30 december 2011

Een geluid

Je had misschien stiekem gehoopt dat na de kerstkooporgie alle straten verlaten zouden zijn. Je zou kunnen ronddolen in de grote leegte. Het is niet zo. Er zijn nog steeds erg veel mensen onderweg. Snel wil je weer weg, naar waar het stil is.

Op weg naar het station moet je nog drie dingen doen. Zoals steeds heb je veel te veel tijd gerekend, en sta je een half uur te vroeg op het perron. Dan maar even gaan zitten om de krant nog verder te lezen. De bank is van een soort metaal gemaakt denk je. In elk geval een materiaal dat zo snel mogelijk tot zo koud mogelijke billen leidt. De koude is van plan je hele lichaam definitief in te nemen, zo lijkt het wel. De trein komt net op tijd aan.

De bus rijdt door wat al donker is, op weg naar een station. Je ziet de dingen voorbij schuiven. Drie straten verder, weg van deze steenweg, woont een vriendin. Je zwaait heel even. Niemand heeft het gezien. Zij heeft het waarschijnlijk ook niet gemerkt, hoewel ze drie dagen later belt. Veel mensen zijn onderweg. Ergens naartoe.

De warmte verspreidt zich, en beweegt zelfs mee in de zetel. (Misschien zou het inderdaad wel een kleine dans kunnen zijn.) De film op het scherm neemt je helemaal mee. Hij brengt je nog even naar een andere film, die nog steeds zoveel herinneringen bewaart, en dat altijd zal doen. Dans, dans, anders ben je verloren. Je moet alleen maar kijken om die zin te begrijpen. Het is er allemaal, alles wat voorbij de woorden is. Onvermogen, pijn, aantrekking, en zoveel verlangen. De bewegingen zijn, ze zeggen niets over, ze zijn. En dat is de troost. Er zijn de verhalen, van zij die bewegen in die bewegingen. Ze zeggen iets over noodzakelijkheid. Over alleen maar dit, er kan alleen maar dit zijn, dat zeggen ze. Het maakt je stil, je kunt alleen even het hoofd buigen.

Je loopt door de gang. En daar is het geluid weer. Het geluid van een baby. Je blijft heel even voor de deur staan. Je zou hier nog een hele tijd willen blijven staan, maar je durft het niet. Alleen om het geluid te horen, en wat het met je doet. Gelukkig regent het buiten.

In je dromen zou je lichaam soepel en zacht worden. Dat was het plan, dacht je toch. De nachten zouden alles herstellen, ze zouden een daad van genade zijn. Je zou helemaal uitgedeukt door de kamer kunnen schrijden. Alsof je alleen maar beweging zou kunnen zijn, zonder die zwaartekracht. Dat was toch wat je gedroomd had.

Je hebt het al op alle manieren geprobeerd, het fietsen over dat stuk kasseien. Traag, iets sneller, snel. Recht of zigzag. In kleinere of grotere versnelling. Zittend of zwevend boven het zadel. Het maakt allemaal niets uit. Dit moet een plek van boetedoening zijn. Al weet je niet voor welke zonde.

Je hebt een boekenbon gekregen van die winkel. Je moet dus naar die winkel. Je komt niet graag in die winkel. Maar je neemt je voor dat van je af te laten glijden, en je enkel te concentreren op enkele mooie boeken die zich hopelijk toch in die winkel zouden kunnen bevinden. Je merkt het echter al na twee minuten. Wat een vreselijke winkel. Het is een winkel die pijn doet, om een of andere reden. Elke minuut maakt je meer verdrietig en leeg. Na lang zoeken heb je toch iets gevonden. Je hoopt nog even dat de verkoopster als compensatie voor dit alles een duizelingwekkend mooie stem of zo zal hebben, iets dat je even zou kunnen doen dromen, het maakt niet uit wat. Maar het mag niet zo zijn, zo lijkt het. Uitgeput kom je de winkel weer uit. Thuis zul je zo snel mogelijk alle etiketjes van de boeken verwijderen, zodat niets nog aan die plek kan herinneren.

Je had nog een ding op je werklijstje voor het oude jaar staan. Je sleept je er een beetje door, maar het voelt toch goed dat je alles wat je wilde doen ook hebt gedaan. Je krijgt niet genoeg van dat gevoel, en leest nog snel het boek uit waarin je deze week begonnen was. Af, klaar, uit. Het is alsof er iets gelukt is vandaag.

Ergens knaagt een onrust. Misschien kan ze geheeld worden. Misschien ook niet. Je weet niet of je het antwoord wel wilt weten.

Terwijl je staat af te wassen, fietsen mensen voorbij. Ze kijken naar binnen. Waarom voelt dit veilig? Je ziet ze graag voorbij fietsen. Je staat hier graag, terwijl het buiten donker is. Je denkt aan iets.

26 december 2011

So Much For That

Een roman over kanker, wil ik dat wel lezen? Die vraag zullen velen zich misschien stellen als ze So Much For That (vertaald als Dat was het dan) van Lionel Shriver in handen krijgen. Er zijn echter heel veel redenen om het wel te doen. Het is een heftig boek, een kwaad boek, een ontroerend boek, en vaak zelfs ook een humoristisch boek. Het gaat misschien nog meer over hoe mensen omgaan met geliefden die getroffen worden door een vreselijke ziekte. Het gaat ook over de genadeloosheid van de Amerikaanse gezondheidszorg, over ethische dilemma’s en over de vraag wat een mensenleven waard is. En het is bovenal ook een erg goed geschreven boek.

De aanleiding voor het boek lag in het leven van de schrijfster zelf. Een goede vriendin, die werkte als zilversmid, kreeg longvlieskanker door omgang met asbest. Shriver merkte dat ze zelf zo goed als afwezig bleef terwijl haar vriendin ziek was en stierf. In het boek geeft ze die vrouw in gefictionaliseerde vorm een tweede leven. In het boek komt ze als schrijfster daar waar ze als mens niet durfde te komen, iets waar ze zich – zo blijkt uit interviews – nog altijd erg diep voor schaamt.

In het boek staan twee koppels centraal. Shep en Glynis vormen de spil van het verhaal. Shep werkt als bediende in een bedrijf dat klusjes uitvoert. Hij was oorspronkelijk zelf de oprichter van het bedrijf, maar verkocht het op een bepaald moment aan een van zijn medewerkers. Hij heeft lang gespaard, en bij het begin van het verhaal maakt hij zich klaar om te vertrekken naar een eiland in de buurt van Tanzania, om daar te beginnen met ‘The Afterlife’. Hij is vastbesloten te gaan, of zijn vrouw en de jongste van hun twee kinderen nu meegaan of niet. Op dat moment krijgt hij slecht nieuws te horen van zijn vrouw Glynis. Glynis werkte ooit als zilversmid, maar haar productie is al een hele tijd aan de lage kant. Ze meldt aan Shep dat ze zijn ziekteverzekering hard nodig zal hebben. Daarnaast zijn er Jackson en Carol. Jackson is een loodgieter in hetzelfde bedrijf als Shep, en ook zijn beste vriend. Jackson en Carol hebben een dochter met een zeer zeldzame erfelijke ziekte.

Glynis heeft vernomen dat ze een zeldzame vorm van mesothelioom heeft. In haar jonge jaren moet ze die ziekte hebben opgedaan door het werk met asbestproducten in het atelier waar ze aan haar creaties werkte. Shep, voorzien van een bovenmatig verantwoordelijkheidsgevoel voor al zijn verwanten, laat zijn verhuisplannen onmiddellijk vallen en stort zich mee in de behandeling van de ziekte van zijn vrouw. In tegenstelling tot Shep, die een ‘goed’ personage is, soms zelfs aan de brave kant, is Glynis helemaal geen engel. Ze kan behoorlijk bitchy zijn, en dat wordt er niet echt beter op naarmate de ziekte verder woekert.

Glynis en Shep komen terecht in de draaikolk van de gezondheidszorg, en dat betekent in de VS een groot risico. Shep heeft gelukkig een ziekteverzekering, maar het blijkt al snel dat hij immense bedragen bij moet betalen om de zorg door de specialisten te blijven betalen. Bij het begin van elk hoofdstuk van het boek zie je wat daar het effect van is op zijn rekening.

Glynis sleept zich van de ene naar de andere behandeling, ondergaat vreselijk zware chemotherapieën en gaat in de clinch met iedereen die vriendelijk en zorgzaam met haar wil omgaan. Shep probeert zijn vrouw in alles bij te staan, beschermt haar tegen al het slechte nieuws, en moet tussendoor ook nog mee instaan voor zijn vader, die eveneens extra zorg nodig heeft en moet verhuizen naar een zorginstelling.

De ziekte zorgt ook voor gewijzigde verhoudingen tussen de twee bevriende koppels. Jackson en Carol hebben het op zich al niet gemakkelijk door de permanente zorg voor hun zieke dochter. Jackson, die zich het liefst van al overgeeft aan eindeloze tirades op de Amerikaanse overheid, stort zich in een beschamend avontuur dat zware gevolgen zal hebben en zijn relatie sterk onder druk zet.

Het boek beschrijft de lange en immens dure lijdensweg van Glynis. De grote kracht van Shriver ligt in de manier waarop ze dit verhaal zichtbaar maakt in de verschillende personages, in wat het met hen doet. Alles tussen razernij en onvermogen komt haarscherp in beeld. En dat gebeurt vaak ook heel humoristisch. Glynis heeft niets van de engelachtige zoeterige personages die je soms ziet in melige films over kankerslachtoffers. Kanker is een smerige ziekte en Glynis is vooral geen heilige die deemoedig haar lot draagt en tot grote tranerige wijsheden komt, integendeel. De goeiige Shep incasseert voortdurend, laat over zich lopen, probeert te beschermen, maar neemt uiteindelijk toch het heft in handen.

So Much For That is een heel heftig boek. De kwaadheid spat van zowat elke bladzijde. Het boek is te zien als een harde aanklacht tegen een gezondheidszorg die rijk en arm nog verder uit elkaar drijft, maar ook tegen een technologisering die leidt tot een gruwelijke therapeutische hardnekkigheid, in dit geval bij een ziekte waarbij de patiënt geen schijn van kans heeft. Een waardig leven is ook een waardige dood. The Afterlife verdient het om in dit leven te zijn.

Shriver schrijft met grote kracht. De dynamiek tussen de personages trekt de roman ver uit boven wat anders een medisch verslag zou zijn geworden. So Much For That is een lang boek. Soms wil je het boek wegleggen, wil je misschien niet alles zien wat er gebeurt in het verhaal. Maar Shriver trekt je telkens weer in het boek, en zeker naar het einde gaat alles een versnelling hoger. Vaak willen we de ziekte niet zien voor wat ze is, vaak willen we de aftakeling van een mens niet zien, en dan zou het heel handig zijn als we een lang lijdensproces zouden kunnen ‘samenvatten’, omdat dat onszelf goed uit zou komen. Alleen al daarom is het goed dat het boek lang duurt, langer dan iets in jezelf zou willen. Maar zo’n boek kan als roman alleen werken als het ook goed geschreven is, en daar is Shriver erg goed in geslaagd. Een boek dat je stevig door elkaar schudt, en tegelijk, door het mooie einde van het verhaal, toch ook met een warm gevoel achterlaat. Zeer de moeite dus.

23 december 2011

Zelfinplooiing

Sommige woorden nemen iets te veel ruimte in. Een woord als zelfontplooiing, of ontplooiing op zich. Alsof je zelf een grote mat bent, die eindeloos kan worden uitgerold, uitgeplooid. Alsof je het zou willen, en alsof het goed zou zijn, om steeds meer ruimte in te nemen, tot de jouwe te maken.

Op sommige momenten, en dit zou er een kunnen zijn, verlang je naar andere woorden. Zelfinplooiing zou zo’n woord kunnen zijn.

Je zou kunnen zijn als een laken. Je vouwt de ene hoek naar binnen, en daarna de andere. En met elke hoek die je naar binnen vouwt, ontstaan er meer hoeken die je om zou kunnen plooien. Het zou een verlangen kunnen zijn nu, om jezelf zo in elkaar te plooien. Misschien is er een moment waarop enkel de laatste plooi nog kan volgen. Na die ene plooi los je gewoon op, in het niets, in het alles.

Je zou het kunnen verdragen nu, als iemand een geheim in je oor fluisterde. En het enige te geven antwoord zou al even stil moeten worden uitgesproken. Het zou alleen te horen zijn na heel dichtbij komen. Zelfs de woorden zouden zich tot net voor hun verdwijnen hebben teruggetrokken. Misschien zou je ze met je handen moeten beschermen tegen wat als wind zou kunnen gelden.

Je zou het kunnen verdragen, dat er een fee zou komen, of een lieve heks, die je pijn zou wegnemen. Die voorzichtig met haar bijna transparante handen over je rug zou gaan, en daarna haar vinger op je mond zou leggen, zodat je niets zou kunnen zeggen. Ze zou even geruisloos verdwijnen als ze gekomen was.

Je zou worden als een weekdier, of vloeibaar als je dromen. Iemand zou een klein dammetje om je heen moeten bouwen om te voorkomen dat je zou ontsnappen, verglijden. Iemand zou je bij elkaar moeten houden.

En misschien zou je daar, in dat nulpunt, vragen om alleen maar het Largo ma non tanto uit het concerto voor twee violen van Bach te horen. In D-mineur. Is er ooit een keer geweest dat je niet huilde bij dit stuk? En als de fee of de heks was gebleven, zou je haar zeggen: dit is het, dit is alles. Dit is alles wat twee mensen kunnen zijn, dit is alles wat twee mensen met elkaar kunnen doen, hoe die violen met elkaar omgaan. Zoveel verlangen, zoveel pijn, en toch lijkt het alsof ze elkaars hand vast blijven houden de hele tijd. Terwijl ze weggaan en weer terugkomen en elkaar beminnen. Terwijl ze het niet meer weten, terwijl ze radeloos zijn, tot ze zich weer met elkaar verzoenen. Het is alsof ze iets weten, iets dat heel oud is, een waarheid die te zwaar is om te dragen. Ze zijn de hele tijd elkaars tweede stem, wat er ook gebeurt. Het lijkt een eindeloze beweging van eb en vloed. Je moet alleen nog maar denken aan die muziek om te voelen hoe iets zich over je huid beweegt.

En je zou vragen of je heel even voor altijd daar mocht blijven. Heel even voor de tijd die nodig is.

Soms voelt het goed, een groot lijf. Alsof je de wind zou kunnen weerstaan, door gewoon te staan, zonder te bewegen. Iemand zou achter je kunnen gaan staan, en niets voelen. Soms voel je hoe de lucht zich kneedt naar jouw hoekige kanten, nog niet ingeplooid. Soms kun je dansen, en dan vergeet je alles, vooral de hoeken. En soms is alles te groot. Een geraamte waaruit niet te vluchten is. Ruimte die je niet bij elkaar kunt vegen.

Langzaam, hoek na hoek naar binnen vouwen, en zien wat er dan gebeurt. Het zou wat zijn nu.

Misschien zal iets van de opgespaarde tijd ook vanzelf uit je weglekken, zonder dat je iets moet doen. Je weet het nog niet.

Dat de seizoenen al gekanteld zijn, je beseft het ineens. Ze zijn het omslagpunt al voorbij. Ook al is het koud daarbuiten, ook al is het aardedonker, heel diep vanbinnen, stiekem, zijn de seizoenen aan de terugtocht begonnen, of is het de opmars? Het zijn verkeerde woorden, ze zouden enkel over water mogen gaan.

Wat zou er komen na inplooien, als het niet ontplooien mag zijn? Misschien iets als zachtjes je silhouet weer innemen. Misschien zou niemand kunnen zien dat je even weg was.

20 december 2011

De geliefde leider schrijft een brief

De wereld staat even stil, een seconde toch. De generaal, de geliefde leider Kim Jong-Il is niet meer. Buiten Noord-Korea blijft het verdriet tot nu toe binnen aanvaardbare perken.

Al zijn er uitzonderingen. Zoals enkele achtergebleven amadezen, die natuurlijk diepbedroefd zijn. Hun verdriet is ingegeven door een heimwee naar het eigen grote gelijk, door de overtuiging dat de heilstaat toch was gerealiseerd op deze wereld. En ja, die duizenden slachtoffers, dat was natuurlijk een aanvaardbare prijs op weg naar de onthulling van de noodzakelijke loop van de geschiedenis, op weg naar de nieuwe mens.

Er is ook de fitnesswereld. Daar vraagt men zich al jaren af wat nu eigenlijk het geheim is van dat merkwaardige ritmische wippen van al die mensen die voorbij stappen in de massaparades. Het moet iets doen met de kuitspieren, maar wat, dat is nog niet duidelijk.

En er is natuurlijk ook de modewereld. Naar eigen zeggen was Kim Jong-Il immers een stijlicoon. Hij heeft die merkwaardige niet geheel tot overrompelende seksuele opwinding aanzettende strakke grijze pakjes uitgevonden. En ook zijn haartooi, nog verder geperfectioneerd door zijn zoon Kim Jong-Un, en in onze contreien ook gekopieerd door Jeroen Meus, blijft aanleiding geven tot golven in de modeconjunctuur. En er zijn natuurlijk ook nog zijn schoenen met plateauzolen die ondertussen ook door Prince gebruikt worden.

Jammer genoeg voor de geliefde leider, gelukkig voor ons, zijn de vele opera’s die hij heeft geschreven nooit buiten zijn eigen land opgevoerd. Naar wij vernemen zijn ze zelfs nooit buiten zijn werkkamer opgevoerd. Volgens sommigen bestaan ze alleen in zijn hoofd, maar daarover durven wij geen uitspraak doen.

Wat we wel kunnen onthullen, is dat de geliefde leider een groot briefschrijver was. Na diepgaand undercoverwerk, met gevaar voor eigen leven, hebben we een aanzienlijk deel van zijn correspondentie met Europese leiders kunnen bemachtigen. Hier bij wijze van voorbeeld een brief aan een voormalig Italiaans opperhoofd. Het is trouwens zo dat ook de brieven van de geliefde leider per trein werden vervoerd. Want zelfs het idee dat zijn brief per vliegtuig zou reizen, deed hem janken als een klein kind.

Goede vriend Silvio

Het is mij een grote eer en genoegen u wederom een brief te mogen schrijven, u, weledele doorluchtigheid. Het weer is goed hier. Het tevoorschijn toveren van regenbogen lukt niet altijd zo goed meer, dat moet ik toegeven. Ik heb een beetje last van een ingegroeide teennagel, en nadat mijn teerbeminde zoon zich ook helemaal op de zwarte haarverf heeft gestort, heeft die schaarste zelfs al mijn paleizen bereikt.

Maar goed, laten we niet klagen. De wijnkelder is verder aangevuld. Ik zorg ervoor dat de toename van het aantal flessen altijd groter is dan de toename van het bruto binnenlands product van Noord-Korea. Dat is mijn geheel eigen invulling van het kapitalistische concept van de productiviteit. Alleszins voor mijn wijnkelder kan zo een socialistisch verantwoorde groei worden gerealiseerd, waarvan de externaliteiten geheel en al door mijzelf worden opgevangen, in de vorm van een lichte alcoholische roes. Die roes helpt trouwens goed om de algehele saaiheid van het leven hier in Noord-Korea door te komen. Zoals u zelf ook weet uit eigen ervaring is het niet gemakkelijk om anderen te moeten tolereren als je zelf een interstellair genie bent, de beste mens die ooit leefde.

Ik wou u ook nog danken voor uw jaarlijkse zending naar aanleiding van het sinterklaasfeest. De partij verse Italiaanse vrouwen die u me stuurde, beantwoordde weer geheel aan de verwachtingen. Er was evenwel een mineure onregelmatigheid die ik u moet melden.

Zoals u weet, ben ik de uitvinder van de speciale stijlvolle pakjes, geschikt voor alle weersomstandigheden, en niet aanzettend tot het verdorven, moreel verwerpelijk individualistisch gedrag dat het kapitalisme finaal naar de afgrond zal drijven, als we maar lang genoeg wachten. Officieel zijn die pakjes grijs, of lichtjes kaki, bij speciale gelegenheden. Ik moet u hierbij toegeven dat dat eigenlijk wel een beetje saai is. In mijn privévertrekken heb ik die pakjes in allerlei varianten: gestreept, met grote stippen, met zonnebloemenmotief, in leer en met ritsen en kettingen en ook met foto’s van Whitney Houston. Wanneer ik mij amuseer met de aangeleverde vrouwen, heb ik een transparante versie aan die het mogelijk maakt alle onderdelen van de generaal in al hun stralende perfectie te kunnen aanschouwen.

Ik heb een bijzondere voorliefde voor Italiaanse vrouwen. Ze hebben vaak grotere borsten dan de vrouwelijke kameraden van Noord-Korea. De vrouwen hier zijn iets kleiner toebedeeld. Dat heeft natuurlijk voordelen voor de concentratie van onze diepgelukkige mensen in dit arbeidersparadijs op de hun toegewezen taken. Maar voor mij mag het iets meer zijn dus.

Toen ik in die outfit gehuld de speelkamer binnenkwam, kreeg ik een reactie van een van de door u geleverde vrouwen, ene Laura. Ze begon te lachen en riep uit: haha, hoge plateauzolen, klein pietje. Geheel naast de waarheid was dat niet, maar het is niet echt fijn dat te moeten horen als geliefde leider, die zelfs het concept perfectie door zijn simpel bestaan in de schaduw stelt. Daarna zei ze nog iets als: dat doet me denken aan iemand met een botoxgezicht en haarimplantaten, ook veel lawaai en gebaren, maar weinig capaciteit ter hoogte van de onderbuik. Haar woorden waren iets minder diplomatisch dan ik ze hier schrijf. Ik heb haar vanzelfsprekend gevraagd zich te onderwerpen aan een diepgaande sessie van zelfkritiek, waarna ik haar in het kader van het sociaal realisme genomen heb ter ere van het volk van Noord-Korea. Vervolgens heb ik haar laten executeren, u begrijpt dat ik geen andere keuze had.

Als u dus eventueel een nazending zou kunnen doen van een nieuwe Laura, weliswaar in een hogere staat van opvoeding, en in staat tot het veroorzaken van minstens evenveel opwinding, dan zou ik dat ten zeerste appreciëren.

De u immer toegenegen Kim Jong-Il, voor eeuwig de geliefde leider

18 december 2011

Het bad

‘Dat was een warm bad.’
‘Ja, zeg dat wel. Ben je nu helemaal opgewarmd? Vanbinnen ook?’
‘Ik denk het wel.’
‘Ga je nu nooit meer afkoelen?’
‘Toch niet het eerste uur denk ik.’
‘Ik zal voor straks nog enkele dingen achter de hand houden, in het kader van het opwarmplan.’
‘Het opwarmplan? Ga je me in de microgolf zetten dan misschien?’
‘Nee, dat kan niet. Ik heb geen microgolf. Het zal geheel en al op analoge wijze geschieden.’
‘Op die manier, dat klinkt alleszins al goed.’
‘Je zit daar helemaal te gloeien, mooi om te zien.’
‘Heb jij het dan nooit koud?’
‘Toch wel. En zodra mijn rug koud heeft, kan het soms uren duren eer ik weer warm ben. En soms als ik onrustig ben, dan worden mijn handen en voeten ook koud.’
‘Ga je nog verder vertellen over die ene nacht?’
‘Als je dat wilt. Het was raar om nog te gaan slapen na wat er gebeurd was. Het was alsof we tot aan de grens geweest waren. En mijn woorden waren op. Dat was me nog nooit overkomen. En ik probeerde iets te zeggen als: laat alles nu maar, geen vragen meer, geen twijfels meer, niet meer voor nu. En dan heb ik toch nog geslapen. Een lege slaap, ken je dat?’
‘Ja, dat ken ik. Het raakt je nog altijd, ik zie het.’
‘Ja, dat zal wel altijd zo blijven. Maar dat is niet zo erg. Nu is het nu, en nu zijn we hier.’
‘Ze zeggen altijd dat je dat moet kunnen, alleen in het nu zijn. Kun jij dat?’
‘Ik zou het wel willen kunnen. Soms toch, om te beginnen.’
‘Kunnen we nu niet doen alsof er alleen maar nu is?’
‘Ja, dat gaan we doen. Het doet me denken aan dat liedje waarin de man aan de vrouw vraagt om met hem te dansen. Hij zegt: we kennen elkaar wel niet, maar kunnen we niet doen alsof we om elkaar geven, zolang de band speelt?’
‘Dat moet je me nog eens laten horen. En ja, ik wil graag met je dansen vanavond.’
‘De band speelt wel heel lang vanavond, wist je dat?’
‘Ik wist het niet, maar ik hoopte het.’
‘Misschien wordt het buiten wel zo koud dat je nooit meer weg kunt van hier.’
‘Dan blijft het altijd nu, tot in de eeuwigheid.’
‘Minstens. Zouden we wel genoeg verhalen hebben om het hier een eeuwigheid uit te houden?’
‘Bijna wel. En op een bepaald moment kun je gewoon opnieuw beginnen. Oude mensen doen dat ook, dan mogen wij dat toch ook?’
‘Misschien ligt het aan het bad, maar voor de eerste keer deze week voel ik mijn rug niet. Je mag trots zijn.’
‘Ja ja, alsof het aan mij zou liggen.’
‘Dat kunnen we toch ook afspreken als we nu toch in het nu zijn, dat alle goede dingen alleen aan ons liggen, hier en nu.’
‘Het is al goed, straks geloven we het nog.’
‘Heb je het boek nu uitgelezen dat ik je gaf?’
‘Nee, nog niet, ik durf niet.’
‘Waarom niet?’
‘Ik weet het niet, maar ik heb een vermoeden van wat er gaat gebeuren. En dat maakt me bang.’
‘En als ik naast je blijf zitten terwijl je leest? Dan kan er toch niets gebeuren?’
‘Omdat je een veilige man bent, is het dat?’
‘Wie weet. Ik kan alleszins doen alsof, zolang het duurt.’
‘Dat lijkt me wel een goed plan. Maar daarna moet je wel terug gevaarlijk worden.’
‘Gevaarlijk? Ik? Heb je me al eens bekeken?’
‘Ja, ik heb je al eens bekeken. Heel goed zelfs.’
‘Gevaarlijk dus. Ik zal er eens over nadenken.’
‘Als we alleen maar in het nu leven, moet je die uitspraak wel loslaten. Het is jouw vluchtheuvel voor alles: ik zal er nog eens over nadenken. Dat kan dan niet meer natuurlijk, dat besef je toch wel.’
‘Nu je het zegt. Gewoon gevaarlijk dus. Een klein beetje, om te beginnen, mag dat ook?’
‘Voor één keer.’
‘Je bent streng vandaag. Heb je daar ook op geoefend?’
‘Ja, de hele week al.’
‘En, heb je het nog altijd warm?’
‘Ja, toch nog wel.’
‘Zie je wel.’

17 december 2011

Niet thuis

Soms is het ineens heel even zo. Heel even is het alsof je alleen maar vervreemd bent. Misschien wel ontvreemd.

Je loopt door de winkelstraat, op weg naar het station. Je probeert sneller te stappen, alsof je zo niets zou moeten zien. Maar het lukt niet. Iets wil je vastzuigen hier. En al die mensen zijn onderweg, naar nergens, zo lijkt het wel. Misschien gaan ze de hele tijd op en neer, in een eindeloze herhaling. Als in een nachtmerrie waaraan je niet kunt ontsnappen. Hier kun je alleen maar afwezig zijn. Ze kijken je aan, en het is alsof ze iets zien. Je kijkt naar jezelf in een etalage. Dat je hier niet zou willen zijn, dat je hoofd niet geschikt is voor deze straat, nu, dat zie je.

Een gesprek. Iets wordt gesuggereerd, tussen de regels. Dat je wel heel ernstig bent, dat je in een andere taal spreekt of zo, dat je niet gewoon meedoet met de regels van het spel, of nog iets anders, je weet het niet zo goed. Het komt wel meer voor. Iets lijkt vreemd voor de ander. Je ziet het aan de ogen. Het lijkt je zelf meestal niet zo vreemd. Tot ze het zeggen.

Wat mannen doen. Wat mannen verondersteld worden te doen. Iets met willen en zorgen dat je het krijgt. Iets met wat men soms eer noemt. En alle codes die erbij horen. Niet alleen maar veilig zijn, maar ook hongerig. En al die andere dingen. Je zult er nooit aan wennen. Hoe ze kijken, wanneer je het probeert te zeggen.

De beelden die je ziet in je hoofd wanneer je denkt. Hoe je het zoeken naar een inzicht probeert uit te leggen. Hoe het vaak niet lukt. Hoe ze kijken.

Je zou naar het feestje moeten gaan. Je bent te moe, je was al bijna elke avond weg. Je hebt het nodig, geef je uiteindelijk toe aan jezelf, om even alleen te zijn. Waarschijnlijk ben je niet gemaakt voor gezellig, of toch niet echt. Hoe je je moet bewegen op een feestje, je weet het nooit erg goed. En eigenlijk wil je alleen maar de gordijnen sluiten, terwijl je buiten de sneeuwvlokken ziet, en de verwarming opzetten. Om terug te keren.

Iemand vraagt je waarom je het doet, waarom je het nog altijd doet. Hoe je het kunt opbrengen, om er zoveel tijd in te blijven steken. En je kunt het niet uitleggen, niet echt. Je probeert het. Je zou willen zeggen dat je het soms zo hard wilt dat het pijn doet, maar je doet het niet. Je zegt iets anders dan maar. Heel even is het alsof je een stuk land bent dat afscheurt en wegdrijft, naar niet meer te redden.

Je staat geprangd tussen zoveel anderen. Hier is het perron smal. Iedereen wil weer naar huis, snel naar huis. De vertragingen lopen op. Er staan steeds meer mensen op dit stukje nog-niet-thuis. Je kijkt hen aan. Ze lijken allemaal te weten wie ze zijn. Het zal pas veranderen als je binnen zit, als je een plekje gevonden hebt, en de trein vertrekt, op weg naar huis. Dan zal het verglijdende landschap je geruststellen.

Je bent op weg naar de dienst. Iemand is gestorven. Velen zullen komen om hem te herdenken. Je moet een heel eind fietsen langs de lelijke steenweg. De vrachtwagens razen langs je heen. Heel even lijkt de weg eindeloos, en nog veel lelijker dan je had gedacht. Het brokkelige grijs van het verweerde fietspad lijkt zo onvermijdelijk doods. Heel even zou je nergens kunnen zijn. Heel even zou je kunnen komen in een gebied waar niemand je nog zou herinneren.

Je bent terug op weg naar huis, na een gesprek met enkele goede vrienden. Je ziet de twee elanden staan. Er moet een reden zijn waarom ze daar staan. Iemand moet het een goed idee gevonden hebben. Ze staan daar in lelijk LED-licht te staan. Waarschijnlijk zou je nu iets moeten voelen dat vertederend of zo is. Waarschijnlijk moeten ze een of andere sfeer uitdrukken die hoort bij deze tijd van het jaar. Waarschijnlijk zou je dat gezellig moeten vinden. En je denkt alleen maar: hoe kom ik hier zo snel mogelijk vandaan. Je wilt alleen maar thuis zijn, om daar de gordijnen te sluiten, de verwarming te voelen en te dromen van iemand die je zegt dat er niets aan de hand is, dat alles goed is, dat je thuis bent, daar waar je wilde zijn.

13 december 2011

Waar je niet kunt komen

De plaatsen waar je niet kunt komen. In je hoofd. Je zou willen dat het de overzeese gebieden van je geest zijn. Je kunt een heel continent verkennen. Je kunt in streken komen die je niet kende. Ze kunnen je in de war brengen, je hoofd doen duizelen. Ze kunnen je ermee confronteren dat je zo vaak voor het thuisgevoel kiest. Meer dan je zou willen. Ze kunnen je langzaam toelaten. En het is alsof je elke keer een stapje verder zet, en iets van een vrijheid wint.

Zo lang je aan deze kant van de zee blijft. Er zijn vragen waarvan je weet, of denkt te weten, dat je ze beter niet aan jezelf stelt. Het is niet dat je de wereld aan de andere kant van het water ontkent. Het is niet dat je niet wilt weten dat de aarde rond is, ook in je hoofd. Het is niet dat je geen landkaart zou willen. Het is alleen dat je daar liever niet naartoe gaat.

Wat zou er kunnen gebeuren? De rotsen onder je voeten zouden kunnen verkruimelen, en je zou verzwolgen worden. Je zou op de plek komen van waar geen terugkeer mogelijk is. Je zou, net als zo vaak in je dromen, binnen gaan in een doolhof, maar er nooit meer uitkomen.

Misschien twijfel je aan het schip. Er zijn mensen met zeebenen. Ze hebben een stevig schip. Ze hebben geleerd te bewegen met de golven. Wanneer ze hun schip achter zich laten in de baai, twijfelen ze niet aan hun terugkeer.

Het is niet anders in het schrijven. Er zijn zinnen die je niet geschreven krijgt. Er zijn woorden die je niet kunt gebruiken, of niet durft. Er zijn personages die je niet kunt tonen. Er zijn motieven van personages die je niet kunt aanraken in de woorden. Er zijn richtingen die je niet in kunt gaan in een verhaal. Er zijn verhalen die je niet wilt bedenken.

Je hebt het geprobeerd. Jezelf duwen, centimeter per centimeter, naar de woorden over het water. Soms heb je heel voorzichtig een voet in het zand gezet. Soms heb je het eiland beschreven dat je zag vanuit de verte. Dichterbij kon je niet komen.

Soms waren het de woorden zelf die zich niet lieten leiden. Ze namen jou weer bij de hand, en gingen hun eigen weg.

Zou het iets met de schoonheid te maken hebben? Met angst voor wat lelijk is? Misschien zoek je te veel de troost in de woorden. Mogen ze het hebben over alles waar geen troost voor is, zolang ze zelf maar troosten. Misschien verlang je stiekem naar verhalen die ooit goed zouden kunnen aflopen.

Misschien ben je een landmens. Misschien kun je kijken naar de zee, en dromen, maar is het land jouw bestemming.

Misschien zijn het enkel de spelonken van je eigen geest die je niet durft betreden. Misschien zou iemand je bij de hand kunnen nemen, waarna de woorden niet meer zouden sputteren. Het is niet te weten.

Sommige reizen kun je je inbeelden, je hoeft er niet geweest te zijn om de woorden te vinden. Andere reizen liggen buiten je, of zijn enkel denkbaar zolang ze aan de andere kant van de woorden blijven. Daar waar ze je niet kunnen overrompelen. Het zou kunnen dat het altijd zo zal blijven. Misschien kunnen de woorden sommige littekens in de aardkorst niet overschrijden, kunnen ze enkel aanvaarden dat hun plaats aan deze kant is.

Je weet het bij het lezen, je weet het bij het luisteren. Sommige woorden, sommige zinnen van anderen, je weet dat je daar nooit zou kunnen komen. De moed ontbreekt je. Die anderen zijn hun eigen plek. Misschien bewegen ze zich rustig en feilloos in wat voor jou een donker oerwoud zou zijn. Maar je kunt lezen en luisteren. En in dat geval kun je het boek sluiten of het lied dimmen, als je dat zou willen. Maar zelf die woorden uit het niets halen, waardoor ze iets worden, dat zou je nooit kunnen.

Zo stelde je het je altijd voor als je dacht aan wat een schrijver of schrijfster is. Die moed. Het onverschrokken zijn. En zo wist je dat jij het nooit zou zijn.

Misschien is kijken naar de zee ook een mooie vorm van zijn. Een platonische woordliefde. Misschien is ook dat een mooie plek om te schuilen.

11 december 2011

Misschien moet je verdwalen

De mama kijkt een beetje diffuus voor zich uit. Misschien denkt ze aan de soep die ze straks nog moet maken. Misschien zou ze alleen maar willen slapen, heel even heel lang. Het kindje in de kinderwagen ziet de ogen van haar mama niet. Ze zingt luidkeels de hele straat bij elkaar. Je vertraagt even en blijft net voor hen lopen. Voor het lied. Tot zij afslaan, en jij rechtdoor moet.

De zanger op het podium. Sommige muzikanten staan goed met een gitaar, bij anderen is het alsof er altijd ergens een hoek in de weg zit. Bij hem past alles goed, en hoe hij ermee beweegt. Zijn liedjes zijn een wereld. Je mag die zomaar zien. In goed gezelschap. Voor ik vergeet. Het blijft nog lang door je hoofd bewegen.

Het is ook die ochtend weer vroeg als je vertrekt thuis. Het is nog stil op straat. Het is niet erg. Je hebt niet veel zin om veel mensen tegen te komen nu. Laat alles maar een beetje leeg zijn, daar waar jij gaat. Ze hoeven je ogen niet te zien nu. Er zijn al mensen op het perron. Niet veel. Iedereen houdt veel afstand, wil nog stil zijn.

Die middag. Wachten op de trein die met een forse vertraging zal arriveren. Er is een voorzichtige zon. De oude man zet zich aarzelend neer op de bank. Hij haalt een gebakje uit een papieren zak en begint het rustig op te eten, alsof hij alle tijd van de wereld heeft. Het gebakje duurt bijna even lang als de vertraging. Waarna hij even rustig op de trein stapt.

Je stapt door de stad. Twee zakken met boodschappen. Op een of andere manier zit het ritme goed. Even voel je de vermoeidheid niet. Het stappen geeft een richting. In je hoofd zie je de volgorde van de handelingen van straks. Hoe je snel het eten zou willen maken, tussendoor nog een andere klus doen, en toch alles op tijd op tafel hebben voor je bezoek.

De verhalen. De handen. Hoe ze je warm kunnen maken. Soms niet onmiddellijk. Soms duurt het even eer een lichaam opwarmt, denk je. Iets lijkt bijzonder. Alsof je even de tijd zou willen aanraken, en zeggen: kijk, kijk. Het maakt je verlegen. Je laat het niet zien. Iets zou door je heen kunnen breken. De woorden blijven nog na.

Nog een vroege ochtend. De brug ziet er wit uit. Een laagje koude heeft deze plek uitgekozen vannacht om te blijven. Het lijkt stil. Tot je op de grote straat komt. Overal zijn mensen onderweg, met kinderen met ogen vol verwachting, onrustig. Waar gaan ze naartoe? Je denkt dat je het niet wilt weten.

Je wacht diep beneden in het station op de aansluiting. Wie zijn de andere mensen die hier zitten te wachten? Het zou een verdwijnplek kunnen zijn. Of een verlangplek. Je kunt het allemaal meenemen in je hoofd, zodra je instapt. Je kunt bijna aanraken wat je daar ziet, in je hoofd. Je kunt bijna fluisteren wat je zou willen zeggen.

Op de bus, weer op de terugweg. Het landschap maakt je droef. Er is te veel lelijkheid. Iemand vroeg je wat schoonheid is, en waar die te vinden is. Hier niet, zo lijkt het. Tot het keert. Het kleine kindje begint te wenen. De warme armen van de papa hebben alles. Het wordt weer stil. Ondertussen heeft het landschap zich teruggetrokken in zichzelf.

Op weg naar huis, het laatste stuk. Je kijkt uit naar lege straten, waarin je ook zou kunnen verdwalen, op weg naar waar je moet zijn. Het verdwalen is je niet gegund. Dichte drommen mensen, met zakken vol spullen. Slenterend met droeve ogen. Het maakt je alleen maar verdrietiger. De eerste kans om te ontsnappen neem je.

Het huis glimlacht als je binnen komt. Het heeft op je gewacht en omarmt je. Het laat je zwijgen. Het zegt niets over brokstukken die voorbij de melancholie weer in elkaar zullen passen. Het licht heeft gewacht tot je binnen was om langzaam te verdwijnen. De rituelen zullen wel komen straks. Het is goed zo. Het is genoeg voor nu.

07 december 2011

De begeleidsters wachten

In een van de niet meer te tellen bijlages van de weekendkranten las ik een wat onheilspellend artikel. Het had als bedoeling nuffige fips te geven voor ‘de single’, en meer in het bijzonder voor het als single overleven van de feestdagen. O jee. Soms merk je pas dat er een megabelangrijk probleem is als je zo’n artikel leest in de gespecialiseerde media. Als ervaringsdeskundige werd ik verondersteld me aangesproken te voelen, en dus liet ik het artikel over me heen gaan.

In een tussentiteltje werd al meteen bondig samengevat waar het hier over ging. Neem mee naar moeders tafel: een man of vrouw die u op maat bestelt en ook betaalt. Beleefd, zindelijk, en geen gedoe meer achteraf. O jee. Een vrouw op maat, is dat dan een vrouw die even lang is als ik? En wat moet ik me bij zindelijk voorstellen? Is dat een soort is-al-uit-de-pampers-garantie? Het werd met andere woorden tijd voor nieuw en diepgaand wetenschappelijk onderzoek.

Ik belde naar het bewuste agentschap Excelsior professional dating services. Aan de andere kant van de lijn nam een iets te jolige VTM-stem de telefoon aan. Het agentschap bleek te beschikken over ‘een uitgebreide databank van begeleiders en begeleidsters’. Gelukkig is het een databank, en zitten al die arme zielen daar niet in kastjes in de muur te wachten tot ze ingehuurd worden. Excelsior noemt de professionele daters dus begeleiders, en het zouden allemaal ‘mooie en intelligente mensen’ zijn. (Er zijn overigens niet zoveel agentschappen die adverteren met hun aanbod aan ‘lelijke en domme mensen’, denk ik.) Ik had verwacht meteen allerlei vragen te krijgen over mijn specifieke wensen, zodat uit de database de voor mij meest geschikte begeleidster zou kunnen worden geselecteerd. Maar de man met de rubberen stem zei dat hij zo kon horen dat Natasja voor mij de perfecte match was. Er werd een intakegesprek afgesproken waarop ik Natasja zou ontmoeten, als voorbereiding op het evenement in kwestie.

We hadden afgesproken in een café in de stad, centraal gelegen, met genoeg vluchtmogelijkheden. Ze kwam met een enigszins haperende professionele en assertieve stap het café binnen. Dat die hakken net iets te hoog waren, had iedereen kunnen zien, maar ik zei maar niets.

Eigenlijk was ik wel een beetje zenuwachtig. Ik dacht dat ik te dom zou overkomen tegenover de mooie en intelligente begeleidster, en had dus enkele gespreksonderwerpen voorbereid die elk jaar zogenaamd vlotjes heen en weer gingen tijdens het kerstfeest. Ze begon alles ijverig te noteren: de prijsvolatiliteit op de wereldvoedselmarkt, de religieuze motieven in de platen van Bob Dylan voor zijn motorongeluk, de bloeiende filmcultuur in Noord-Korea en het aantal minuten dat nodig is om een zachtgekookt eitje klaar te maken. Of het dat was, vroeg ze. Het bleek allemaal geen probleem te zijn, ze zou het wel even instuderen.

‘Weet je, eigenlijk doe ik bijna alles, qua gesprekken dan. Er zijn maar twee dingen die ik niet doe: poedels en pompoenen. Alles kan ik aan, maar mensen die de hele avond praten over hun fucking poedels of over de interstellaire dimensie van hun pompoenen, nee, dat is de grens voor mij. Daar doe ik niet aan. Ik hoop dat er in jouw familie geen poedels of pompoenen zijn?’ Dat kon ik gelukkig affirmatief bevestigen.

Al een klein beetje gerustgesteld vroeg ik of het ook zou lukken als die genoemde onderwerpen niet ter sprake zouden komen. Het zou ook – onverwacht natuurlijk – over normale small talk kunnen gaan, dat is niet uit te sluiten natuurlijk. Ze bleek polyflexibel te zijn, alles buiten poedels en pompoenen dus.

Hoe dat nu juist zat met die database, dat wilde ik ook wel weten. En vooral hoe men zo feilloos wist dat Natasja dé begeleidster voor mij was. ‘Goh, ik zal eerlijk zijn. De crisis heeft er ook bij ons serieus ingehakt, en eigenlijk zijn we nog maar met twee. Didier en ik, wij doen alles. We hebben alleen een grote kleerkast, waardoor we iedereen kunnen zijn die we willen zijn. Dat maken we onszelf toch altijd wijs.'

Of ze het leuk werken vond, en of ze het niet erg vond dat ze ‘gekocht’ werd, dat wilde ik ook wel weten. ‘Nou, dat valt goed mee. Meestal toch. De personeelsfeestjes, dat is vaak wat minder. Dan druipt de tristesse er soms wel af. Maar ik heb het voordeel dat ik nadien gewoon naar huis kan, en die mensen niet meer moet zien. En dat kopen, ja, dat is wel een gevoelig punt, eerlijk gezegd. Ik zal er wel nooit aan wennen, maar dat geeft niet, het is maar een woord.’

‘En, moet je nu niet vragen of ik ook diensten lever in de meer seksuele sfeer?’ Ik moest eerlijk bekennen dat die vraag nog niet in me opgekomen was. ‘Jij bent wel van het wereldvreemde type blijkbaar. Dat is wel schattig. Maar om dan toch maar te antwoorden: nee, meestal niet, alleen als ik zin heb. En er zijn niet zoveel mannen waar ik zin in zou kunnen hebben, qua lijf dan. Maar gesprekken, altijd. Bijna altijd toch.’ En voor een diepgaand gesprek ben ik natuurlijk altijd te vinden.

Eigenlijk hebben we de rest van de avond niet meer gesproken over de zakelijke transactie. Eindeloos hebben we doorgepraat, tot diep in de nacht. Over de tragische troost van de passies van Bach, modieuze fietshelmen, de meest aangewezen strategie om tot een verdiepende integratie van de EU te komen, hechtingspatronen en hun nawerking in de relationele chaos, chocomousse en chocolade in het algemeen als fundamenteel mensenrecht, de werkelijke betekenis van het loslaten van het verlangen in een eigentijds boeddhisme, de verschillende opnamesessies van Blood on the tracks van Bob Dylan en ook natuurlijk de voor- en nadelen van een revitaliserende dagcrème.

‘Het was een fijne avond, maar als je het niet erg vindt, zou ik je willen vragen om mij niet te bestellen voor je kerstfeest. Eigenlijk hebben we te veel plezier gemaakt vanavond, en eigenlijk ken ik je ondertussen al te goed. En om dit werk goed te doen, moet je een beetje afstand kunnen houden, ook al doe je dan alsof je dichtbij komt. Bij jou gaat dat niet meer lukken denk ik. Beschouw dat maar als een groot compliment.’

Ik begon een beetje te blozen, maar was eigenlijk ook wel blij. We spraken niet af dat we niet meer zouden bellen, maar dat was geen belofte, of zoiets. Ze keek me lang aan, ik gaf haar een handkus, en toen vertrok ze de nacht in, op haar nog steeds te hoge hakken. En ik ga ook dit jaar weer als een single naar het kerstfeest, wat me toch een beter plan lijkt te zijn.

04 december 2011

Een schiereiland

‘Ik ben blij dat je belde.’
‘Ja? Had je erop gehoopt dan?’
‘Stiekem wel, een klein beetje.’
‘Ik had het gevoeld waarschijnlijk.’
‘Het spijt me.’
‘Wat dan?’
‘Soms wil ik niet alleen zijn. En vandaag was het soms, denk ik.’
‘Dat is toch niet erg. Ik heb het ook vaak.’
‘En hoop je dan ook dat er iemand belt?’
‘Ja, soms wel.’
‘Heb je nog mooie dromen gehad de voorbije week?’
‘Niet zoveel eigenlijk. Wel enkele nachtmerries.’
‘Waarom zei je er niets van?’
‘Het is niet zo belangrijk, het gebeurt wel meer. Vaak zelfs.’
‘Misschien zou ik iets moeten maken, zoals zo’n dromenvanger.’
‘En die dan al die slechte dromen wegzuigt of zo?’
‘Ja, natuurlijk.’
‘Dat is afgesproken dan.’
‘En jij? Mooie dromen gehad?’
‘Een paar, maar ook wakker gelegen.’
‘Waarom dan?’
‘Het is een beetje moeilijk om te vertellen, en misschien nogal onnozel.’
‘Zeg maar.’
‘Ik dacht aan een vriendin. Ze is nu ongeveer op de leeftijd dat ze zich zou moeten laten onderzoeken aan haar borsten af en toe. De gedachte dat haar iets zou overkomen is ondraaglijk. Ook al zie ik haar daarom niet heel vaak of zo. Het mag gewoon niet. En als ik aan zoiets denk, dan maakt het me zo onrustig. Dan zou ik onmiddellijk moeten bellen of zo, maar dat durf ik dan niet.’
‘Waarom niet?’
‘Ik weet het niet. Ik maak me dan precies zo belachelijk.’
‘Nee hoor, dat denk ik niet. Ik denk dat je het moet zeggen, misschien niet langs de telefoon, maar gewoon in het echt.’
‘Ja, misschien wel. Beloof je me dat jij het ook zult doen als het jouw tijd is?’
‘Ja, dat beloof ik.’
‘Dan is het goed.’
‘Als je zo bezorgd bent, zie je er zo kwetsbaar uit. Dat is wel mooi.’
‘Heb je nog een verhaal?’
‘Heb je soms ook niet dat je zou willen dat alles traag verloopt. Dat je de hele stad in slow motion zou kunnen zetten of zo. Voor mij zou het dan het normale tempo zijn denk ik, ik zou me niet moeten aanpassen.’
‘Dat is een mooie gedachte, dat zou ik wel eens willen meemaken.’
‘En dat je dan gewoon tussen alle mensen zou kunnen lopen, en hen lang aankijken. Zien hoe ze bewegen. Zien hoe de uitdrukking van hun gezicht heel langzaam verandert, zodat je alle tussenstappen zou kunnen zien. Je zou alle tijd hebben om alles op je in te laten werken.’
‘Alsof je hun bewegingen en hun gesprekken uit elkaar zou kunnen rafelen.’
‘Ja, dat is het, dat zou ik willen. Er zou dan nooit zoveel tegelijk zijn. Je zou alles een voor een tot je kunnen laten komen.’
‘En zou ik dan ook in slow motion moeten?’
‘Jij? Soms wel, denk ik. Vooral op donderdagen.’
‘Donderdagen?’
‘Ja, of vrijdagen, maakt niet uit. Soms dus.’
‘Maar alle andere dagen niet dan?’
‘Nee, dat hoeft niet, maar het mag wel.’
‘Op die manier, ik begrijp het al.’
‘Jij bent een rare man, wist je dat?’
‘Raar?’
‘Ja, alleszins niet normaal.’
‘Het wordt almaar beter hier precies?’
‘We zijn nog niet begonnen.’
‘Heb je nog ergens zin in? Kan ik nog iets voor je doen?’
‘Even denken. Eender wat?’
‘Eender wat.’
‘Ja, dan heb ik wel iets.’
‘Wat?’
‘Of je een keer je hand op mijn buik zou willen leggen als ik in slaap val. Gewoon tot ik slaap, langer hoeft niet.’
‘Zou je dat willen?’
‘Ja, dat zou ik graag eens willen voelen. Ik denk dat mijn buik helemaal in jouw hand past.’
‘Dat is goed, ik zal het doen.’
‘En nu heb jij nog een verhaal te vertellen denk ik.’
‘Ja, is dat zo?’
‘Volgens mij wel.’

03 december 2011

Alles komt terug

Even niet, denk je. Even geen woorden, geen houdingen, geen gesprekken. Even alleen maar niets, dat zou genoeg zijn. Iets als het mulle zand, aan de rand van de zee. Waar je een klein kuiltje in kunt graven, en hoe het daarna door het water weer wordt ingenomen. Zo zou je willen zijn, als de huid rondom dat kuiltje.

Soms is de ziekte ver weg, denk je. Je voelt je bijna schuldig, alsof je iets zou vergeten wat nooit vergeten mag worden. Even in de war zoek je iets. Je herinnert je de geur van hoe het was, toen men het vergif in je arm liet druppelen. Hoe alles net even anders rook. En de herinnering stelt je op een of andere manier gerust. Je betast de plek waar het gat in je huid was. Nu is het nog een kuiltje. Het zal nooit weggaan.

Je lichaam moet eerst door de onrust voor er rust kan komen. Dat zou je ondertussen moeten weten. Het is een kwestie van vertrouwen, hoor je je tegen jezelf zeggen. Als je er niet aan denkt, merk je ook niet wanneer het weggaat. In de slaap geef je je uit handen. Misschien zou je even een hand willen vasthouden.

Het zou kunnen dat jij genezen bent, al een tijdje. En dat je er niet helemaal aan kunt wennen. Dat anderen ziek zijn of worden kun je nog steeds niet verdragen, misschien wel steeds minder. Je komt iemand tegen op straat die je al lang niet meer zag. Je had gehoord dat ook zij ziek was geworden, maar je zag haar nog niet. Je bent blij haar te zien. Ongemerkt verlegen luister je naar haar verhaal. Je denkt aan het verhaal van de oude man die nu net zo’n gat in zijn buik heeft als jij had. Het is goed gegaan, zo lijkt het wel. Je denkt ook aan haar verhalen die je bijna elke dag leest. Ze zijn moedig en ontwapenend. Ze zeggen iets over hoe zij dapper en kwetsbaar tegelijk tussen de ziekte slalomt. Als in een zeilschip dat om een of andere reden niet de wind krijgt om uit deze wateren te kunnen verdwijnen. Een zoveelste onderzoek zal als een weerbericht weer iets moeten zeggen. Je zou willen kunnen bidden, denk je. Je zou iemand willen kunnen toeroepen, een verdrag sluiten, om iedereen te sparen, minstens. Maar deze ziekte sluit geen akkoorden.

Bij het opstaan is het alsof je uit brokstukken bestaat. Hoekige platen die tegen elkaar aanschuren en wat heen en weer rammelen. Onderhuids. De hand is er niet gekomen, denk je nog.

Je zit onrustig te wachten op nieuws. Terwijl probeer je verder te werken. Tot een bericht binnenkomt. Het proces is gewonnen. De zoon die de rechtszaak op zich heeft genomen van zijn moeder, hij heeft dit gevecht gewonnen tegen de fabriek die mee verantwoordelijk was voor de dood zonder onderhandeling van veel te veel mensen. Je wacht nog even, om het nog eens te horen omroepen op de radio, alsof het dan zekerder is dan wanneer je het enkel op een scherm ziet. En later krijg je nog een telefoon uit de rechtszaal. De tranen lopen. Wat zou hij ervan denken, denk je. Hij die er niet meer is, en er toch altijd nog wel een beetje is. Het is gelukt, zou je willen zeggen. Het zal de doden niet terughalen. Het zal de nu nog levenden die door hetzelfde lot gedoemd zijn niet kunnen vrijwaren van een te vroege en vreselijke dood. En toch ontroert het je meer dan je zou kunnen zeggen dat nu met zoveel woorden is gezegd dat er schuldig verzuim was, dat mensen die hun verantwoordelijkheid hadden kunnen nemen en daardoor andere mensen in het leven hadden kunnen laten dat niet gedaan hebben. Wat zou hij ervan denken, denk je. En je weet, die radeloze kwaadheid, ze zit nog steeds ergens in je. Maar je houdt ze binnen nu. Wat zou hij ervan denken, denk je. Hij is zo ongelooflijk afwezig nu, denk je.

Je beweegt jezelf in de dag. Die zal het wel even van je overnemen. Tot je terug in jezelf kunt schuiven. Als in een vertrouwd omhulsel.

Je hoort en leest het verhaal van de professor die het heeft over dure kankermedicijnen, en hoe ver je ermee zou mogen gaan. Je bent even in de war. Wat hij zegt, is uiteindelijk genuanceerder dan het leek op basis van de titel of de eerste indruk. Hij had het niet over die mensen die je kent die nog leven dankzij de medicijnen. Je denkt aan jezelf, en hoe het zou zijn, als je voor de laatste maanden zou staan. Het is niet zozeer de kost waar je aan denkt, als argument voor dit of dat. Wel aan het leven, en hoe de dood daar een deel van is. Je zou willen dat men het je op tijd zegt, als er te weinig is dat nog te redden is. Als het tijd is om de komst van de dood te gaan voorbereiden. Het zou goed zijn, beter dan angst in een kramp. Je zou alleen willen dat er iemand is, als het moment daar is, die je hand vasthoudt. Meer hoeft niet. Denk je nu.

Misschien zou je iets moeten zeggen, anders dan je het nu doet. Misschien zou je iets moeten vragen, anders dan je het nu niet eens doet.

02 december 2011

Het vertalen

Een mooi artikel in de literaire bijlage. Over vertalen. De auteur vertelt over verschillende vormen van vertaling. Het boek zelf is al een vertaling. “Het origineel is vaak een ruwe vertaling van het grootsere en diepere boek dat je voor ogen had.” Mooi gezegd. Hoe je als schrijver steeds ergens dat boek ziet dat je niet kunt schrijven. Hoe je het in je hoofd bijna zou kunnen aanraken misschien wel. En hoe het uiteindelijke boek een vertaling is. Je bent dan als schrijver een soort medium.

En dan elke lezer. Elke lezer is een vertaler. “De lezer vertaalt het boek onvermijdelijk in zijn eigen private systeem van symbolen en resonanties.” De auteur vertelt hoe elk boek steeds voor een klein deel een mysterie blijft voor de auteur zelf. En dat mysterie opent zich misschien in het lezen van de lezer.

Er zijn misschien lezers die zichzelf niet genoeg los kunnen laten, zich niet genoeg uit handen kunnen geven aan een boek. Zoals er mensen zijn die nooit echt naar je luisteren, die meteen alles wat je zegt vertalen als: ja, bij mij is dat ook, en dat heb ik ook meegemaakt, … Om dan alleen nog maar over zichzelf te praten. Zo zijn er misschien ook lezers, die in een boek alleen een spiegel zien, en op basis daarvan meteen oordelen over het boek.

Maar ook al probeer je jezelf nog zozeer uit te gommen voor je aan een boek begint, om het boek alleen maar het boek te laten zijn, het werkt ook onbewust op je in. Net op het niveau van ‘symbolen en resonanties’. Zoals dat kan gebeuren in een gesprek waar je wel alleen maar luistert. Ineens merk je hoe de tranen over je gelaat lopen, omdat iets in wat een ander zei iets raakt, ergens diep in jou. Dat is een vorm van vertalen die meer met ontvankelijkheid dan met toe-eigening te maken heeft.

Misschien zegt dat laatste iets over het (letterlijk) vertalen van een tekst van de ene naar de andere taal. Zodra je dat begint te doen, zie je niet alleen het boek of het verhaal, je ziet ineens ook de taal, of de talen. Soms nog intenser dan het verhaal zelf. Naarmate je langer met het vertalen van een tekst bezig bent, zie je die taal steeds meer. Je ziet hoe ze beweegt, hoe ze zich plooit, hoe ze tastbaar is, hoe ze een eigen universum is. Je ziet die twee talen, als twee mooie lichamen, die niet zomaar in elkaar passen. Als je zo dicht bij die twee talen bent, als je er bijna helemaal in kunt kruipen, voel je soms ook de kloof die er kan zijn tussen die twee, de kloof die je moet overbruggen. Om te vertalen moet je misschien niet zozeer naar de ander kijken, maar als het ware in de ander kunnen zijn. En bij het vertalen kan de schok intens zijn.

Het kan zijn dat je al jaren met een andere taal bezig bent, dat je die al jaren leest en beluistert, dat je die al jaren koestert, en dat je ineens heel hevig voelt hoe vreemd ze voor je kan zijn. Je moedertaal is als een huis waarin je altijd geleefd hebt. Door ze intens te gebruiken besef je dat je van je eigen huis nog maar een fractie van de geheimen hebt onthuld. Er is steeds nog iets te ontdekken. Soms merk je de beperkingen, zoals je met het ouder worden beseft wat je niet aan jezelf kunt veranderen. Soms besef je dat je al die tijd niet goed hebt gekeken naar dat huis. Soms is het alsof je even de weg kwijt bent in je eigen huis, maar verloren kun je niet lopen. Zo is het nooit in een andere taal. Een andere taal is als een geliefde die je hevig kunt beminnen. De liefde kan bewegen tussen lust, vertrouwdheid, twijfel en het besef van wat niet te kennen is. En ook al vinden sommigen het een romantisch idee, een symbiose kan nooit echt. Bij een vertaling kun je ook met dat moeilijke besef geconfronteerd worden.

De auteur zegt ook iets in die lijn: “Als een roman goed is, is de overdracht van het verhaal nog maar de helft van het werk. De andere helft zit in de taal, en beide zijn even belangrijk.” Een taal heeft een ritme, een polsslag. Zoals mensen van wie je zegt: hij of zij vult de ruimte, gewoon door er te zijn. Zo is het ook met een taal. Een taal is erg aanwezig, zonder daarom aandacht te vragen. Van mensen die iemand proberen te zijn die ze niet zijn, merk je het meteen. Mensen die oppervlakkig zijn, uit angst voor hun eigen diepte, raken je niet, of maken je onrustig. Mensen die geen vrede hebben met zichzelf, die jaloers zijn of narcistisch, ontsnappen je altijd en kunnen jou een gevoel van vervreemding geven. Al die dingen kun je voelen wanneer je een boek in vertaling leest. Het kan zijn dat je merkt dat de mooie taal niet kan verbloemen dat de inhoud te zwak is. Of het kan zijn dat je de ‘vertaling’ ziet, en niet de taal.

En je hebt natuurlijk ook nog de vertaling naar een ander medium, zoals van boek naar film. Je kunt het bij jezelf oefenen. Misschien heeft iedereen een taal die dichtbij is. Voor de ene kunnen het woorden zijn, voor de ander gebaren. Het kan zijn dat woorden besmet zijn, dat ze horen bij een pijnlijk verleden of een kwetsuur, waardoor het moeilijk kan zijn je in dat medium te verplaatsen. Het kan zijn dat je verlangt naar een andere taal, zoals de taal van je handen, maar dat je te bang bent. Maar als je probeert iets wat je zou willen zeggen aan een ander niet in je vertrouwde taal, maar in die andere uit te drukken, dan besef je hoe moeilijk het is. De codes van de ene taal ken je, maar je beseft meteen dat je die niet mag gebruiken zodra je in de andere taal komt.

Een mooie laatste zin: “Als de vertaler al een verrader zou zijn, dan zijn we dat met z’n allen: vertellers van verhalen die ons van kop tot teen verwarmen, bondgenoten in het mooiste verraad dat er bestaat.” Bondgenoten in verraad, hoe mooi. Bondgenoten in de liefde dus ook eigenlijk.

27 november 2011

De cirkel sluiten

Hoe je nooit genoeg zult krijgen van die partita’s. Ze verwelkomen je telkens weer, alsof het voor het eerst is. Ze weten iets, ze hebben iets bereikt.

’s Nachts een beetje onrustig heen en weer draaien. De recepten bewegen door je hoofd. Je rekent nog eens na wanneer je zou moeten beginnen om wanneer alles klaar te hebben. Waarschijnlijk zal je ook dit keer weer te vroeg klaar zijn. En toch, je weet maar nooit.

Het zou kunnen dat de verhalen zich neerleggen in je lichaam, na genoeg leven. Weg gaan ze niet, dat hoeft ook niet, ze gaan enkel liggen.

Het jongetje staat buiten afscheid te nemen van zijn papa. Ze staan er allebei verlegen en onwennig bij, kijken naar de grond.

De ingrediënten staan klaar. Er lijkt een fout in het recept te staan. Denk je. Je leest alles nog eens opnieuw. En net dan komt de zon tussen de wolken door. Ze vult ineens de kamer. Even denk je aan iemand aan wie je dit zou willen laten zien. Het licht.

Je hoort mooie woorden. Ze ontroeren je meer dan je toegeeft. Het is alsof je nooit een plaats hebt gehad voor die woorden. En nu zijn ze er zomaar.

Je hoort nog hoe hij vertelde. Over hoe het was. Lang voor jij geboren werd. En nu zie je hem weer op de foto staan. Met zijn leren jas en zijn helm. In die tijd. Ergens tussen twee oorlogen. De kast in je huis die hij maakte, moet toen al bestaan hebben. De kast kun je nog aanraken. En zo kan iets niet meer verloren gaan.

Je merkt ineens dat je hardop zit te lachen terwijl je naar de film kijkt. Je kijkt even om je heen. Er is niemand. Het mag.

De oven doet zijn werk. Je weet nooit waar je uit zult komen. Je gaat af en toe even kijken, hoe de warmte doet wat moet gebeuren. Het blijft een klein wonder.

Hoe hij het kind in haar armen zou hebben gelegd. Hoe hij zou geweten hebben dat de cirkel gesloten was, op dat moment. Hoe niets hem nog zou kunnen overkomen, na dat moment. En alles wat niet gezegd kan worden.

Iemand zegt iets en je weet ineens niet meer hoe oud je nu eigenlijk was. Misschien dacht je niet meer na bij het verhaal en doet iets je ineens even wankelen.

Hoe je die avond een lange rit met de trein nodig had eer je thuis zou zijn. Bijna aan de zee, daar was je geweest. Er werd aangekondigd dat de trein iets trager zou rijden. De woorden die je had gezegd, en de woorden die je had willen, daar aan die tafel, ze bleven door je hoofd gaan. En als de reis lang genoeg duurt, gaan de woorden langzaam liggen, tot het bijna stil wordt. Een beetje toch.

Alles wat je wilde maken, heb je gemaakt. De tweede schotel staat nu in de oven. De andere dingen staan klaar. De tafel is gedekt. Je bent te vroeg, zoals altijd. Je staat nog even tegen het aanrecht, zoals hij dat ook altijd deed vroeger. Dit kleine niemandsland in de tijd.

De verhalen hebben je verlegen gemaakt. Sommige tranen zijn zichtbaar, denk je. Het is niet erg. Je hebt iets gegeven, en veel gekregen.

De partita’s laten zich niet verstoren. Ze lijken sereen, in vrede met zichzelf. Vol ingehouden verlangen.

26 november 2011

Bijna thuis

In de reportage vertelt het meisje over hoe het was om heen en weer te pendelen tussen het huis van haar papa en haar mama. En hoe ze moeilijk ergens thuis kon zijn. Hoe ze toen het meest thuis was bij haar mama, en nu zeker weet dat ze thuis is bij haar papa.

Het woord thuis is zo mooi, lijkt zo vanzelfsprekend, en is toch zo onvatbaar. Hoe zou je het moeten omschrijven?

Is het de plek waar je woont? De plek waar je verblijft? Niet zomaar. Het kan lang duren eer je denkt: dit is mijn thuis. Het kan zijn dat je al lang ergens woont en beseft dat je daar nooit thuis zult zijn. Het kan zijn dat je al lang ergens woont en begint te voelen dat het steeds minder je thuis wordt, dat het tijd is om te vertrekken.

Misschien kun je het omschrijven als daar waar je ‘ergens’ bent. Niet zomaar nergens, niet zomaar onderweg, niet zomaar op de dool, maar ergens. Daar waar je voelt: dit is een nulpunt in de ruimte, van hier kan ik vertrekken, naar hier wil ik weer terugkeren.

Misschien moet je wachten op een thuis. Wachten tot de dingen rondom jou zijn ingedaald in het hier. Misschien zijn het de dingen die je de toestemming moeten geven om thuis te zijn. Misschien moeten ze, op die plek waar je dan bent, jouw bewegingen, jouw geuren, jouw gedachten in zich opnemen. Om ze dan weer terug te geven aan jou. Om je te zeggen dat je gedachten veilig zijn. Om je te zeggen dat in dit hier geen herinneringen verloren zullen gaan.

Misschien is het de wind die bepaalt waar je thuis is. Daar waar je door het raam kunt kijken naar het landschap buiten, waar de wind aan het werk is. Daar waar je rustig kunt slapen, ook al weet je dat een storm zou kunnen komen. Daar waar je jezelf ervan kunt overtuigen dat het veilig zou kunnen zijn, dat de storm je niet zal raken. Daar zou het kunnen zijn.

Daar waar de verhalen elkaar opzoeken. Daar waar ze in elkaars armen schuifelen. Daar waar ze niet angstig door het huis moeten dolen. Daar waar ze elkaar vinden.

Soms is het enkel een ander die het kan weten. Het is een ander die je huis binnenkomt, begint te glimlachen, en zegt: jij bent hier, dit is jouw plek. Het is een van de mooiste geschenken die je kunt krijgen, iemand die je dat zegt.

Misschien is het een plek die je moet inwijden, elke dag opnieuw. Er niet argeloos van uitgaan dat een thuis zichzelf wel zal vinden, en er dan ook zal blijven. In plaats daarvan elke dag heel even je hoofd buigen, als teken van dank. En hopen dat dat ritueel zich verankert in de plek.

Misschien is het niet meer dan een verlangen. Een verlangen dat je deelt met elke andere mens. Het verlangen dat je ooit thuis zult komen. De hoop dat die eindeloze odyssee niet je enige lot is. En ook al weet je niet hoe die plek eruit zal zien, er is de belofte dat je het zult weten wanneer je daar bent. Dan zul je daar staan, en denken: hier is het, het kan alleen maar hier zijn.

Of is het daar waar je jezelf af kunt leggen, als een zware door het regenwater verzadigde regenjas. Daar waar je dan zo naakt als je kunt zijn voorzichtig kunt gaan zitten, en denken: hier kan me niets gebeuren nu, voor even toch.

Misschien is het de plek die alleen je geliefde of je kind kan kennen. Plots zegt iemand je: gaan we naar huis, ik wil weer thuis zijn. In dat moment besef je dat er een plek is die daaraan zou kunnen beantwoorden. Een plek waar een ander met jou zou willen zijn. En misschien wel blijven.

En het zou kunnen dat thuis alleen in jezelf zou kunnen zijn. Ergens in je hoofd, ergens in je buik, ergens in je onderrug. Je handen en je armen en je woorden kunnen ervoor zorgen dat in een ander lichaam een thuis opduikt, heel even. Misschien heeft een thuis vinden iets te maken met vrede sluiten en vrede vinden.

Misschien is thuis een moment. Het moment waarop je beseft dat je niet meer verloren kunt lopen op weg er naartoe. Al is ook dat een belofte.

Hunkeren, ook dat is een mooi woord. De woorden moeten er dus ook zijn. Ook al kunnen ze af en toe even gaan liggen. Ook al kunnen ze zich terugtrekken voor andere vormen van verlangen.

Misschien is elk woord een falend verlangen om ooit te weten waar het is. Daar waar je thuis zult zijn.

25 november 2011

Outside the box

In de categorie gruwelijke modewoorden van het moment scoort outside the box denken tegenwoordig bijzonder goed. In heel wat gezelschappen duurt het meestal niet lang voor iemand het heeft over outside the box (of out of the box). Velen denken waarschijnlijk dat ze al een heuse kleine manager zijn, en voelen allerlei mannelijke hormonen in beweging komen, enkel door deze term te gebruiken. Vaak begint men daarna even snel over ‘creativiteit’, als was dat een soort abstract, niet aan een context gebonden ding. Het doet een beetje denken aan ‘knuffelen’, in de zin van: nu gaan we allemaal knuffelen. Er zijn mensen die ik heel graag wil, of zou willen knuffelen. Maar er zijn er ook die bij mij niet bepaald enige neiging tot knuffelig handelen oproepen, om het heel beleefd te zeggen. Met de juiste persoon, in de juiste context, en met de juiste aanleiding wil ik wel tot knuffelen overgaan, meestal enigszins verlegen, maar tegelijk voelend dat het niet zo’n slecht idee was om de knuffeldrempel te overschrijden. Wanneer je voor een bepaald probleem staat, kan het nodig of zelfs noodzakelijk zijn om erg creatief te zijn. Maar in het wilde weg buiten de doos gaan denken, omdat je zogenaamd buiten de doos moet denken als doel op zich, kan misschien wel tot veel gezelligheid of spannende dansbewegingen leiden, maar dat zorgt niet zomaar voor oplossingen. Misschien moet je om goed buiten de doos te kunnen denken vooral ook in staat zijn de doos zelf te denken.

Dat zou wel eens kunnen gelden voor de ecologische crisis. In allerlei debatten, discussies en beleidsnota’s over de ecologische uitdaging krijg je al snel wilde ideeën, wild in hun ontkenning van de ‘geaardheid’ van die uitdaging. Je hebt natuurlijk ook nog altijd mensen die zonder verpinken in een debat over ecologische kwesties zielige platitudes blijven verkondigen als: ik blijf toch nog altijd geloven in de inventiviteit van de mens, de mens zal er ongetwijfeld in slagen om oplossingen te vinden. Tja. Toen ik zestien was, en we in de klas hevige discussies hadden over kernenergie, was het belangrijkste argument van de voorstanders dat ’ze’ die paar kleine probleempjes zoals levensgevaarlijk afval dat duizenden jaren levensgevaarlijk blijft ‘wel zouden oplossen’. Ondertussen zijn we een eeuwigheid verder en in wezen is er niets veranderd, sommigen geloven nog altijd dat ‘ze’ het wel zullen oplossen, ooit. En dat geloof is in heel veel gevallen een smoes om nu niets te moeten doen of een hulpmiddeltje om niet te moeten kijken naar de reële cijfers over de degradatie van de planeet.

Ze lossen het wel op, het is een gevaarlijke vorm van niet-creatief denken. Je zou het ook een doosvisie kunnen noemen. Wie wil geloven dat economische groei zoals wij die nu verstaan, namelijk een toename van productie en consumptie, kan blijven duren in een begrensde wereld sluit bewust zijn of haar ogen voor een werkelijkheid. Ja, er zijn bewijzen dat op veel plaatsen de economie efficiënter wordt en dat de ecologische impact op de planeet minder snel stijgt dan de groei. Maar dat is wat men noemt ‘relatieve ontkoppeling’: de economie wordt efficiënter, maar in absolute cijfers blijft de vraag naar grondstoffen gewoon stijgen. Of anders gezegd: we hebben schonere auto’s, maar alle milieuwinst wordt weer opgegeten omdat we meer met de auto rijden. Er is geen enkel bewijs dat ergens ter wereld een land erin slaagt om te komen tot een absolute ontkoppeling. Dat moet zelfs de OESO toegeven. Alleen met zo’n absolute ontkoppeling kunnen we misschien de ecologische voetafdruk van onze levenswijze beginnen te verkleinen. Wie de economische groei in een ruimer perspectief bekijkt, geografisch en in de tijd, kan niet anders dan besluiten dat groei enkel mogelijk was voor een minderheid van de mensen, zowel als deel van de wereldbevolking als in de geschiedenis. Van de 10.000 generaties die er geweest zijn op de planeet, zal één zowat de hele mondiale olievoorraad hebben opgebruikt.

Economische groei kon werken met goedkope grondstoffen, goedkope energie en het gegeven dat niet iedereen mee mocht doen. Neem het vleesgebruik. Meer vlees eten hangt samen met het opkomen van een middenklasse. Waar het vroeger normaal was dat men maar eenmaal of hoogstens enkele keren per week vlees at, is het eten van vlees een symbool geworden van materialistische welvaart. Men wil het elke dag. Wie het heeft over vlees, krijgt al snel het gevoel dat een ‘heilig’ onderdeel van een verworven levensstijl, die als een ‘recht’ wordt gezien, wordt aangevallen. Vleesconsumptie weegt bijzonder zwaar op de planeet. De problemen van het vleesgebruik bleven een tijdje relatief onzichtbaar, omdat er enorme hoeveelheden mensen op de wereld waren voor wie het westers consumptiepatroon onbereikbaar bleef. Maar nu landen als China, India en Brazilië van ‘ontwikkelingsland’ zijn opgeschoven naar groeiland, willen ook steeds meer mensen dat patroon overnemen, en dus ook meer vlees gaan eten. Hoe je het ook draait of keer, hoezeer je ook probeert te schuiven of jongleren met de cijfers, het is absoluut uitgesloten om het voedingpatroon met zoveel vlees dat in ons land gangbaar is uit te breiden naar de hele wereldbevolking.

De doosvisie van ze zullen het wel oplossen, is in dit geval een tunnelvisie, waarbij we weten dat er geen licht zal zijn aan het einde van de tunnel. De simpele waarheid is blijkbaar te bedreigend. Die tunnelvisie kan twee gevolgen hebben. Gewoon doorgaan kan ertoe leiden dat we – nog meer dan nu – keihard door de ecologische grenzen breken, met het ineenklappen van ecosystemen tot gevolg. Het kan ook betekenen dat we ervan uitgaan dat alleen die kleine rijke minderheid, binnen die ene generatie, het recht heeft op een bepaalde vorm van welvaart. Pech voor alle anderen die zijn en nog moeten komen, op is op… Het impliciet aanvaarden van een totale sociale dualisering in de ontkenning van de ecologische crisis is zonder meer schokkend.

Om op te lossen wat op ons afkomt, moeten we nu handelen. En dat handelen zou moeten ingegeven zijn door een vorm van buiten de doos denken. Het gangbare denken is iets als: wat hebben we nu, hoe kunnen we dat zolang mogelijk proberen te behouden, ook als alle feiten ons oproepen om de spelregels te veranderen? We maken een planning die in veel gevallen niet meer is dan een ‘geloof’. We geloven dat door een of andere magische truc (door massaal te besparen, door massaal de consumptie op gang te trekken) de machine weer op gang zal komen, waardoor de crisis die we niet wilden zien aankomen weer zal verdampen tot niet meer dan een boze nachtmerrie. We geloven dat we de ecologische crisis nu even ‘on hold’ kunnen zetten, tot we de ‘echte’ problemen hebben aangepakt. We gaan nu even niet zeuren over de klimaatverandering, want daar is nu even geen tijd voor, en we hebben eigenlijk gewoon geen zin om maar te blijven praten over klimaat. De werkelijkheid is dat de klimaatverandering gewoon onverminderd doorgaat. Er zijn ondertussen genoeg studies die erop wijzen dat een ontsporende klimaatchaos massale maatschappelijke kosten zal veroorzaken. Er zijn genoeg studies die bewijzen dat nu kiezen voor een zeer ambitieus klimaatdoel vooral heel erg goed zal zijn voor de economie. Omdat we niet buiten de doos van de olie-economie durven denken, lopen we echter nog liever nog sneller met een blinddoek naar de afgrond. We ondergraven zo elk fundament van een gezonde economie voor onze kinderen en kleinkinderen. Het is een soort egoïsme van de angst. Het zou inderdaad kunnen dat mensen die nu eerste klas vliegen het een heel klein beetje vervelend zullen vinden als er een kleine toeslag zal komen op hun ticket. Maar de werkelijke bedreiging voor de economie is het feit dat de meeste vliegtuigtickets gewoon schandalig goedkoop zijn, als je de prijs voor de consument vergelijkt met de externe kost die die vliegreis veroorzaakt. Een gezonde economie heeft alle baat bij een gezond ecosysteem, maar dat hebben velen blijkbaar nog niet door.

Een andere vorm van handelen zou kunnen zijn om naast de tunnel te gaan staan. Laat je creativiteit werken, en beeld je in hoe een duurzame en rechtvaardige maatschappij van 2050 eruit zou kunnen zien. Een maatschappij die terug volledig binnen de ecologische grenzen beweegt. Een maatschappijmodel dat we ‘als een goede huisvader’ met goed vertrouwen kunnen doorgeven aan onze kleinkinderen. En als je dat toekomstbeeld hebt, ga dan wegen bedenken om vanuit het nu naar die toekomst te gaan. Wie zo aan de slag gaat, zal nu heel andere keuzes maken. Het betekent bv. dat je je investeringsbeleid helemaal omgooit en stopt met investeringen waarvan je weet dat ze op langere termijn niet zinvol zijn. Vandaag de dag massaal parkeergarages bouwen voor auto’s in de stad, lijkt volgens velen een logische keuze. Velen willen denken dat wat vandaag is, alleen maar verder zal gaan. Dat ze vandaag 1,3 auto per gezin hebben, vinden ze normaal, misschien nog aan de lage kant. Ze willen dat ‘ze’ ervoor zorgen dat morgen en overmorgen er nog meer ruimte is voor de eigen auto, en tegelijk wil men dat ‘ze’ ervoor zorgen dat al die andere mensen van de weg blijven. Men wil dat ‘ze’ de file ‘oplossen’, omdat die gedachte veel comfortabeler is dan gewoon te zien dat er te veel auto’s rijden. Maar als je nu investeert in al die garages en niet tegelijk een heel andere mobiliteitssysteem begint uit te bouwen, dan hypothekeer je een meer duurzame toekomst. Zo’n investeringen gaan immers lang mee, en geld kun je maar een keer uitgeven, zeker als de mogelijkheden op grote groei in de toekomst sowieso beperkt zijn. Slim investeren is zogenaamde ‘lock-in’ vermijden. Om de toekomst open te houden, mag je je niet opsluiten in de dozen van het verleden.

De meest revolutionaire manier om de uitdagingen van onze tijd aan te pakken, is tegelijk de meest aardse. Laten we vanaf nu doen alsof er maar één aarde is, en er ook naar handelen. En de beste manier om outside the box te denken is dan in zekere zin inside the box denken. Niet de doos van de oude gewoontes, maar wel binnen de context van één planeet. In het groeidenken gaan we ervan uit dat de planeet als een ballon is die je eindeloos zou kunnen opblazen en die nooit zal klappen. Met onze huidige levensstijl hebben we binnenkort drie aardes nodig. De simpele waarheid is dat we maar één planeet hebben. Hoe gaan we om met wat is, hoe bewaren en versterken we wat is, hoe zorgen we ervoor dat we tot een duurzaam en rechtvaardig welvaartsmodel komen dat uitbreidbaar is naar alle bewoners van de planeet en hun kinderen, dat zijn vragen die zouden moeten aanzetten tot een immense golf van creativiteit, maar dan wel creativiteit met de voeten in de aarde, en niet met het hoofd in de lucht. Misschien kunnen we ons die creativiteit voorstellen als een vorm van knuffelen voor de eenentwintigste eeuw. Zou dat niet mooi zijn?

20 november 2011

Zorgen

‘Zit je goed?’
‘Ja hoor, gaat wel.’
‘Heb je weer pijn?’
‘Ja, altijd een beetje. Dat is niet zo erg.’
‘Dat zeg je altijd.’
‘Laat maar zijn, het is gewoon zo. En het zal niet veranderen.’
‘Je kijkt een beetje verdrietig, is er iets?’
‘Nee, niet echt. Of ja, misschien wel. Er cirkelen veel verhalen door mijn hoofd, en ik kan er niet zoveel over vertellen.’
‘Waarom niet?’
‘Weet je, aan de ene kant zou ik veel willen vertellen. Het zijn verhalen waarvan ik vind dat jij ze mag horen. En tegelijk weet ik dat het nu niet het moment is. Het zou niet goed zijn.’
‘Weet je dat zeker?’
‘Ja, ik denk het wel.’
‘Als jij het zegt, dan is het goed voor mij.’
‘Dat is lief. Ben jij ook verdrietig?’
‘Nee, ik maak me een beetje zorgen om jou.’
‘Dat hoeft niet. Heb jij dat soms ook? Dat je iets heel erg wilt voor een ander, en dat je toch niets kunt doen?’
‘Ja, dat ken ik. Moeilijk.’
‘Soms kan ik me zo moeilijk neerleggen bij de dingen. En toch moet je dat leren waarschijnlijk.’
‘Is dat zo? Ik weet het niet.’
‘Het was heel stil hier vandaag, voor jij kwam. Alsof het dagen geleden was. Het was alsof het verdriet gewacht had op zo’n moment.’
‘En wou je dan toch dat ik kwam?’
‘Ja, heel erg zelfs. Het is iets dat hoort bij deze dag van de week, denk ik.’
‘Ik zag het toen ik binnenkwam. Je leek zo blij toen je me zag.’
‘Ik was ook een beetje verlegen. Je was er ineens zo helemaal.’
‘Was je me al vergeten dan?’
‘Nee hoor.’
‘Ben jij soms ook bang dat je in je hoofd zult vergeten hoe de mensen waar je het meest van houdt eruit zien? Dat ze ineens voor je staan, en dat je niet zeker bent dat zij het zijn.’
‘Ja, soms wel.’
‘Uiteindelijk herken je iemand altijd wel. Maar soms lijkt het alsof je jezelf heel even, een klein moment, moet overtuigen dat die ander die voor je staat diegene is waarvan je hoopt dat die voor je staat.’
‘Ja, dat is me ook al overkomen. Maar misschien is het wel normaal. Misschien veranderen we allemaal, elke dag. Misschien hebben we allemaal honderd gezichten.’
‘Maar dat betekent dan ook dat je de verandering moet onthouden. Zoals het bewegende water van een rivier. Of zoals het licht op de zee. Je weet wel dat het de zee is. En je weet dat je elke dag op exact hetzelfde plekje gaat staan om te kijken, en toch is het licht elke dag verschillend.’
‘In het kijken moet je altijd een beetje blind vertrouwen, of zoiets.’
‘Dat heb je weer mooi gezegd. Ben je nog altijd verdrietig?’
‘Ja, een beetje nog. Maar het ebt wel weg.’
‘Kom even hier bij me zitten, dat helpt misschien ook wel.’
‘Denk je?’
‘Ik weet het.’
‘Maar misschien scheur ik wel open dan, zoals de aardkorst of zo.’
‘Tja, in dat geval gaan we wel vieze vlekken maken op je mooie bank.’
‘Je denkt dat ik het dus kan proberen?’
‘Ja natuurlijk. Wie weet ben ik trouwens wel diegene die openscheurt. Heb je daar al rekening mee gehouden?’
‘In dat geval ga ik je wiegen. Je bent daar wel een beetje te groot voor, maar dan doen we maar alsof.’
‘Dus…’
‘Goed, hier kom ik.’
‘En?’
‘Ja, toch wel lekker. Een beetje toch.’
‘Een beetje, inderdaad. Zucht.’
‘Ik zei je toch dat je veel geduld met me moest hebben.’
‘Je bent heel grappig, ik zou het niet anders willen.’
‘Dan is het goed.’

Kleine oefeningen in meditatie

De grote verlichting zal niet voor jou zijn. Het zelfloze zijn ligt nog lang niet binnen bereik. En elk verlangen tot een kleine bries herleiden zal ook niet voor dit leven zijn (gelukkig maar).

Misschien zijn heel kleine oefeningen wel mogelijk. Misschien kunnen ze je iets leren. Misschien is er een kleine leegte te winnen, een kleine vrijheid in het loslaten. Misschien zou dat ooit haalbaar zijn. En terwijl je oefent, voelen hoe je faalt.

Je moet je fiets nog losmaken aan de boekenwinkel. Je ziet dat het verkeerslicht bijna op rood zal gaan springen. Of je nadert het grote kruispunt in de grote stad. Je weet dat het een tijd duurt om aan de overkant te komen. Het voetgangerslicht wordt rood. Niet nog heel snel door het licht willen glippen. Niet nog snel proberen die enkele meters, enkele seconden te winnen. Maar gewoon wachten, tot het weer groen wordt. Niet vanuit enige vorm van gezagsgetrouwheid of braafheid. Enkel voor dat moment van rustig wachten. Gewoon daar staan, en kijken naar de anderen, naar de kleuren en de bewegingen, gewoon ademen. En voelen wat je kunt winnen in dat ene moment. Waarna het weer overgaat, zodra het licht op groen springt.

Terwijl je staat te koken even niet denken aan alles wat je nog zou moeten doen, aan die rug die zeurt, aan die nek die te veel vast wil houden. De wortel trager in stukjes snijden en kijken naar wat je doet. Hetzelfde met de tomaat. Voelen hoe de muziek in de kamer je vraagt om mee te dansen. Voelen hoe de heupen in beweging komen. Ineens beseffen dat iedereen daar buiten je nu kan zien dansen, en dat snel weer vergeten. En als het eten enkele minuten later klaar is merken dat het je beter smaakt.

Op weg naar weer een afspraak daar langs het kanaal een klein beetje trager beginnen te fietsen. Tot je bijna niet meer voelt dat je moet duwen om de trappers rond te krijgen. Voelen hoe de beweging jou beweegt, en niet andersom. Merken dat je rustiger bent wanneer je aankomt.

Elke morgen als je vertrekt, en elke avond als je weer aankomt heel voorzichtig de buitendeur in het slot laten vallen. Niet omdat er een briefje aan het raam hangt waarop wordt gevraagd minder lawaai te maken. Wel omdat het een mooi gebaar is, een mooie manier om te vertrekken en weer aan te komen. In dat moment beseffen dat er een deur is, en dankbaar zijn dat je die mag gebruiken. Heel even beseffen dat er een plek is waar je thuis zou kunnen zijn en waar je naar kunt verlangen.

Je al dagen afvragen of je het zou zeggen. Een gedachte die je kwetsbaar maakt. Iets wat je zou willen wensen voor een ander. Iets wat je zou willen kunnen geven, maar wat nooit in je macht zal liggen. En het dan toch maar doen. Omdat het jammer zou zijn als die gedachte verloren zou gaan. Misschien kan die gedachte door die ander herinnerd worden. En is dat een goede plek om te blijven.

Wachten voor je de verwarming aanzet. Niet het gevoel van fris onmiddellijk willen beantwoorden door een knop die minder fris of zelfs warm belooft. Even wachten nog. Misschien voor het wachten zelf. Misschien voor het besef dat warmte nooit vanzelfsprekend is. Misschien om straks blijer te zijn als de warmte komt.

Zoals elke dag in de war zijn. Omdat je dingen voelt die je niet zou willen voelen. Omdat je lijkt te reageren zoals je niet zou willen doen. Omdat je iets zegt wat niet echt gezegd moest worden. Omdat je lichaam geen soepele en veilige stroom is waarin je je zou kunnen koesteren. Omdat je geen idee hebt of je nu wel of niet verloren loopt in de tijd. En het even niet erg vinden. Gewoon wachten tot de dingen gaan liggen. Zonder een antwoord. Alleen de beweging proberen te zien, en de dag weer loslaten voor een volgende die misschien zal komen aan de andere kant van de nacht.

Even voor de spiegel blijven staan. Je nog niet aankleden. Kijken naar de littekens, voelen hoe ze nu voelen. En dankbaar zijn voor het leven, dat zomaar bij je is gebleven. Waarom heb je nooit helemaal begrepen, maar dat geeft even niet. Je voornemen om elke dag te blijven beseffen hoe wonderlijk elke dag extra is.

Beseffen hoe nietig en weerloos elke vorm van oefenen is.

17 november 2011

Een spoor van schelpen

Het valt je ineens op. In elke jaszak zitten altijd schelpjes. Je zou je verweesd voelen als ze er niet meer waren. Je vroeg je soms af wat mensen met een ketting van kralen of een paternoster doen in hun handen. Met je schelpen is het niet anders. Je wilt ze altijd tussen je vingers voelen schuiven.

Enkele planten staan nu binnen. Het werd buiten te koud, denk je. Ze doen je altijd een beetje verloren lopen. Je weet nooit of je het echt goed doet.

Het is al donker als je op weg naar huis bent. Je ziet een mooi silhouet aan het raam aan de overkant. Het lijkt zo vredig daar, en warm.

Een avond. Iets maakt je onrustig. Als iemand je zou bellen nu, zou je weten wat je zou zeggen. Fluister je dapper tegen jezelf. Er gebeurt niets. Het blijft stil.

Ze maken je rustig, de schelpen. Het is bijna alsof je huid aanraakt. Alsof je even niet verdwaald bent. Ze wijzen de weg. Hun weg.

Je ligt op de bank naar de film te kijken. Je staat op om even iets te drinken te halen. En ineens zie je je vader in je eigen stramme bewegingen.

Op bezoek in het ziekenhuis. De fietstocht door het mistige landschap zit nog even in je lijf, trekt zich langzaam terug. Je bent een beetje verlegen, hopelijk merkt ze het niet. Je zou iets willen kunnen doen. Je kunt het niet.

Je staat voor de spiegel, ziet wie je geworden bent. Misschien wil iets gezien worden. Denk je. Zo stil dat het niet te horen is, nergens.

Via de schelpen is ze altijd bij je. De zee. En alle verhalen die je daar hebt verteld, en gehoord. Er is zoveel, en het is daar. En zo is het ook hier, altijd bij je.

De droom in de ochtend overvalt je. Hij blijft duren en brengt je onverwacht waar je wilde zijn, zo blijkt.

Soms doet het je even aarzelen. De laatste lichten doven, de deur op slot, een trage buiging voor het einde van de dag. Soms aarzel je, in dat moment. Tussen het afscheid van de dag, en waar de nacht zal komen.

Welk verhaal zou je vertellen, ergens diep in de nacht? Hoe zouden de woorden klinken? Je probeert het je voor te stellen.

Je ziet de mensen op het plein. Het zouden schimmen of schaduwen kunnen zijn. Ze komen aan, of vertrekken. Alsof ze weten waar ze naartoe gaan. En terwijl je kijkt, lijkt het heel even alsof je een plek gevonden hebt. Ooit had je gedacht dat het nooit zou lukken.

Alsof je traag zou zitten wiegen. Met de schelpen in je hand. Een traag betasten. En wat het met je adem zou doen. En wat je zou denken. En waar je zou zijn.

15 november 2011

The Sense of an Ending

Voor zijn boek The Sense of an Ending (vertaald als Alsof het voorbij is) kreeg de Britse schrijver Julian Barnes de Man Booker Prize 2011, en dat was meer dan terecht. Deze feilloos geschreven korte roman kruipt ongemerkt onder je huid en laat je ietwat onthutst en verontrust achter. Het lijkt een verhaal over ouder worden en beschouwend terugkijken op een middelmatig leven. Het wordt een verhaal over zelfbegoocheling, over hoe je de onbetrouwbare verteller van je eigen verhaal kunt worden.

Het boek bestaat uit twee grote delen, en cirkelt rond het hoofdpersonage Tony Webster, die terugkijkt op zijn leven. De sleutelperiode daarin is die van het einde van de middelbare school en het begin van de studententijd. Met zijn schoolvrienden Colin en Alex leren ze Adrian Finn kennen. Hij wordt de vierde van hun groepje, en is anders. Hij is ernstig, intelligent en lijkt zich meer te willen laten sturen door morele principes dan door zijn hormonen.

Het is een jeugd in de jaren zestig. Alles gaat wat rommelig en is beladen, seks stelt nog niet zoveel voor. Tony heeft een moeizame relatie met Veronica. Een weekend doorgebracht bij haar en haar ouders is pijnlijk. Tony heeft een moment van contact met Veronica’s moeder. Dat lijkt iets te betekenen. Wanneer de relatie verbroken wordt, gaan ze uiteindelijk toch met elkaar naar bed. Maar het wordt niets. Veronica zal een relatie beginnen met Adrian.

De vrienden drijven uit elkaar. Tony trekt een tijdje rond in Amerika, en bij zijn thuiskomst blijkt dat Adrian een einde aan zijn leven heeft gemaakt. De zelfdoding lijkt even ‘rationeel’ als alle andere dingen die hij deed.

In het tweede deel is Tony gepensioneerd, en observeert hij zijn leven. Een wat saai en middelmatig leven. Keurig getrouwd, keurig gescheiden, een rustig contact met zijn dochter en zijn ex-vrouw. Het schuift allemaal door zijn hoofd, en hij verweeft het met beschouwingen over de tijd. Hij vindt het moeilijk om echt te vatten wat tijd is en hoe tijd werkt. Er knaagt iets onderhuids, maar het blijft op een afstand. Het is alsof hij zich langzaam voorbereidt op het einde van zijn leven en via zijn bespiegelingen in het reine wil komen met wat het leven maar was. Hij denkt dat hij alles netjes heeft gedaan. Misschien was het dan wel niet spectaculair, hij heeft toch niemand pijn gedaan, toch niet echt.

En dan komt er ineens een brief. Veronica’s moeder is gestorven en laat hem een som geld na, en ook het dagboek van Adrian. Hoe zij aan dat dagboek komt, is een raadsel. Als blijkt dat het dagboek bij Veronica is, komt een keten van gebeurtenissen op gang. Tony wordt actiever, wil contact zoeken met Veronica en begint daarbij op een andere manier naar het verleden te kijken. Uit wat er dan gebeurt, blijkt dat de dingen helemaal niet zijn zoals hij dacht dat ze waren. Het verhaal dat hij aan zichzelf over zijn eigen leven vertelde, wankelt steeds meer en krijgt met het verrassende slot een finale deuk.

Als lezer ga je mee in het verhaal dat Tony over zichzelf vertelt. Mooie beschouwingen over wat het betekent om ouder te worden. Fijnzinnige melancholie, subtiele humor. Tot in het tweede deel barsten opduiken in het beeld dat Tony van zichzelf had, en dus ook in het beeld dat je als lezer was gaan krijgen. Tony reageert ineens anders dan de rustige en nogal brave man die we leerden kennen. Hij blijkt zelfgenoegzamer en scherper dan de gematigde Tony. Hij interpreteert signalen verkeerd en begrijpt maar niet wat de ware toedracht van de dingen is. Zijn sommige dingen buiten zijn weten om gebeurd, of heeft hij bewust of onbewust zijn eigen geschiedenis herschreven? Heeft hij anderen wel echt gezien zoals ze waren, of heeft hij enkel een beeld gecreëerd dat paste in zijn eigen verhaal? Heeft hij effectief niemand gekwetst en was hij oprecht bekommerd om de kwetsuren van anderen, of heeft hij zelf meer aangericht dan hij besefte of wilde beseffen? Die vragen schuiven steeds meer naar voor naarmate je het einde van het boek nadert. In het boek zit je erg dicht op de huid van Tony, maar je zou tegelijk meer afstand willen kunnen nemen. Als lezer ben je echter ook niet alwetend. Net als Tony voel je iets schuiven, maar je weet niet wat hij ook nog niet weet (of nog niet wil weten). De ontknoping van het verhaal is een verrassing, maar tegelijk ook een soort anticlimax, omdat je ineens heel anders gaat kijken naar wat eraan voorafging. Wie dacht in een soort thriller beland te zijn, beseft ineens dat het boek niet rechtlijnig is, maar net speelt met ‘gemaskerde’ lagen.

De manier waarop Barnes dit boek heeft opgebouwd, getuigt van zeer groot meesterschap. Met grote precisie en veel subtiliteit wordt alles verteld. De compositie is schitterend. Motieven en beelden worden op een erg mooie manier in het verhaal geweven. Uit eindeloos veel zinnen spreekt een diep inzicht in het menselijke. Als lezer leg je die inzichten ook bij de verteller, maar naar het einde denk je dat je daarin wel eens misleid zou kunnen zijn. De verwarring die je voelt, blijft nog een tijd na de laatste bladzijde nazinderen.

The Sense of an Ending is een heel erg goed boek.

13 november 2011

Soms even de zee zijn

Een mooi gesprek met een dierbare. Hoe je elkaar langzaam leert kennen. Je zou er in het leven eindeloos mee door willen gaan, met die mensen die in je leven zijn te leren kennen, alsof het nooit op zal houden. Alsof je zelfs niet hoeft te zeggen: laat nog een verhaal over voor de volgende keer, laat altijd nog een verhaal over, en als het er niet is, verzin er dan een. Alsof je dat niet hoeft te zeggen.

Misschien ben je te moe voor het vertellen, maar durf je het niet toe te geven. Je huid is hard, door te veel te veel, waarschijnlijk. Het verandert langzaam een beetje tijdens het praten. Alsof je huid je stem zou volgen. Ook al zou er misschien alleen stilte moeten zijn.

Misschien, als je trager was, zou je anders kunnen praten. Je bent niet daar waar je dan zou kunnen zijn. En je doet niet wat je misschien wel zou kunnen doen.

Het is alsof je te snel spreekt, te veel zegt. Misschien omdat het de moeilijkste dingen zijn om iets over te zeggen. Waarom je de dingen doet, voor wie je ze doet, en hoe je ze zo graag zou willen doen. En het falen dat zo onvermijdelijk erbij komt. Daarover kun je nu weinig zeggen.

Soms verlang je naar trage woorden. Zo breekbaar en naakt dat alleen zij er nog zouden zijn. Je zou leger overblijven, en daardoor voller zijn. Dat nulpunt zou binnen bereik kunnen zijn.

Je zegt het een beetje snel, en veilig, maar je weet het niet. Doe je ooit het juiste, wanneer het moment daar is? Ben je ooit iets geweest in het leven van een ander dat er echt toe deed? Zei je ooit die enkele woorden die toen moesten gezegd worden? Alle keren dat je het niet deed, zijn niet moeilijk te herinneren. Maar deed je het ooit wel?

Tussendoor denk je aan het water. Hoe je zou zitten kijken naar het water. Hoe het beweegt. Hoe het naar je toe komt en zich weer terugtrekt in zichzelf. Hoe het water zichzelf nooit kan verlaten. Hoe de zee zich nooit uit jou zal kunnen terugtrekken. Hoe je ooit alleen jezelf terug zal kunnen geven.

En misschien zou je dan moeten zeggen, heel stilletjes: sssjjjjtttt, we praten niet meer, we zwijgen alleen nog maar.

Je zegt iets over de kinderen. Het is niet te zeggen.

En er zijn nog andere verhalen. Het doet je goed ze verteld te hebben, merk je later die nacht. Ze hebben je iets doen inzien. Je voelt je dankbaar.

Ben je trouw genoeg aan de zee? In de vloed kun je iemand zijn waar je verbaasd naar kunt kijken. Je weet soms niet dat hij er is. Maar blijft er nog genoeg eb over?

Je zou iets willen delen, maar je durft het niet. Misschien is het niet zo erg. Misschien wel.

De zee heeft je ooit een geheim toevertrouwd. Het blijft bij je. Elke dag zou het even door je hoofd moeten gaan.

En wat je te doen staat. Het is er. Je hebt een plaats daar. En waar het zich terugtrekt. Dat je er altijd zult kunnen blijven, als het water daar is. Ook dat zou je willen weten.

11 november 2011

Swing 42

Django speelt Swing 42. En het lijkt alsof alles zou kunnen kloppen. Die ene melodie die wordt vergezeld door een schaduwmelodie. Soms gelijk, soms even uit de pas. Er is iets, en er is ook nog iets anders. Misschien ga je af op de eerste, op wat je ziet, wat je denkt te zien. Misschien is de andere dichter bij de waarheid. Het is er allemaal, tussen licht en donker.

Je zit in een conferentie. De ene spreker na de andere. Sommigen zijn voorspelbaar, sommigen zijn veilig saai. En dan zijn er andere. De man uit een ver land in Latijns-Amerika vertelt, en laat de foto’s op het scherm vertellen. Wat je ziet, was je niet onbekend. En toch. Het raakt je meer dan je had verwacht. Hopelijk hebben de anderen je tranen niet gezien.

Wanneer je thuiskomt, zie je dat iemand een kaartje in je bus heeft gestopt. Kies Jezus. Meer staat er niet op. Niet wie je vraagt om voor Jezus te kiezen. Niet wat dat dan zou betekenen. Iemand heeft de moeite gedaan om het kaartje met de hand te tekenen. In het hartje zitten kleine glinstertjes. Er is iets met dat kiezen dat je niet begrijpt. Het zal aan jou liggen. Misschien is er wel een klein mirakel in de maak. Is in die knoest in het hout naast het kaartje geen beeltenis van iemand te zien? Is er geen halo? Is dat een teken? Je ziet wat je wilt zien. De werkelijkheid is saaier, leger, en daarom waarschijnlijk beter.

Door de avond, op weg naar een vergadering. Zou je je door je vermoeidheid heen kunnen praten straks? Je fietst rustig op het fietspad langs de fabriek. Alles lijkt hier heel even verlaten, afwachtend. De lucht is helder, de nacht wordt koud. Deze beweging is goed. Er is heel even niets meer dan dit, dit bewegen. Heel even zou je voor altijd willen verdwijnen in dit.

Van aan de kant kijk je toe, naar de duizend. Het zijn er geen duizend, maar dat maakt niet zo heel veel uit. Er hangt een zoemende ernst in de grote zaal. Een dochter van een vriend zal je later vragen wat je dan wel moet doen als je waarnemer bent. Waarnemen dus. Je doet dan ook je best om goed waar te nemen. Je rug laat zich evenwel ook waarnemen. Het uitzicht is mooi, maar het is tijd om te vertrekken.

In je droom loop je op de speelplaats van een school. Je moet om twee uur in een les zijn. Tot je verbazing ben je op tijd. Het is alsof je in je droom je droom gaat analyseren. Alsof je niet kunt geloven dat je dit keer niet verloren bent gelopen in je droom. Alsof het niet kan kloppen dat je dit keer je schoenen nog hebt. Naast de deur waar je binnen moet gaan voor de les zitten twee jongens gitaar te spelen en te zingen. Ze zingen een nummer van de zangeres die deze week optrad in het land. Je was er graag naartoe geweest eigenlijk. Je bent verbaasd dat zij het zo goed doen. Je zou even willen blijven staan luisteren, maar beseft dat je, hoe onverwacht ook, dus toch op tijd bent voor de les.

De man die op bezoek is op het werk ratelt aan een stuk door. Zijn Frans gaat zo snel dat je pas bij de vierde keer dat hij de naam Adam Smith gebruikt door hebt over wie het gaat. Het kan ook aan de th liggen misschien. (Even denk je nog aan die prof met het zware Poolse accent die steeds zei: “Do not pronounce zee th wrrrrongly.”) Voor hij weggaat, begint hij nog allerlei verhalen te vertellen over de planten die er staan. Dat die grote cactus goed is tegen elektromagnetische straling, zegt hij. Het enige wat je ooit over cactussen hebt onthouden, is dat je die niet mag geven aan een geliefde. Maar dat zal ongetwijfeld met een ander soort straling te maken hebben.

En ook al is het dan zogenaamd een vakantiedag, toch sta je even vroeg op de markt als anders, stel je vast. In de categorie zeer lichte afwijkingen, waarschijnlijk.

Django speelt How High The Moon. En je denkt aan de maan die je zag. En wat je dacht, en wat je verlangde. In de muziek is de maan frivoler, zo lijkt het toch. Maar wel heel aanwezig. Hij loopt alle kanten uit, maar komt steeds weer terug. En zo is het goed.