12 september 2021

Lichtkanteling


‘Hee, wat fijn dat je nog even langskomt.’
‘Ja, ik wou je nog even zien, voor de week weer voorbij is.’
‘Gaat het goed met jou?’
‘Ik denk het wel. De vorige dagen waren soms een beetje moeilijk. Het was druk, en er ging nog veel door me heen. Het was goed vandaag alleen te zijn, met veel stilte. Ik heb nog een lange wandeling gemaakt, en nu ben ik dus hier.’
‘Wil je graag iets mee eten straks?’
‘Ja, dat is goed. Laten we nu nog wat blijven zitten hier.’
‘Toen je vorige week belde, leek je precies een beetje vast te zitten of zo. Je klonk nogal gesloten, en ik had niet het gevoel dat ik je echt kon bereiken.’
‘Je deed het heel goed. Maar je hebt wel gelijk. Ik kon mezelf ook niet goed bereiken, denk ik. Af en toe komt het zo over me heen. Mist, dat zou een woord kunnen zijn. Ik weet ondertussen wel dat ik er niet al te bang voor moet zijn. Het gaat altijd ook wel weer weg.’
‘En was de lucht weer helder vandaag?’
‘Er was veel licht, en het licht herinnerde zich de mist nog, denk ik.’
‘Dat is wel een mooi beeld.’
‘En jij? Had je een mooie dag?’
‘Ja. Deze namiddag was mijn kleinzoon op bezoek. Eigenlijk was het mijn dochter natuurlijk, die op bezoek kwam, met die kleine uk. Ik zat hier in deze stoel. Ze legde hem voorzichtig in mijn armen. Ik wiegde hem, hij keek de hele tijd naar me, heel rustig. En toen viel hij in slaap. Het was zo heerlijk.’
‘Ik zie het voor me.’
‘En mijn dochter zat daar, waar jij nu zit. En ze keek. En we zeiden niets.’
‘Je doet dat goed, je hebt een veilige buik om op te liggen. Iedereen zou daar in slaap vallen, denk ik.’
‘Ik weet wel niet of mijn armen groot genoeg zijn om iedereen te wiegen.’
‘Dat zou wel eens mee kunnen vallen.’
‘Heb jij nog iets van je zoon gehoord?’
‘Hij belde me gisteren. Hij zegt niet altijd veel, maar ik voelde, tussen de regels, dat hij een beetje zoekende is met zijn vriendin. Ze zijn goed voor elkaar, vind ik toch. Maar ze zijn allebei ook wat bang voor het grote leven, denk ik soms. Het is alsof hij van mij zou willen horen dat het allemaal goed zal komen.’
‘En zeg je dat dan ook?’
‘Ja, natuurlijk. Met een omwegje, dat wel. Soms is het alsof ik tegen hem de dingen zeg die ik zelf graag had gehoord vroeger, toen ik zo oud was als hij nu. Soms is het alsof ik ook een beetje tegen mezelf praat. Zou dat erg zijn?’
‘Nee, dat denk ik niet. Soms, zoals vanmiddag, ben ik ineens even in de war. Ik zie mijn dochter, en vraag me dan af of ik het wel goed genoeg deed, toen zij zo klein was als haar zoon nu. Misschien moet ik het haar eens vragen, welk beeld ze heeft van toen.’
‘Dat lijkt me wel een goed plan. Het zou kunnen dat ze heel blij is met die vraag.’
‘Denk je?’
‘Ja, dat denk ik wel. Mijn vader heeft me dat nooit gevraagd. Hij maakte soms wel grappen, en zei dan al lachend dat hij wel niet zo’n goede vader was geweest. Maar dan was het weer weg. Ik had het eigenlijk graag gedaan. Ik had hem ook willen vragen hoe hij zich toen voelde als vader, of hij wist hoe hij het moest doen, wat hij droomde voor mij. Maar nu kan dat dus niet meer. Het is weg.’
‘Ik zal het haar eens vragen. Misschien zal ze wel vreselijke dingen zeggen over mij.’
‘Dat denk ik niet. Als ik jullie samen zie, valt het me steeds op hoe ze naar je kijkt. Ze kijkt af en toe naar jou. Een beetje zoals jij ook nooit erg lang in de ogen kijkt van iemand anders. Maar als je kijkt, is het alsof je heel diep kijkt, en alles ziet. Zo kijkt zij ook naar jou. Ze weet dat je er bent.’
‘Dat is wel een heel mooie gedachte.’
‘Toen ik hem gisteren aan de telefoon hoorde, was het even alsof ik hem ook wilde wiegen. Beetje onnozel. Hij is ook zo lang trouwens. Het was alsof ik het hem wilde laten voelen, dat alles goed zou komen. Misschien begreep hij het zo ook wel.’
‘Dat denk ik wel.’
‘Zullen we samen koken?’
‘Ja, dat is goed. Kom, we beginnen eraan.’   

Geen opmerkingen: