03 december 2011

Alles komt terug

Even niet, denk je. Even geen woorden, geen houdingen, geen gesprekken. Even alleen maar niets, dat zou genoeg zijn. Iets als het mulle zand, aan de rand van de zee. Waar je een klein kuiltje in kunt graven, en hoe het daarna door het water weer wordt ingenomen. Zo zou je willen zijn, als de huid rondom dat kuiltje.

Soms is de ziekte ver weg, denk je. Je voelt je bijna schuldig, alsof je iets zou vergeten wat nooit vergeten mag worden. Even in de war zoek je iets. Je herinnert je de geur van hoe het was, toen men het vergif in je arm liet druppelen. Hoe alles net even anders rook. En de herinnering stelt je op een of andere manier gerust. Je betast de plek waar het gat in je huid was. Nu is het nog een kuiltje. Het zal nooit weggaan.

Je lichaam moet eerst door de onrust voor er rust kan komen. Dat zou je ondertussen moeten weten. Het is een kwestie van vertrouwen, hoor je je tegen jezelf zeggen. Als je er niet aan denkt, merk je ook niet wanneer het weggaat. In de slaap geef je je uit handen. Misschien zou je even een hand willen vasthouden.

Het zou kunnen dat jij genezen bent, al een tijdje. En dat je er niet helemaal aan kunt wennen. Dat anderen ziek zijn of worden kun je nog steeds niet verdragen, misschien wel steeds minder. Je komt iemand tegen op straat die je al lang niet meer zag. Je had gehoord dat ook zij ziek was geworden, maar je zag haar nog niet. Je bent blij haar te zien. Ongemerkt verlegen luister je naar haar verhaal. Je denkt aan het verhaal van de oude man die nu net zo’n gat in zijn buik heeft als jij had. Het is goed gegaan, zo lijkt het wel. Je denkt ook aan haar verhalen die je bijna elke dag leest. Ze zijn moedig en ontwapenend. Ze zeggen iets over hoe zij dapper en kwetsbaar tegelijk tussen de ziekte slalomt. Als in een zeilschip dat om een of andere reden niet de wind krijgt om uit deze wateren te kunnen verdwijnen. Een zoveelste onderzoek zal als een weerbericht weer iets moeten zeggen. Je zou willen kunnen bidden, denk je. Je zou iemand willen kunnen toeroepen, een verdrag sluiten, om iedereen te sparen, minstens. Maar deze ziekte sluit geen akkoorden.

Bij het opstaan is het alsof je uit brokstukken bestaat. Hoekige platen die tegen elkaar aanschuren en wat heen en weer rammelen. Onderhuids. De hand is er niet gekomen, denk je nog.

Je zit onrustig te wachten op nieuws. Terwijl probeer je verder te werken. Tot een bericht binnenkomt. Het proces is gewonnen. De zoon die de rechtszaak op zich heeft genomen van zijn moeder, hij heeft dit gevecht gewonnen tegen de fabriek die mee verantwoordelijk was voor de dood zonder onderhandeling van veel te veel mensen. Je wacht nog even, om het nog eens te horen omroepen op de radio, alsof het dan zekerder is dan wanneer je het enkel op een scherm ziet. En later krijg je nog een telefoon uit de rechtszaal. De tranen lopen. Wat zou hij ervan denken, denk je. Hij die er niet meer is, en er toch altijd nog wel een beetje is. Het is gelukt, zou je willen zeggen. Het zal de doden niet terughalen. Het zal de nu nog levenden die door hetzelfde lot gedoemd zijn niet kunnen vrijwaren van een te vroege en vreselijke dood. En toch ontroert het je meer dan je zou kunnen zeggen dat nu met zoveel woorden is gezegd dat er schuldig verzuim was, dat mensen die hun verantwoordelijkheid hadden kunnen nemen en daardoor andere mensen in het leven hadden kunnen laten dat niet gedaan hebben. Wat zou hij ervan denken, denk je. En je weet, die radeloze kwaadheid, ze zit nog steeds ergens in je. Maar je houdt ze binnen nu. Wat zou hij ervan denken, denk je. Hij is zo ongelooflijk afwezig nu, denk je.

Je beweegt jezelf in de dag. Die zal het wel even van je overnemen. Tot je terug in jezelf kunt schuiven. Als in een vertrouwd omhulsel.

Je hoort en leest het verhaal van de professor die het heeft over dure kankermedicijnen, en hoe ver je ermee zou mogen gaan. Je bent even in de war. Wat hij zegt, is uiteindelijk genuanceerder dan het leek op basis van de titel of de eerste indruk. Hij had het niet over die mensen die je kent die nog leven dankzij de medicijnen. Je denkt aan jezelf, en hoe het zou zijn, als je voor de laatste maanden zou staan. Het is niet zozeer de kost waar je aan denkt, als argument voor dit of dat. Wel aan het leven, en hoe de dood daar een deel van is. Je zou willen dat men het je op tijd zegt, als er te weinig is dat nog te redden is. Als het tijd is om de komst van de dood te gaan voorbereiden. Het zou goed zijn, beter dan angst in een kramp. Je zou alleen willen dat er iemand is, als het moment daar is, die je hand vasthoudt. Meer hoeft niet. Denk je nu.

Misschien zou je iets moeten zeggen, anders dan je het nu doet. Misschien zou je iets moeten vragen, anders dan je het nu niet eens doet.

Geen opmerkingen: