23 december 2011

Zelfinplooiing

Sommige woorden nemen iets te veel ruimte in. Een woord als zelfontplooiing, of ontplooiing op zich. Alsof je zelf een grote mat bent, die eindeloos kan worden uitgerold, uitgeplooid. Alsof je het zou willen, en alsof het goed zou zijn, om steeds meer ruimte in te nemen, tot de jouwe te maken.

Op sommige momenten, en dit zou er een kunnen zijn, verlang je naar andere woorden. Zelfinplooiing zou zo’n woord kunnen zijn.

Je zou kunnen zijn als een laken. Je vouwt de ene hoek naar binnen, en daarna de andere. En met elke hoek die je naar binnen vouwt, ontstaan er meer hoeken die je om zou kunnen plooien. Het zou een verlangen kunnen zijn nu, om jezelf zo in elkaar te plooien. Misschien is er een moment waarop enkel de laatste plooi nog kan volgen. Na die ene plooi los je gewoon op, in het niets, in het alles.

Je zou het kunnen verdragen nu, als iemand een geheim in je oor fluisterde. En het enige te geven antwoord zou al even stil moeten worden uitgesproken. Het zou alleen te horen zijn na heel dichtbij komen. Zelfs de woorden zouden zich tot net voor hun verdwijnen hebben teruggetrokken. Misschien zou je ze met je handen moeten beschermen tegen wat als wind zou kunnen gelden.

Je zou het kunnen verdragen, dat er een fee zou komen, of een lieve heks, die je pijn zou wegnemen. Die voorzichtig met haar bijna transparante handen over je rug zou gaan, en daarna haar vinger op je mond zou leggen, zodat je niets zou kunnen zeggen. Ze zou even geruisloos verdwijnen als ze gekomen was.

Je zou worden als een weekdier, of vloeibaar als je dromen. Iemand zou een klein dammetje om je heen moeten bouwen om te voorkomen dat je zou ontsnappen, verglijden. Iemand zou je bij elkaar moeten houden.

En misschien zou je daar, in dat nulpunt, vragen om alleen maar het Largo ma non tanto uit het concerto voor twee violen van Bach te horen. In D-mineur. Is er ooit een keer geweest dat je niet huilde bij dit stuk? En als de fee of de heks was gebleven, zou je haar zeggen: dit is het, dit is alles. Dit is alles wat twee mensen kunnen zijn, dit is alles wat twee mensen met elkaar kunnen doen, hoe die violen met elkaar omgaan. Zoveel verlangen, zoveel pijn, en toch lijkt het alsof ze elkaars hand vast blijven houden de hele tijd. Terwijl ze weggaan en weer terugkomen en elkaar beminnen. Terwijl ze het niet meer weten, terwijl ze radeloos zijn, tot ze zich weer met elkaar verzoenen. Het is alsof ze iets weten, iets dat heel oud is, een waarheid die te zwaar is om te dragen. Ze zijn de hele tijd elkaars tweede stem, wat er ook gebeurt. Het lijkt een eindeloze beweging van eb en vloed. Je moet alleen nog maar denken aan die muziek om te voelen hoe iets zich over je huid beweegt.

En je zou vragen of je heel even voor altijd daar mocht blijven. Heel even voor de tijd die nodig is.

Soms voelt het goed, een groot lijf. Alsof je de wind zou kunnen weerstaan, door gewoon te staan, zonder te bewegen. Iemand zou achter je kunnen gaan staan, en niets voelen. Soms voel je hoe de lucht zich kneedt naar jouw hoekige kanten, nog niet ingeplooid. Soms kun je dansen, en dan vergeet je alles, vooral de hoeken. En soms is alles te groot. Een geraamte waaruit niet te vluchten is. Ruimte die je niet bij elkaar kunt vegen.

Langzaam, hoek na hoek naar binnen vouwen, en zien wat er dan gebeurt. Het zou wat zijn nu.

Misschien zal iets van de opgespaarde tijd ook vanzelf uit je weglekken, zonder dat je iets moet doen. Je weet het nog niet.

Dat de seizoenen al gekanteld zijn, je beseft het ineens. Ze zijn het omslagpunt al voorbij. Ook al is het koud daarbuiten, ook al is het aardedonker, heel diep vanbinnen, stiekem, zijn de seizoenen aan de terugtocht begonnen, of is het de opmars? Het zijn verkeerde woorden, ze zouden enkel over water mogen gaan.

Wat zou er komen na inplooien, als het niet ontplooien mag zijn? Misschien iets als zachtjes je silhouet weer innemen. Misschien zou niemand kunnen zien dat je even weg was.

Geen opmerkingen: