grote leven, denk ik soms. Het is alsof hij van mij zou willen horen dat het allemaal goed zal komen.’
‘En zeg je dat dan ook?’
‘Ja, natuurlijk. Met een omwegje, dat wel. Soms is het alsof ik tegen hem de dingen zeg die ik zelf graag had gehoord vroeger, toen ik zo oud was als hij nu. Soms is het alsof ik ook een beetje tegen mezelf praat. Zou dat erg zijn?’
‘Nee, dat denk ik niet. Soms, zoals vanmiddag, ben ik ineens even in de war. Ik zie mijn dochter, en vraag me dan af of ik het wel goed genoeg deed, toen zij zo klein was als haar zoon nu. Misschien moet ik het haar eens vragen, welk beeld ze heeft van toen.’
‘Dat lijkt me wel een goed plan. Het zou kunnen dat ze heel blij is met die vraag.’
‘Denk je?’
‘Ja, dat denk ik wel. Mijn vader heeft me dat nooit gevraagd. Hij maakte soms wel grappen, en zei dan al lachend dat hij wel niet zo’n goede vader was geweest. Maar dan was het weer weg. Ik had het eigenlijk graag gedaan. Ik had hem ook willen vragen hoe hij zich toen voelde als vader, of hij wist hoe hij het moest doen, wat hij droomde voor mij. Maar nu kan dat dus niet meer. Het is weg.’
‘Ik zal het haar eens vragen. Misschien zal ze wel vreselijke dingen zeggen over mij.’
‘Dat denk ik niet. Als ik jullie samen zie, valt het me steeds op hoe ze naar je kijkt. Ze kijkt af en toe naar jou. Een beetje zoals jij ook nooit erg lang in de ogen kijkt van iemand anders. Maar als je kijkt, is het alsof je heel diep kijkt, en alles ziet. Zo kijkt zij ook naar jou. Ze weet dat je er bent.’
‘Dat is wel een heel mooie gedachte.’
‘Toen ik hem gisteren aan de telefoon hoorde, was het even alsof ik hem ook wilde wiegen. Beetje onnozel. Hij is ook zo lang trouwens. Het was alsof ik het hem wilde laten voelen, dat alles goed zou komen. Misschien begreep hij het zo ook wel.’
‘Dat denk ik wel.’
‘Zullen we samen koken?’
‘Ja, dat is goed. Kom, we beginnen eraan.’   

11 september 2021

Mensbewegingen


Iemand op straat tegenkomen en zo blij zijn. Niet weten wat je allemaal zou willen vragen zo in dat ene moment. Misschien een beetje bang dat je te veel tijd in zult nemen. Willen kijken, lang kijken.

Denken dat de mensen die je goed kent en die je dierbaar zijn helemaal in je hoofd zitten of zo. Denken dat je aan hen toch in drie dimensies kunt denken. Denken dat je hen kunt zien en aanwezig voelen, met alle details en verhalen tegelijk erbij. En dan in het echt merken dat het beeld in je hoofd eigenlijk een soort middengolfversie was. En dan willen blijven kijken en luisteren. (Misschien is het wel een troostende gedachte.)

Ineens samenzijn met zoveel mensen die je zo lang niet meer zag. Niet meer weten (niet meer durven tellen) hoe lang het geleden is. Tegelijk vaststellen dat het veel minder lang lijkt dan het was. (Wat ook een troostende gedachte is.) Zo blij zijn dat je hen terugziet dat je iets te enthousiast toetert hoe geweldig ze eruit zien. (Wat ook zo is.) 

Iemand zien die net de vorige nacht in een droom opdook. Niet weten hoe je dat moet zeggen, en het maar niet doen.

Aan iemand denken met wie je graag even zou kunnen praten, om te luisteren naar haar verhaal. Om er een beetje te kunnen zijn. Haar zomaar ergens tegenkomen, ergens onderweg, niets kunnen zeggen.

Zoveel mensen zien. Blij. En met haar, en met haar, en met haar, en met haar, en met hem, … zou je willen kunnen praten, traag. De tijd om lang te luisteren en te kijken. Alle verhalen die wachten op verteld worden.

De kleine kinderen zien, rondlopend, of bij hun papa of mama of opa. En meer smelten dan je laat zien.
Zoveel mensen. En ook verlangen om op tijd weer thuis te zijn, alleen. Gewoon in het ritme van daar. De spullen op het aanrecht in de kast zetten. Eten maken. Afwassen en opruimen. Rustig nadenken, naar alle beelden kijken in je lichaam. Woorden aanraken. Die lege plek in de week.

Mensen die van je weg lijken te drijven, en het verdriet dat het je doet. En gewoon kijken, ook.

Die beelden die kwamen in dat ene moment. Hoe je aan haar dacht en aan haar. Je weet niet goed waarom ze kwamen, daar. Het was, gewoon.

Iets dat je had willen horen, het kwam niet. Het is waarschijnlijk niet zo erg.

Kijken naar de stukken in jezelf. Zien hoe ze naar jou kijken. Het beweegt.

De aanwezigheid van anderen voelen. Soms dichtbij, soms niet. Soms het landschap voelen waar ze er allemaal zijn, in jouw windstreken. Soms niet weten of je ook in hun landschap bent, en of dat er eigenlijk toe doet.

Luisteren naar mensen op een podium. Hun verhalen. Over de vrijheid die ze vonden, in het bewegen. Hoe mooi dat is.

Soms verbaasd zijn dat mensen je herkennen, nog steeds. Dat jij het dus bent.

Sommige mensen kun je in je hoofd zien bewegen, andere mensen niet.

Zien hoe lichamen zijn veranderd, in die tijd. Evenwichten die net een beetje verschoven zijn. Ogen die net een andere diepte hebben gekregen. Bewegingen die net iets anders lijken te zijn.

De foto van dat kleine jongetje is veranderd.

Hoe fijn het is, wanneer je haar ziet. Hoe als het ware snel even het lijstje wordt overlopen. Hoe gaat het met haar? Hoe gaat het met hem? Moeten we iets doen? Heb jij nog iets gehoord? Zouden we niet even? Even het landschap.

En de rituelen, vanop afstand dichtbij. Iemand een nacht wensen die helend en veilig zal zijn.

Foto’s en verhalen krijgen uit een heel ver land. En zo blijft ze toch dichtbij.

De dingen die je niet meer zult doen, denk je.

Wachten op wat de huidbewegingen je wilden zeggen.

10 september 2021

Verhalen van nu


De week is al begonnen, stel je vast. Je schuift in de dag. De ochtend is koel.

Het is druk in de stad. Dichte drommen mensen. Het is een jaarlijks ritueel, die ene dag. Soms ben je een vreemde.

Op weg naar die andere stad. De trein en het boek. Het landschap glimlacht, herkent je.

Het boek. Je vertaalde mee zijn vorige boek, jaren geleden. Je interviewde hem ooit. Om een of andere reden ontroert het je, te lezen waar hij nu is, hoe hij zijn verhaal nu vertelt.

Je loopt door de stad, probeert op tijd op de afspraak te zijn. Het trosje jongeren voor de school. Hoe ze met elkaar staan te praten, hoe ze bewegen.

Je mag zomaar luisteren naar een rijtje mooie jonge mensen. Ze raken je, maken je een beetje verlegen. Hun wijsheid. Hoe ze nu hier willen zijn, want hier moet het gebeuren.

Wachtend op de trein terug stuur je nog even een berichtje naar een vriendin die niet zo ver van dat station woont. Zwaaien uit de verte. Het doet iets met de kaart in je hoofd.

De twee mevrouwen op het perron. Een hevig gesprek. Over welke trein ze moeten nemen om uiteindelijk in Tienen uit te komen. Je spreekt hen aan, geeft de uren.

De jonge mensen blijven in je hoofd. Je ziet nog hoe je was, toen je hun leeftijd had. (Ze zouden je kinderen kunnen zijn, je zegt het elke keer opnieuw tegen jezelf, als om iets van de tijd te begrijpen.) Je bent ondertussen nu, denk je, en dat is goed.

Een andere dag. Je haalt de trein nog net. Bladeren in het tijdschrift. Het was altijd zo, deze dag. Toch is er iets veranderd.

Later, terug op weg naar huis. Je loopt door de stad, je ziet de beweging. Je glimlacht, denkt aan schoonheid.

Op weg naar de uitreiking, je zat mee in de commissie. De mevrouw zegt dat jij de enige van de commissie bent die aanwezig zal zijn. Je moet misschien even wuiven als ze straks je naam zal noemen. Je denkt al na over de optimale wuifmethode.

Op weg naar huis fiets je langs het gebouw waar je jaren geleden werkte. Het lijkt zo raar dat die plek er gewoon nog is.

Intense dromen. Ineens ben je bij je grootmoeder in huis.

(Iets is veranderd, denk je. Je ziet het ook in de spiegel, die ochtend.)

Een fijn gesprek in de trein.

Ergens halverwege de dag aarzel je. Net voor je aan het volgende ding gaat beginnen. Je had het voorzien, om het dan te doen. Even zou je uit de tijd willen kantelen, heel even maar.

Een andere dag. Je staat te luisteren in de grote schuur, je kijkt naar de mensen, hoe ze hun verhalen vertellen, hoe ze bewegen. Daarna worden alle plekken nog bezocht. Je luistert naar het verhaal van de mevrouw van de kaas. Je zou haar nog zoveel willen vragen.

Je probeert aan de telefoon iets uit te leggen aan de mevrouw van de bank. (Het is een hele geruststelling om telkens opnieuw te beseffen dat je een beetje dom bent, als het over kwesties van de bank gaat.) Ze zegt dat je je van dat ene ding dat je niet begrijpt niets moet aantrekken. Wat een hele geruststelling is. Hoewel daarmee de existentiële vervreemding niet geheel is opgeklaard.

Een andere dag. Je hebt een tas meegenomen met koffie en kopjes voor de vergadering. Het is fijn om na al die tijd nog eens met haar in een driedimensionaal gesprek te zitten.

Je fietst door de regen naar je afspraak. Het lijkt al zo lang geleden dat je daar de vorige keer was. Misschien ben je wel een beetje bang, al laat je dat niet aan jezelf merken.

Je ligt op haar tafel. Je kijkt binnen in je huid naar hoe de handen bewegen. Lagen worden aangeraakt, merk je. Je lichaam ziet gevoelens die nog niet aan een woord toe zijn. Je ziet verdriet in je rug. Je ziet mededogen in je buik, iets begint te stralen, van binnen naar buiten. Je leert iets over je schaamte.

Dit is het lichaam van nu, niet meer het lichaam van toen. Het zou een zin kunnen zijn.

Je stottert een beetje. Een beetje in de war. Je luistert naar wat ze zegt. Je denkt aan iemand. En alle dingen die je pas binnen enkele dagen zult begrijpen.

Je fietst terug, gelukkig regent het niet meer (of toch maar af en toe een beetje). Je voelt en ruikt de olie nog overal.

Je hebt nog een korte afspraak. Het is fijn daar te zijn met hen. En eigenlijk wil je gewoon naar huis. Alleen zijn. Een trui. Eten maken. Luisteren naar de huidgolven.

05 september 2021

Als water


Beginnen aan een tekst. Als een dialoog.

De woorden stranden.

Je hoeft daar niet naartoe te gaan, niet meer, zegt iemand. Je weet wat er zal zijn, ook al zou je het anders willen. Alsof je terug kon gaan, om iets te herstellen.

Het moet ergens in je lichaam gebeuren. Je zou het beeld moeten kunnen zien om tot bij de woorden te komen. Het beeld opent zich niet, laat je niet door.

Misschien is het wel goed zo. Je bent hier nu.

Je bent daar al geweest.

Er zijn beelden aan de andere kant, ze wachten op je.

Misschien kun je een landkaart maken. Woordplekken waar je niet meer naartoe moet gaan. Ze mogen gewoon rusten in je lichaam.

Er zijn zwijgplekken, er zijn wachtplekken. Er zijn plekken die zich niet met woorden laten betreden. Iemand zegt dat dat een kwestie van tijd is. Het zou kunnen.

Je denkt nu ineens aan dat interview dat je las. Over een boek dat zich misschien niet meer zal laten schrijven. En dat je er meer over wilde weten. Over waar dat te voelen is, en hoe dat niet geschreven boek eruit ziet. Of die woordplek te beschrijven is.

Zo dicht ben jij nooit bij een boek gekomen. Het zijn nog overzeese gebieden.

Je zou het haar willen vragen. Je zou willen weten hoe je dat met je handen uit kunt leggen.

Soms kun je de tekst zien die je al geschreven hebt, of die je al had kunnen schrijven. Als een huid die je achtergelaten hebt, ergens onderweg. Je zou terug kunnen gaan, maar je zou afwezig zijn.

Niet dat het verder ook maar enig belang heeft voor alle anderen. Niet dat je woorden ook maar enige waarde hebben of dat iemand zou begrijpen waar het eigenlijk over gaat, als het al ergens over gaat. Maar soms zie je het ineens. Het zou te gemakkelijk zijn. Dus is het beter om het niet te doen.

Je zou het wel willen kunnen vragen aan anderen. Waarom liep je vast in die tekst? Wanneer wist je dat je moest vertrekken daar?

Soms weet je niet waar de woorden je naartoe zullen leiden, openen ze zich onderweg ergens. Dan kan het zijn dat ze het al wisten, wat jij nog niet wist.

Het zou kunnen dat je maar één tekst bent, en dat je telkens opnieuw probeert. Het zou kunnen dat de afwezigheid die ene tekst is, en dat je de contouren probeert te bevrijden.

Het zou kunnen dat het gewoon de dag is. Misschien bewegen er andere teksten in je lichaam. Misschien moeten zij eerst gaan liggen, of verdampen.

Misschien kun je zo iets begrijpen, in het heel klein, van wat anderen doet bewegen in het landschap, en is dat het geschenk. En de woorden van dat niet vinden, dat omcirkelen. Misschien kunnen zij zich wel niet losmaken van het landschap. 

Als water. Zo was het bedoeld. Je hoopte dat die woorden je de weg zouden wijzen. Niet.

04 september 2021

Soms hier en nu


Soms lopen mensen je dromen binnen, of dat gebied waar je dromen bewegen, overdag of ’s nachts. Soms hebben ze rare dingen bij in je dromen, weet je niet wat ze je komen zeggen. Soms trekken ze je weg uit iets waar je zou willen zijn.

Hier ben ik, hier wil ik zijn, denk je. Telkens opnieuw hier, tot alleen hier overblijft. Hier is genoeg.

Soms zie je een geliefde van toen. Kom even naast me zitten, denk je. Alle dingen die je toen niet kon zeggen of doen, waar je stotterde, of verdween uit jezelf. Je ziet het allemaal. En dat wat niet van jou was. Laten we praten en zwijgen in dit hier en nu, denk je.

Dat wat doorleeft. Je ziet het glimmen.

Die man die ineens naast je stond, in die akelige droom. Met dat uniform. De stof die je van zo dichtbij kon zien. Hij had zich van tijd vergist, kon je niets doen.

Misschien moet je nog eens zoeken in de foto’s, tot je een foto vindt die past bij het beeld in je hoofd. De foto’s zijn hier nu. Je verwelkomt ze.

Je hoort kinderstemmen, ergens in de nacht. Je kijkt, blijft kijken. Je doet iets met je handen.

En misschien deed je het al de hele tijd, daar.

Voel maar, zou je haar zeggen, voel maar hoe het verandert.

Er was ook die droom van het water. Eerst die hitte, en daarna het zachte water, en daarna het verhaal.

Ik ben hier, en ik blijf, zeg je. Ze lijken het te horen.

Je kijkt traag. Je kijkt traag naar de stoel. Hij is zo stevig geworden. Hij is zo hier geworden, denk je. Hij ondersteunt je armen, terwijl je de krant leest.

In je droom kwam ze met dat grote pak de kamer binnen. Kijk maar, zei ze. (Het is wel een beetje raar, dacht je later, om met zo’n pak binnen te komen. Maar ja, zo was het dus.)

Even kantel je in de slaap. Later merk je dat je voeten weer warm zijn.

Zo vrij ben je hier en nu, hoor je iemand zeggen.

Je hoort hoe hij Mozart speelt, alsof het voor het eerst is.

Je ruimt dat stukje van de tafel op. Er blijft alleen ontvankelijkheid over.

En wat er verandert in je huid.

In die droom wordt het stil, leggen de dingen zich neer, naast dit hier en nu.

Soms kun je wachten op de verhalen. Kun je de tijd laten komen, wetend dat de verhalen op je wachten.

Hier en nu, hier mag je komen, zei je. Het was misschien niet meer dan anders kijken, dat maakt niet uit. Alles veranderde ineens, in zijn ogen. Je herhaalt het beeld.

Het zou kunnen dat iemand anders jouw droom aan de andere kant aan kan raken.

Die lichte trui, en de warmte die blijft. De hele tijd.

Het is goed om rustig te wachten op het einde van de dag.
 

03 september 2021

Pret


Een klein beetje opgewonden stap je door de stad, op weg naar het station. Terug een eerste werkdag, alsof het een eerste schooldag is.

Een klein beetje wiebelen, terwijl je op het perron wacht.

De plek weer innemen, je in een ritme schuiven.

Een middagafspraak. Je loopt door de grote stad. Er is ineens weer zoveel beweging rondom je.

De trein terug, om daar dan een vriendin op te wachten. (Perron gecheckt.) Ze heeft een trein gemist, dus een beetje langer wachten. Je zit op de bank, luistert naar de geluiden naast je. Je kijkt.

Iets moois uitkiezen in de kledingwinkel. Ze hult zich in de nieuwe spullen, opties. Je voelt een kleine glimlach, vanbinnen.

Een andere dag. Vroeg op weg naar een koffieafspraak. Een treinbabbel. Te vroeg daar. Gewoon een beetje kijken, hoe de plek beweegt.

Je luistert naar de verhalen, ziet de beelden. Iets maakt je blij. Alsof je ineens iets ziet.

Mooie mensen laten zich zien.

Weer terug op het werk. De poetsmevrouw gaat opgewekt aan de slag met de stofzuiger. Met grote gebaren.

Die avond, op weg naar een eerste raad van bestuur weer in het echt. In drie dimensies. Je kunt een lichte huppel niet helemaal onderdrukken.

Zomaar ineens weer mensen rond een tafel, in het echt. Alsof je veel informatie tegelijk moet verwerken in je hoofd. Het leidt tot een lichte pretwiebel.

De volgende ochtend vroeg. Op weg naar de kinesiste. Allerlei wezens zijn op weg naar hun eerste schooldag. Sommige kinderen hebben er echt zin in, denk je, andere iets minder.

Voorbij de school fietsen. Er staan trosjes meisjes buiten. Ze zien er een klein beetje zenuwachtig uit, met net te veel of net te weinig lawaai. Zie je haar er ergens tussen staan? Het is haar eerste schooldag in deze school.

Een besteld boek ophalen in de winkel. Boeken bestellen in de winkel, en horen dat ze al in voorraad zijn. (Stapeltje meenemen.) Boeken afgeven in het postkantoor. (Welke soort postzegels wilt u meneer? Die met dat pad over het water.) Denken aan boeken. Varianten van boekenpret.

Net voor je inlogt voor de avondvergadering nog net naar dat ene nummer luisteren. Zodat je een beetje pretmarge hebt. (Wat soms handig is.)

Een heel akelige droom. Rechtop wakker schrikken. Heel snel weten waar je bent, het is veilig.

Een andere dag. De eerste vergadering op het werk sinds zoveel maanden, met alle collega’s. Alsof ze nu pas in kleur zijn.

Terug thuis. De fiets op, vlotjes door de stad fietsen op weg naar je afspraak. Hoe soepel je fietst (zeg je tegen jezelf).

Het bericht komt binnen dat de afspraak voor je massage gemaakt is.

Die avond al het werk afwerken. Belangrijk nieuws komt binnen, terwijl je bezig bent. Het komt nog goed met de wereld. Er zijn na al die jaren twee nieuwe nummers van ABBA. Bij de eerste seconden al een glimlach.

Een andere dag, nog net een vroegere trein gehaald. Twee meisjes met een rugzak. Ze nemen de hele ruimte in met hun verhalen.

Na zoveel maanden voor het eerst weer in het echt opleiding mogen geven. Je zoekt je weg in het nieuwe gebouw. Het deurtje floept open, met je QR-code. (Je overleeft andermaal de moderne tijd, zo eenvoudig is het.) Je wacht in het zaaltje tot iedereen binnen is. Het is zowaar gelukt je presentatie op het scherm te krijgen, met al die moderne apparatuur. Verder eigenlijk alleen je stem en je handen. De indrukken van al die gezichten, zo helemaal in het echt. Je had al gezegd bij het begin van de les dat het dolle pret zou worden.

Je ziet haar weer, na een aantal weken, op je scherm voor een overleg. Alleen al haar zien maakt je gelukkig, zoals steeds. Je hebt een lijstje gemaakt met dingen die je haar wilde vragen of zeggen.

Terug naar huis. Bekenden tegenkomen wanneer je uit de lift stapt. Een bekende tegenkomen terwijl je naar de trein gaat en samen terugrijden. Een bekende tegenkomen in de winkelstraat (bijna niet gezien door de felle zon).

Boontjes.

Je ziet een filmpje en denkt aan dat tiny desk concert met die pianist. Dat stuk van Bach waar hij mee begint. Adem.

Ineens beseffen dat je het lijstje nog moet maken met de tickets die je de volgende dag zult bestellen.