18 september 2021

Onderwegsporen


De nieuwe week in dwarrelen. (Het hele schema van alle dingen die zouden moeten gebeuren. In je hoofd gaat alles net lukken. Stukje per stukje.)

Het lijkt zo normaal, gewoon in de trein zitten, op weg naar het werk. Je houdt van ritmes.

Lege plekken in de dag gebruiken om te puzzelen aan de presentaties. Nieuwe beeldjes zoeken, beeldjes erin, beeldjes eruit, het ritme nog eens bekijken. (Voorlopig klaar, later nog eens.)

(Je dacht dat je je voor die avondvergadering had ingeschreven. Toch niet. Een extra moment om een klusje van het lijstje naar voor te schuiven.)

Een andere dag. Of je ook nog even dat interview zou kunnen doen, en eigenlijk min of meer tegen de volgende dag. (Snel schuiven in het lijstje, dit kan een beetje naar voor, dat kan een beetje naar achter.)

De vergadering, voor het eerst op die bijzondere plek. (Het apparaat naast je kan blijkbaar van kleur veranderen, afhankelijk van wat jij doet of zegt. Misschien is het niet aangewezen om veel lucht te verkopen.)

Verhalen van iemand die je dierbaar is. Ze maken je een beetje verdrietig. (Misschien kun je iets doen.)

In de trein naar die andere stad. Je leest verder in het boek. Je houdt van het ritme in de redenering van de auteur.

Een bijzondere vergadering. Iemand nieuw, hier, naast je. Glimlach. Enkele mensen daar, ze volgen in je scherm. (Je bent nog altijd een beetje een verbaasd jongetje dat verwonderd naar de apparaten kijkt. Het is de verwondering van Fons in jou. Die mag blijven.)

De ene trein heeft vertraging. Dan maar die andere. Die rijdt rustiger, op een of andere manier meer geborgen. Het is bijna middernacht wanneer je thuiskomt. (Je zou nog wat willen hangen, maar het bed wacht.)

Regen in de ochtend. Een afspraak verschuift. Je maakt je klaar voor een belangrijke vergadering. Je kijkt steeds uit naar die vergaderingen. (Je hebt alles netjes voorbereid, alles kan goed verlopen. De stukjes van het lijstje van de vorige dagen.) Glimlach. Alles binnen de voorziene tijd. Het ontroert je, dat je mag kijken, zomaar, naar dingen die bewegen, dat je deel van die rivier mag zijn. Of zoiets. (Denk je verlegen.)

Snel weer aan alle andere dingen beginnen. (Wat je voorzien had voor deze dag, en het bijna rond krijgen. Bijna is goed.) Nog een keertje het ritme van de twee presentaties voelen. Ze zijn nu klaar genoeg.

Een berichtje van een grote meid die je erg dierbaar is. Het ontroert je hevig.

In de bus op weg naar de plek waar je je verhaal gaat doen. (Pedagogisch smartphonemoment, leren zien waar je uitstaphalte zal zijn.)

De mensen zitten klaar in het heldere zaaltje. De inleidende woorden zijn voorbij. Je praat jezelf op gang. (Het lijkt al zo lang geleden dat je dit nog deed, zo in het echt.) Het ritme neemt het over, je adem volgt. (Ze kijken naar mijn verhaal, ze kijken niet naar mij. De truc die je altijd gebruikt. Je kunt door de ogen van anderen naar je verhaal kijken, je kunt niet door de ogen van anderen naar je lichaam kijken.) De rivier is er nog.

Je krijgt een lift naar huis. Het is goed weer daar te zijn. (Zo ver zijn we al, die dingen zijn al gedaan, nog enkele op het lijstje, het komt goed.)

Veel verhalen in je dromen.

De volgende ochtend. Vroeg op weg naar de plek voor je volgende presentatie. (Die stad waar je ooit een weekend was, met de vriendinnen.) Daar. Enkele bekende gezichten, het is fijn om bij hen te zijn.
Je staat voor de grote zaal. Ze zitten klaar om naar je verhaal te luisteren. (Ze zijn, nog altijd, mijn collega’s, denk je.) Ze zijn nog jong. Het verhaal begint, je volgt, je stem schuift in de rivier, je adem schikt zich eromheen. Even komen er tranen. Het gaat wel goed, denk je.

(Dit is mijn lichaam van hier en nu, denk je, van deze leeftijd. Het is goed.)

Onderweg naar buiten nog een fijne ontmoeting. Iemand die je al lang niet meer zag. Glimlach.

Verder lezen in het boek. Het duurt even eer je lichaam uit jouw verhaal weg is en weer in dat boek kan schuiven.

Terug op het werk, voor de rest van de namiddag. (De dingen die wachten. De dingen die nog moeten gebeuren. De mensen die dringend met jou een afspraak willen maken om iets te bespreken.) In je hoofd klopte het vooraf duidelijk, dat wat je zou doen. Het schuift mee met de dag. (Het wordt doorwerken vanavond, denk je. Je verzet je niet, dat heeft geen zin.)

Een vroege ochtend. Klaar voor een dagje ergens anders, met de collega’s. (De dingen van het lijstje, die je zou moeten doen vandaag schuiven al naar de avond, naar de volgende dag, het is beter dat meteen te aanvaarden.)

Eerst dat verjaardagsbericht versturen. Pas daarna kan de dag goed beginnen. Je zendt mooie gedachten.

Er zijn rituelen in die dag, zoals elk jaar. (Je stem is diep gezakt, merk je.) We zijn samen ouder aan het worden, denk je, ergens tussendoor. 

Het gezelschap is fijn, denk je die middag. (Het eten is buiksuboptimaal, weet je.)

Je krijgt bericht dat de cd-box van je oude held op je ligt te wachten. Op weg naar huis haal je die nog op. Je vraagt er nog een andere cd bij, als zelfverwenning.

Thuis moet je snel beginnen aan het opgeschoven deel uit het lijstje. De cd’s uit de box begeleiden je, ze maken je gelukkig. (Je bent moe, eigenlijk.) Je werkt tot waar je voorzien had. (Je wou nog een stukje schrijven. Misschien mag het voor een keer om dat niet te doen. Het mag, denk je. Tranen, nadien, langzaam in de avond en nacht schuiven.)

De andere dag. De boodschappen. De laatste dringende dingen van het lijstje. Een nieuw lijstje maken voor de volgende week, het brengt rust.

Je maakt je klaar voor je afspraak met de vrienden. Je kijkt ernaar uit om bij hen te zijn. Het is goed, de week is goed geweest.

Geen opmerkingen: