26 maart 2023

Hier


‘Hier gewoon te zitten met jou, aan de rand van het water, hoe goed dat is.’
‘Het is zo lang geleden dat we hier nog zaten.’
‘Weet je dat nog dan?’
‘Ja, natuurlijk. Ik zei het al eerder. Jij denkt misschien dat die dingen weg zijn bij mij, maar dat is niet zo. Ze zullen er altijd zijn, wat er ook gebeurd is.’
‘Dat is een warme gedachte. Gaat het goed met jou? Je ziet er een beetje moe uit.’
‘Dat ben ik ook. Maar het is niet erg. Misschien voel ik me gewoon wel heel rustig hier en is er iets aan het ontspannen.’
‘Dat licht op het water, daar heb ik altijd van gehouden. Misschien streelt het water het licht.’
‘Of omgekeerd.’
‘Ja, dat kan ook.’
‘Op weg naar hier was er nog een mooie herinnering. Hoe ik je dat kon vragen vroeger, om gewoon samen te zwijgen. Het deed me zo goed.’
‘Dat herinner ik me ook nog. Soms was ik een beetje bang dan. Alsof een stuk van mij dat niet helemaal durfde vertrouwen. Alsof je eigenlijk weg wilde gaan.’
‘Nee, dat was het nooit. Het was meer dat ik kwam van een plek waar er veel lawaai was, in allerlei opzichten. En jij was een plek waar het stil was. Soms was ik gewoon te moe van al die woorden die ik achter me liet op weg naar jou.’
‘Waarom was ik zo bang altijd toen? Ik weet het antwoord wel natuurlijk, en ik weet dat ik nu anders ben. Soms is het gewoon een beetje droevig, te zien wie ik toen was.’
‘Je was wel heel oprecht de hele tijd. Het was gewoon wat het was. En ik was ook een beetje op de dool soms.’
‘Soms is het verwarrend en soms is het een heel rustige gedachte. Je hebt zo’n groot stuk van je leven nodig – ik dan toch – om op een punt te komen waar er iets van vrede komt, waar je voelt dat je eindelijk je plek in jezelf gevonden hebt, met je eigen stem. Het is goed om te voelen dat je daar bent aangekomen, en tegelijk is het soms droef dat het zoveel tijd heeft gevraagd.’
‘Ik denk dat je dat heel goed hebt gedaan allemaal. Ik bewonderde vaak de moed waarmee je met jezelf in de clinch ging. Ik besef nu dat ik dat eigenlijk niet durfde toen.’
‘Jij was zo goed, in alles wat je deed, vond ik altijd.’
‘Ik weet dat je dat vond, en dat betekende altijd veel voor me, hoe je in me geloofde. Maar ik denk dat er toen nog te veel dingen waren waar ik met een boogje omheen ging. En dat deed jij niet.’
‘We hebben nog altijd de rest van de eeuwigheid.’
‘Ja, laten we daarvan uitgaan. Dat dit er altijd zal zijn.’
‘Hoe gaat het nu met je zoon?’
‘Hij komt er, denk ik steeds vaker. De voorbije jaren waren soms heel moeilijk. Soms nog meer voor mij dan voor hem, zo leek het wel af en toe. Het is moeilijk dat je je eigen kind soms niet kunt beschermen. Hij heeft dat waarschijnlijk anders ervaren. Maar hij komt wel altijd terug naar mij, en dan komt hij zo dicht tegen me aan zitten. En nu, de voorbije weken, is het alsof alle stukjes in elkaar beginnen te vallen. Hij komt er wel, ik voel het. En jouw dochter? Hoe gaat het nu met haar.’
‘Die komt er ook wel, denk ik. Het gaat goed. Ik denk dat het rustig wordt in haar hoofd. Ze moet de dingen op haar manier kunnen doen, maar ze weet steeds beter wat ze wil. Ik hoop dat ze al die tijd heeft gevoeld dat ik in haar geloof.’
‘Wees daar maar zeker van. Ik weet dat je dat niet bent, maar probeer het toch maar. Ze weet dat jij er altijd bent, dat zie je toch aan haar? Je bent als een soort vuurtoren voor haar, al zal ze dat niet zomaar hardop zeggen.’
‘Nee, dat zou helemaal niet cool zijn.’
‘Inderdaad.’
‘Het is zo mooi, dat water. Het beweegt de hele tijd, en het blijft. Ik besef steeds beter hoe dat iets is dat ik altijd wilde. Iets dat blijft, ook al beweegt het.’
‘Een beetje zoals wij, hier.’
‘Ja.’

25 maart 2023

Waar is de tijd


Soms kun je de tijd aanraken. Je legt je hand op je buik, of de buik van een klein kind op jouw buik. En er is alleen de tijd van een adem.

Soms zie je ineens de tijd in je spiegelbeeld. Zo vaak lijk je alleen je bewegende zelf, dat gewoon een beetje hangt in de tijd. Tot je jezelf ziet in een spiegelbeeld, terwijl je door de stad loopt. Je ziet een man van jouw leeftijd.

Hoe je verlangde naar het toevoegen van die jaren dat je grootvader ouder was dan jij. Je voelde je gekneld in de tijd, alsof je geen kant op kon, alsof je alleen maar verloren kon zijn. Je wou zijn jaren aan de jouwe toevoegen, om minder verloren te zijn.

Je kijkt naar de kinderen. Iets in je kijken blijft op een of andere manier altijd toen. Terwijl zij elk uur verder weg bewegen van toen, en hun weg zoeken in de tijd.

Soms zie je de tijd die nodig was om in dit hier te komen. Er was de tijd om te helen, al besefte je dat pas op het einde, dat het dat was. En er was de tijd die daarnaast gewoon verder leek te gaan. Soms lijk je te bewegen in verschillende tijden, die tegelijk dezelfde tijd zijn.

We zijn geworpen in de tijd. We zijn geworpen in verzet. Om aards te handelen, met een herinnering aan de seizoenen. Je weet alleen dat je te bewegen hebt.

Soms kijk je naar de tijd. Je zou kunnen blijven zitten, een hele dag, en alleen maar kijken.

Je ziet hoe de man in het programma die oude klok herstelt. Het is de tijd als machine, natuurlijk. De wijzers bewegen. Maar er is ook het veilig geruststellende van het geluid van die oude klok. Een eindeloze slingerbeweging. Als een hier, als iets dat blijft, terwijl het de tijd wegtikt, terwijl het ook lijkt alsof dat niet zo is.

Hoe je terug kunt denken het geluid van een jeugd. Het geluid van die klok.

Soms lig je midden in de nacht wakker, luister je naar de nacht. Misschien is de tijd naakter dan. IJler, minder bezwaard door de dingen van de dag. Misschien is de tijd eenzamer in de nacht. Misschien is de tijd dan wel blij om even alleen te zijn.

Soms zijn er alleen twee, jij en een ander. Soms is er alleen een gesprek, in welke vorm dan ook. In tijd die parallel loopt aan de tijd.

Soms kijk je naar de tijd waarin je kinderen zichzelf zullen zien in een spiegel en beseffen dat ze in de tijd zijn. Die tijd is even daar als hier.

Soms zou je een gunst willen vragen aan de tijd. Blijf bij me, tot ik alle woorden voorzichtig en zorgvuldig heb neergelegd. Luister naar de woorden, geef alle tijd die nodig is. Een zin kan alleen in de tijd bestaan.

Een verhaal. Er was eens. Waarna de dingen van het ene naar het andere punt gaan. Het verlangen naar een verhaal is ingebrand in onze allerdiepste huid. Voor het verhaal is de tijd een oneindige reeks gelijktijdigheden, bewegend in alle richtingen. Na het verhaal ook. Tijdens het verhaal leggen de woorden een lijn. Voor heel even licht die op. Heel even kun je geloven dat er een zin is in de dingen. De huid van het verhaal raakt de jouwe aan. Heel even ben je niet ontheemd. Misschien verlangen we daarom naar verhalen.

Soms zou je willen duwen tegen de tijd, maar die laat dat niet gebeuren. Soms ben je onderweg naar huis, wil je alleen maar thuis zijn, zegt je buik dat je alleen maar thuis wilt zijn. Maar je bent nog ergens tussen daar en hier. De tijd vergezelt je, laat zich niet versnellen.

24 maart 2023

Dat van die rivier


Het ontroert je steeds. Je schrijft een stukje. Het beweegt vrij in de wereld. Mensen halen een zin of beeld uit je tekst. Ze kunnen heel verschillend zijn. Misschien kun je een tekst aanraken op verschillende plekken. Misschien is een tekst altijd veel. 

Dat van die rivier, dat haalt iemand uit de tekst. Dat het troost. Je bent de tekst dankbaar.

Je zit in de wachtkamer van de dokter. Het is stil en rustig. Soms kun je heel even leunen in de tijd. Tot ze je binnenroept.

De meneer aan het loket geeft je een nieuwe Mobibkaart. (Je foto lijkt nu een onderwaterbeeld.) Hij vertelt dat ze dat handige hoesje niet meer maken. Het was waarschijnlijk te goed, zegt hij.

Die ochtend las je haar in de krant. Je stuurt haar een berichtje. (Doe het maar wel, dacht je. Iets over de dingen die je wel doet.)

Die avond. Op weg naar de vergadering in die andere stad. Je hebt eindelijk tijd om dat artikel te lezen. Je moet traag bewegen in de tekst, om de gebruikte boeddhistische concepten te begrijpen. Je denkt dat je het kunt zien, waar hij met die tekst naartoe gaat. (Net op tijd voor je aankomt op je bestemming.)

In de terugtrein lees je een ander artikel. Het is ook heel goed. (Maar je bent een heel klein beetje scheel wanneer je weer thuis bent. Je lichaam gaat niet zacht genoeg de nacht in.)

Een andere dag. Het is de verjaardag van Johann Sebastian. Dat staat ook netjes in je agenda genoteerd. Je kunt je wel niet helemaal voorstellen hoe feesterig Johann Sebastian zijn verjaardag zou doorbrengen. Om een of andere reden verwacht je geen wulpse uitspattingen.

Zoveel dingen die al een tijd lagen te wachten. Tegen de avond lijken ze allemaal opgelost.

Je gaat vroeger naar bed en glijdt in een diepe nacht. (Iemand duikt weer op in je droom.)

Een andere dag. In de vergadering. De mevrouw op je scherm heeft een of andere besneeuwde berg achter zich. Haar beeld bevriest soms ook even.

Je bent op weg naar een namiddagafspraak in een andere stad. De jongen op de bank naast je praat net iets te hard en te vaak. (Zijn vriendin mag alleen maar bevestigen wat hij zegt, zo lijkt het wel.) De jongen op de bank voor je heeft net iets te veel aftershave op. Je probeert terwijl de studie nog eens na te lezen.

Het lijkt alsof ze op je zitten te wachten wanneer je binnenkomt. Je bent een klein beetje verlegen, denk je. Je hoort iets over je teksten. Hoe ze zijn veranderd in de loop van de tijd. Hoe ze dichter bij zichzelf zijn gekomen. Je bent dankbaar voor wat hij je zegt.

De avondvergadering. Het plan was om die zo kort mogelijk te houden. Het wordt een heerlijk gesprek dat alle richtingen kiest. (Ergens tussen vliegtuigen en de regels van de spelling.) 

Een andere dag. Je staat te wachten op het perron. Een vrouw kijkt je aan en glimlacht. Je gaat naar haar toe. Ze vraagt of jij dat bent, van die papiertjes, van dat stukje. Ja, zeg je. (Die ochtend was het trouwens ook weer van die papiertjes.) Ze heeft je gedeeld, zegt ze. Blijven schrijven, zegt ze. Je bedankt haar. De trein komt eraan.

Na de middag neem je de trap. Je mag nog eens met haar in een overleg zitten. Jullie kennen elkaar al zo lang. Je kijkt naar je woorden. Je voelt de zon op je rug. (Iets in je is waar het zou willen zijn.)

Die avond. Je loopt door de stad. Op weg naar de vergadering. Je ziet iets van je leeftijd. Het gaat met je mee. Soms omhult het je.

In de ochtend, op weg naar je werk. Je ziet twee mannen achter elkaar aan lopen. De ene gooit met een baksteen naar de andere en mist hem ruim. (Wel een beetje een suboptimaal idee om dat te doen zo ongeveer voor de voordeur van het politiegebouw.)

Je bent alleen, de anderen werken thuis. Rustig knutsel je je tekst in elkaar. Er is mooie muziek. De koffie blijft dicht bij je. Je denkt aan iemand. Een verhaal dat nog niet verteld is.

Alle dingen op je lijstje zijn gedaan, je kunt aan het weekend denken.

Je moet de volgende dag vroeg vertrekken. Het boodschappenritme wordt verstoord. Je fietst door de stad om alles al een dag eerder te doen.

Weer thuis zegt je buik je iets.

Je staat bij het raam en kijkt naar de mooie regenboog. (Misschien heeft die iets met een rivier.)

18 maart 2023

Geluidloos


De kranten lezen in de stiltewagon. (Die blijkbaar ook een beetje de koeltewagon is.)

Je collega die ziet wat je denkt.

Het ochtendlicht dat op je wacht.

Jezelf uit handen geven aan de stilte in de nacht.

De man die op straat ligt te slapen.

Kijken naar de regen aan de andere kant van het raam.

De twee vrouwen in de trein die je lang aankijken en glimlachen.

Door de ruimte bewegen om foto’s te maken en hopen dat niemand merkt dat je er bent.

De mevrouw aan de kassa die je herkent bij het binnenkomen.

De dronken man die wiebelend probeert vooruit te komen.

De foto met die vijf mensen. Jij bent er eentje van.

De vrouw die een dik boek zit te lezen. Je kunt net niet zien welk boek het is.

Het kleine meisje loopt heen en weer over het plein, genietend van deze overwinning op de zwaartekracht.

De straatschoonmaakmeneer die in de vroege ochtend als in een traag ritueel met zijn lange tang kleine dingetjes opraapt.

De twee vrouwen die hand in hand voorbij lopen, in stille gelukzaligheid.

De lente die zich laat vermoeden.

De apotheker die naar je wuift wanneer je haar door het raam ziet staan.

Het boek dat op je tafel ligt te wachten.

Het verdriet dat je leest in een bericht.

Het veelbetekenende oogrollen.

Iemand die je hoopt te zien en die er niet is.

In de zetel zitten en merken hoe de nota die je moet schrijven zich begint te vormen in je hoofd.

De vriendin die net in de andere richting fietst en die je even later nog eens ziet rijden.

De beer in het raam van het huis aan de overkant die altijd naar jou zit te kijken.

De woorden volgen terwijl je schrijft, benieuwd waar ze je mee naartoe zullen nemen.

Het moment net voor je radio aanspringt in de vroege ochtend.

De vrouw die je vanuit de verte traag in jouw richting ziet komen. Aan hoe ze stapt, zie je dat ze zwanger is.

Wachten op de schildermeneer die langs zal komen om naar je muur te kijken.

Het gesprek dat even stilvalt terwijl je op de tafel van de kinesiste ligt.

Dat mooie moment in je droom.

De foto van die actrice.

De was die hangt te drogen.

De twee mensen die je ziet praten op het perron, met veel handbewegingen, maar net te ver weg om iets te horen.

Dat ene moment net voor die nieuwe cd begint.

Door het huis gaan wanneer alle lichten uit zijn.

17 maart 2023

Een beetje vroeg


Het begin van de week. Je mag die ochtend een les gaan geven. Vroeg opstaan, vroeger opstaan. Je hebt de radio aangepast, legt ook nog je telefoon met wekker naast het bed, om toch zeker om half zes wakker te zijn. Om dan vast te stellen dat je geheel autonoom netjes vijf minuten voor je radio aanspringt wakker wordt. Het liedje dat dan ineens door de nog een beetje nacht beweegt, is meteen een lieveling van jou. De dag kan niet meer stuk.

Je bent natuurlijk goed op tijd in het station om die trein van kwart voor zeven te halen. Even aarzel je nog, de vorige trein, met een beetje vertraging is er nog. Je zou een beetje kunnen lopen, en zo dan meer tijd hebben voor de overstap. Maar je neemt je voor om gewoon op de kosmos te vertrouwen, zeker na dat liedje op de radio.

De trein vertrekt op tijd, rijdt lekker door het landschap. Je hebt zes minuten om over te stappen. In Muizen begint je trein tergend traag te rijden. Je overstaptijd smelt weg. Je mist de aansluiting. De lerares bij wie je je les gaat geven zou twee stations verder mee instappen, zodat jullie samen naar de school zouden kunnen lopen. Je stuurt haar een bericht dat je je aansluiting gemist hebt, en neemt tien minuten later een andere trein. Ze belt je. Diep beneden in dat heel grote station stap je over op een andere trein. Iemand komt naar je toe, spreekt je aan. Ze is een collega van die lerares, kreeg het bericht jou te gaan zoeken in de trein. (De kosmos en die lerares zijn goed bezig.) Het maakt je een beetje verlegen.

Even na acht uur kom je aan in de school. Ze neemt je mee, met nog een omweg langs het leraarslokaal voor een koffietje. Ze heeft ondertussen de oude klascomputer opgestart voor je presentatie. De leerlingen beginnen binnen te komen. De bel gaat. De directeur komt binnen, hij komt ook je les volgen. Je begint met je verhaal. Je merkt hoe de leerlingen een voor een een beetje naar voor schuiven, naar de voorkant van hun stoel, subtiel knikken af en toe. Je krijgt mooie vragen. Ze komen je een doosje met chocolaatjes brengen. De lerares is heel blij met wat je deed, raakt de hele tijd je arm aan. Je vertrekt. De leerlingen, ondertussen buiten, knikken je toe. Je haalt nog net de trein om naar je werk te gaan. Je stuurt haar nog een berichtje om haar te danken voor het warme onthaal.  

Je krijgt nog een belangwekkend bericht over Jan-eten.

Die avond heb je nog een late vergadering. Het is alsof je een heel klein beetje scheel kijkt wanneer je tegen middernacht weer in je bed ligt. (Je vergeet gelukkig niet je radio terug op half zeven te zetten.)

Een andere dag. Je komt een beetje trager op gang. Maar elke dag is er meer licht. Een klein beetje wonder elke dag.

De dag schuift rustig verder. Weer thuis vertrek je al snel weer voor die samenkomst. Je hebt een sessie te leiden daar. Op de fiets bereid je in je hoofd de dingen nog een beetje voor. Het wordt een mooi gesprek. (Je hoort zoveel dingen waarmee je iets zou willen kunnen doen.) Voor je weer vertrekt, lukt het eindelijk om met die vier mensen die je zo bewondert samen op de foto te staan. (Nog voor je de foto gezien hebt, ontroert ze je al. Alsof die foto tegelijk iets van rouw in zich heeft.)

Een andere dag. (Wat een rare droom was dat…)

Er is nog een belangrijke verjaardag. (Het cadeauplanningsbeleid heeft weer goed gewerkt, denk je.)

Tussen de dingen door werk je aan het stuk dat enkele dagen later zal gepubliceerd worden. Je zat al enkele dagen te wachten op een beeld dat naar je hoofd zou komen. Ergens in de nacht is het gekomen.

Die avond lees je het stuk in, voor het eerst met die nieuwe microfoon. (Zou die ervoor zorgen dat je je eigen stem iets beter kunt verdragen?)

(Weer een ingewikkelde droom, als een ingewikkeld verhaal met heel veel zijwegen.)

Een andere dag. Een vroege vergadering. De mensen op je scherm lijken precies alle tijd van de wereld te hebben, ze trekken het verhaal alle richtingen uit. Misschien heb je een te praktisch hoofd, wil je altijd meteen weten wat die brede beschouwingen concreet betekenen. Misschien wil je gewoon dat de dingen een beetje vooruit gaan. (Sommige mensen glimlachen.)

Die avond mag je zoals elk jaar een presentatie gaan geven. (Je hebt wel elfendertig keer het signaal gekregen dat je presentatie niet te lang mag duren.) Je houdt je netjes aan de voorziene tijd, de raadsleden kunnen nog veel vragen stellen. Nadien praat je buiten nog na. (Iets in je is stiekem trots op wat jullie gedaan hebben.)

Een diepe nacht.

Je huid lijkt traag in de dag te komen, haperhuid. 

Je werkt je lijstje netjes af, vertrekt met een vermoeid hoofd weer naar huis.

In de winkelstraat merk je dat het een stuk warmer is dan een week geleden. De eerste topjes zijn uit de kast gehaald. Enkele blote buiken worden gesignaleerd. Sommige dingen moeten geëtaleerd worden. Het is te verdragen.

Weer thuis. De dingen mogen zich neerleggen.

12 maart 2023

Nauwelijks te horen


De varen die glimlacht en je geruststelt.

Het glazen kopje met kurkumathee dat je iets zegt over je rug.

Het boek op de tafel dat alleen vraagt om af en toe aangeraakt te worden.

Het stuk op de partituur die op je piano staat, klaar zoals steeds.

De peer die naast de te volle fruitschaal ligt en zich een beetje eenzaam voelt.

De trui die vraagt of je het warm genoeg hebt.

De zee in je.

Je vinger langs je zondagse stoppels, zo stil mogelijk.

De boodschappentas die blij is met jouw poging tot reparatie.

Het stukje chocolade dat het geheim van de liefde kent.

Het verdriet dat naast je komt liggen en enkel ademt.

De yucca die zich vult met jouw verhalen en traag naar je kijkt.

Een demon die afscheid neemt.

De sla in de kom, houdt van knisperen.

De brief die je niet schreef en die gewoon wacht.

De foto van je grootvader, met de geur van hout.

De peperkoek in de kast, wachtend op iemand.

De sporen in je huid, blij met de woorden.

De kleur van het tapijt, die je zegt dat je thuis bent.

Het water dat je net aan de planten gaf en dat zich laat aanraken door de aarde.

De vrouw van het interview in de krant, over niet gehoorde stemmen.

De fado die zich laat vermoeden in je hoofd.

Het beeldje dat vraagt of je nog eens kijkt en daarna zegt dat het goed is.

Het afwaswater, gehuld in een kwetsbaar laagje schuim.

De stoel, uit het oude huis, die je omarmt en fluistert dat het veilig is.

De afwezigheid, in een leeg silhouet.

Je voeten over de vloer, ze zeggen waar je bent.

Het potlood op de kast, dat onthoudt wat je ermee schreef.

De jongen op de tekening, gestold in de tijd.

De grote muziekwinkel in je droom, net voor het wakker worden.

De tafel, die zich graag laat aanraken, telkens weer.

Het verhaal dat je de volgende dag gaat vertellen.

De stilte, terwijl de dag kantelt.

11 maart 2023

Waar het heelt

Mag ik ook niets willen?
Je doet dat goed, zo weinig.
Kom je naast me staan?
Kijk, hier was het.
Voel je dit?
Ja, maar het is goed.
Je ogen zijn veranderd, ze zijn rustiger.
Wat zie je?
Dat je anders beweegt, alsof je ergens bent aangekomen, op je bestemming.
Misschien. Misschien wel. Ja.
Dit lijkt zo gewoon.
Dat is door hoe het beweegt in jou.
Ga je nu iets over mannen zeggen?
Nee, dat heb je zelf al gedaan.
Dat woord is als een vreemd lichaam.
Misschien heb je het gewoon niet nodig.
Iets van je rusteloosheid is verdampt, denk ik.
Dat is wel een mooi beeld.
Ik zag die plek voor jou altijd al.
Daar ben je wel goed in, plekken zien.
Soms zie ik alleen de weg, die nog onzichtbaar is.
Jouw lichaam weet het.
Ik wil niet willen.
Alsof het nemen is.
Soms weet ik niet waar het vandaan komt, maar dat is niet meer erg.
Doet het pijn?
Soms.
Misschien ben je al lang op jouw plek.
Er is nog iemand die me dat zei.
Het is rustig hier.
Konden we dit toen ook al?
Ik denk het niet.
Misschien was het nog te vroeg.
Misschien is nu alles op tijd.

10 maart 2023

Woordknutselen


Misschien is er een lichte laag verdriet gebleven na het weekend. Iets op je huid dat nog even bij je blijft en er langzaam in zal trekken.

De dingen in je komen iets trager op gang dan de tijd buiten je. Het mag.

Op weg naar je afspraak. Om binnen te komen, moet je al die dingen voor de veiligheidsmeneer in die bak doen, waarna ze door het apparaat schuiven. Daarna is het altijd een beetje gerommel. Die riem weer snel in je broek krijgen, sleutels, telefoon, portefeuille, … Je vraagt maar even aan de meneer in zijn uniform of het al een drukke dag was. (Alsof alle andere mensen ter wereld dit veel sneller zouden kunnen…)

De vergadering verloopt ongelooflijk soepel. De mensen op het scherm vinden je tekst heel goed. (De tekst glimlacht even.)

Die avond. Je kijkt toe terwijl een vriend zijn nieuwe boek voorstelt. Je zit achteraan, kunt kijken naar de mensen die zitten te luisteren. Je hoort verhalen, vragen en antwoorden, en iets over welke woorden je kiest, en hoe die ertoe doen. Er zijn nog gesprekjes nadien. Soms laten woorden zich niet meteen vinden.

Een andere dag. Je zit klaar in de vergadering, bent blij haar weer te zien. Op het blad voor je staan de woorden, de dingen die je wilt zeggen. Ze luistert nauwkeurig, reageert, vult aan. De woorden trekken lijnen in het landschap. Ze zijn rustig.

Er zijn zoveel dingen te doen. Je zou ze netjes naast elkaar willen leggen, om daarna van het ene naar het andere te gaan. Alles rustig aanraken, de woorden kiezen.

Die tekst die je nog moest maken, je begint eraan. Eerst enkele kleine dingen doen, zodat er plaats is op de tafel in je hoofd. Je zet de dingen netjes bij elkaar, schikt de woorden. Het is goed wanneer het klaar is, het kan vertrekken uit jou.

Veel dromen in een nacht, met grote verhalen.

Een andere dag. Je maakt je klaar voor de vergadering. Alles ligt netjes naast je scherm, binnen handbereik. Je probeert iets moois te zeggen over de vrouwendag. Ze zeggen dat ze jouw tekst heel goed vinden. (De tekst knipoogt naar jou.)

Je middagafspraak. Je moet weer door het hele ritueel, met ook je riem die je steeds zou willen aanzetten tot enige traagheid, denk je. Het is een andere meneer. Je vraagt hem of het een drukke dag is, terwijl je zogenaamd handig alles weer bij elkaar harkt. Hij lijkt alle tijd te hebben.

Je probeert alle kleine dingen af te werken, zodat je de volgende dag alleen maar kunt knutselen aan je tekst.

Je ziet haar bericht binnenkomen. Je was al van plan zelf je woorden te verzamelen, maar het lukte nog niet. (Het ontregelt je lichtjes, je weet dat je eerst die andere dingen moet doen eer je een lege plek kunt maken. Het is niet anders. Het is.)

Een bericht komt binnen. Een tekst waar je op moet reageren. (Iets in je heeft geen zin, wil het een beetje op afstand houden. Je weet dat je tijd nodig hebt om te zeggen wat je zou willen zeggen. Het zal voor de volgende dag zijn.)

De avondvergadering. Je noteert de dingen in je schriftje. Sommige woorden breken zichzelf ergens halverwege af.

De volgende dag. Je krijgt een bericht dat een boek onderweg is voor jou.

Je begint aan het knutselen. Alle suggesties die je kreeg, probeer je rustig in de tekst te weven. Je raakt de zinnen voorzichtig aan, schuift er enkele woorden tussen, haalt andere weg. Je fluistert iets tegen de zinnen, waarna ze zich weer neerleggen. Zodra het klaar is, doe je alles ook nog eens in de andere taal. Daarna laat iets je huid weer los, het mag, het is klaar.

Je komt thuis. Het boek wacht op je. In het boek staat ook een brief die jij schreef. Je raakt het even aan, bladert erin, legt het weer op de tafel. Je kijkt ernaar.

Die avond. Je hoopte alleen maar te kunnen antwoorden op dat bericht, maar er is nog een tekst, die al sinds de vorige dag op je wacht, die moet gemaakt worden, weet je.

Een lichtjes hortende nacht.

Een dag zonder de trein. Het lijkt heel even alsof je ontrouw bent.

Na de korte vergadering zie je haar, het lijkt al zo lang geleden. Bijna had je gevraagd of ze met je wilde dansen. Jouw dappere zelf toch.

En weer beweeg je tussen teksten, zo lijkt het wel.  

Je neemt het boek van de tafel. Het is tijd om nog eens te lezen wat je geschreven hebt. De woorden die je zelf schreef brengen je bij tranen. Hoe dat juist werkt, weet je niet. 

Misschien verlang je naar even tekstloos. Al die andere beelden die al de hele week in je hoofd moeten laveren tussen de teksten door zijn er ook nog. Misschien zijn het die beelden die verlangen naar een dekentje. Misschien wil je dat ze je omhullen. Dat ze bij je blijven, waar het warm is.

05 maart 2023

Lucretia


Ik zag haar voor het eerst in de trein. Ik kwam terug van een droeve gebeurtenis toen ze tegenover me kwam zitten, even wachtte, en vroeg of ze even met me mocht praten. Natuurlijk, zei ik.

Ze zei dat ze dat normaal nooit deed, mensen zomaar aanspreken. Ze zei dat ze het verhaal dat ze me wilde vertellen normaal ook nooit tegen iemand vertelde. Ze vermoedde dat iedereen dacht dat het altijd goed ging met haar, omdat ze altijd met een glimlach rondliep die in haar gezicht gebeiteld leek. Maar dat was dus niet zo.

‘Weet u, toen ik mijn man Henk leerde kennen en later met hem trouwde, dacht ik dat het een goede beslissing was. Op een of andere manier voelde ik me veilig bij hem. Ik wilde weg uit het gevoel dat ik had in het gezin waar ik vandaan kom. Mijn vader was dominant, mijn moeder deed haar best om te stralen naast hem. Maar eigenlijk was er geen plek voor haar, ze mocht alleen maar zijn wie hij wou dat ze was. En ik wou weg van dat gevoel, weg van de verwarring en de onzekerheid. Het leek goed te gaan, maar na een tijd merkte ik dat ik was geworden wat ik had proberen te ontvluchten.’

Ik hoopte ondertussen op een of andere vertraging onderweg, zodat we niet te vroeg zouden aankomen in het station. Ik hoopte voor haar – Lucretia was haar naam – dat ze alle tijd zou hebben om te vertellen. Terwijl ze vertelde, leek ze naar beneden te kijken. Ze keek me niet recht in de ogen, maar ik voelde dat ze heel aandachtig leek te voelen of ik wel luisterde.

‘Soms is het alsof ik stik, alsof er geen ruimte is voor mij, alsof ik hol ben vanbinnen. De tijd gaat voorbij, en ik heb steeds meer het gevoel alsof ik niets ben in de wereld. Ik heb altijd mijn best gedaan om te doen wat ik deed, maar ik weet steeds minder of wat ik deed er wel toe doet. Ik zou zo graag willen dat er iets is daar, als een spoor of zo, dat van mij is. Ik zou iets willen doen voor anderen, voor de wereld. Iets beter maken, iets dat kan blijven, en iets dat de sporen van mijn handen draagt of zo. Er zijn natuurlijk mijn kinderen. Ik ben heel trots op hen en heb gedaan wat ik kon om hen een goede jeugd te geven. Maar ze zijn bijna weg uit huis. Ze doen het goed, maar soms vraag ik me af of zij ook niet net als ik toen getekend zijn door wat ze zagen. Hebben ze niet alleen een moeder gezien, maar ook een vrouw die rechtop stond en iets wilde doen in de wereld, een droom had? Ik ben soms bang van het antwoord op die vraag.’

Het was alsof de afdeling spoorwegen van de kosmos mijn gedachten had gehoord, want onze trein stond al een tijdje stil, ergens tussen twee haltes. Terwijl ze vertelde, zag ik soms haar lip trillen. Ze hield haar ene hand op haar schouder, haar andere hand op die ene hand, alsof ze zich wilde beschermen voor iets.

‘Het is niet dat ik de schuld bij een ander wil leggen, of dat ik de tijd die was zou willen veranderen. Maar zoals het nu is, is het niet goed genoeg. Ik voel dat ik nieuwe dingen wil doen, mijn eigen plek innemen, met mijn eigen woorden en mijn eigen handen. Voor mezelf. En niet als de vrouw van. Dat klinkt misschien scherp, maar zo is het eigenlijk wel. Ik wil de vrijheid voelen om te zoeken waar die plek is, en wat ik daar kan doen. Dat is spannend, en het beneemt me de adem, want het is alsof ik dat nooit of veel te weinig heb gedaan. Ik heb wel gewerkt natuurlijk, maar dat was iets dat paste in verwachtingen die mensen van me hadden. Het was werk, en het betaalde, en ik kon het goed. Maar of ik het deed of iemand anders zou in de wereld geen rimpel verschil hebben gemaakt. Nu wil ik iets anders.’

Ik luisterde gewoon, had nog geen woord gezegd. De trein was terug aan het rijden, maar het zou nog wel even duren eer we zouden arriveren.

‘En nu ik begin te bewegen, is het alsof Henk zenuwachtig wordt. Alsof hij me op die ene plek wil houden die de zijne is, maar niet de mijne. Dat besef ik nu steeds beter, dat dat niet mijn plek is. Als hij zenuwachtig wordt, wil hij altijd nog meer het mannetje zijn dan hij al is. En dat is zo vermoeiend. Alles is dan op een of andere manier een bedreiging voor zijn mannelijkheid. En net nu lees ik in de krant dat die man van Antwerpen beweert in zijn nieuwe boekje dat woke, zoals hij dat noemt, zou doorslaan in de aanval tegen de mannelijkheid. Wat is dat toch met die venten? Waarom hebben ze al dat gedoe nodig? Vanwaar toch al die angst? Ik heb het er zo mee gehad. Als ik straks thuiskom, zal hij er ongetwijfeld over beginnen. En weet u, ik heb zelfs al geen zin meer om er nog maar eens op te antwoorden.’

De treinmevrouw kondigde aan dat we er bijna waren. Lucretia zat er nog steeds, in dezelfde houding. Maar iets in haar leek te ontspannen.

‘Sorry dat ik dat nu allemaal zo zit te vertellen tegen u. En bedankt voor het luisteren. U weet niet hoeveel dat voor me betekent. Het zal al dagen in mijn hoofd rond te tollen. Op een of andere manier dacht ik dat als ik het zou uitspreken ik zelf zou merken of het wel echt was. Ik dacht dat ik meteen zou vastlopen in mijn woorden, maar dat was dus niet het geval. Ik dacht dat alles onbelangrijk zou klinken wanneer ik het uit zou spreken, maar dat was niet. Wat ik denk, is echt wat ik denk, voel ik nu, en het is van mij. Het is wie ik ben.’

Ik zei haar nog dat haar verhaal me heel erg had geraakt. Ik zei haar dat ik voor haar hoopte dat ze een weg zou vinden naar die plek die op haar wachtte, waar die ook was. We stonden op het perron ondertussen. Ze vroeg of ze me een knuffel mocht geven. Doe maar, zei ik. Ze deed het. En toen vertrok ze.

03 maart 2023

Iets met Mozart


Je lijkt een klein beetje moe bij het begin van de week. Iets lijkt te aarzelen, meer niet. Misschien was het de stilte van het weekend, die geen zin heeft je al te verlaten. Het komt wel.

Misschien wil je alleen maar de dingen die je nog moet doen naast elkaar leggen, heel voorzichtig. Zodat je ze zorgvuldig een voor een kunt vastnemen. Soms lukt dat niet.

In de vergadering. Je stem lijkt net iets trager te komen dan jij.

Het lijkt helemaal mis te gaan met de treinen. Terwijl op het bord de cijfers met de vertraging blijven veranderen, worden de mensen lichtjes onrustig.

Op weg naar huis kom je iemand tegen die je al lang niet meer zag. Een mooi gesprek. Je bent een beetje in de war door je eigen woorden. Ze wil alles weten, zo lijkt het wel.

De volgende ochtend. De syndicusmeneer komt kijken naar die plek op je terras waar de waterafvoerbuis doorheen gaat. Er is een verstopping.

Waarom was je vooraf een beetje onrustig hiervoor? (Misschien had een stem gezegd dat je iets verkeerd had gedaan.) Het is nu ook duidelijk wat die vochtplek binnen veroorzaakte. Rustig.

De vergadering. Je vertelt over het bezoek van die week eerder. Over de schilderijen. Even denk je aan je vader. Je stem volgt.

Die avond. Je kijkt de cirkel rond, de mensen die daar staan. Ze denken aan hun dierbaren die ze verloren, in een aardbeving. De man zingt een lied dat lijkt te trillen.

De vergadering. Iemand zegt dat hij blij is dat jij een beetje kwaad bent op hem. Er zijn nog zekerheden, weet je.

Een andere dag. Je ziet in het politiekantoor aan het loket een forse man staan, met een behoorlijk indrukwekkende buik. En verder enkel en alleen een heel klein slipje aan. Iets is misgegaan.

Terug thuis, na de middag. De twee mannen komen de verstopping wegwerken. Ze lopen heen en weer, je gaat met hen mee, naar de kelder, naar buiten.

De ene man vertelt je alles over de apparatuur die hij bij zich heeft. De andere spreekt Engels met zijn collega, vraagt of jij Frans kunt. Zijn taal is Roemeens.

Hij woont in Brussel, vertelt hij. Hij zou liefst zo ver mogelijk van Brussel wonen. In Brugge, of Kortrijk, of Gent. Niet in Leuven, en zeker niet in Brussel. Het is zo mooi, hoe ze op elkaar inspelen.

Je moet nu de nodige dingen doen voor die muur, heeft die man de vorige dag gezegd. Je had het een tijd voor je uitgeschoven. Nu komt het in beweging. Iets legt zich neer.

(Je wordt een beetje gek van accounts, wachtwoorden, pincodes, bestanden die niet gesynchroniseerd zijn, plekken die niet met elkaar verbonden zijn, meldingen, en de hardnekkigheid ervan. Je spreekt jezelf toe.)

In de nacht denk je ineens aan die foto die ergens moet zijn. Jij staat erop, als kleine jongen, met je oom. Hij was toen nog student, woonde nog in het huis naast de gevangenis. Nu is hij dood.

En je denkt aan muziek die je met hem verbindt. Iets met Mozart, denk je. Waarom denk je zo vaak eerst aan het 20ste pianoconcerto, dat trage middendeel? Misschien is dat de poort.

De volgende ochtend. Die ene trein komt met vertraging binnen. Bijna iedereen probeert zich in de trein te wringen. Jij wacht. De volgende komt er al aan. Je hebt een halve wagon voor jou alleen.

Bij het instappen is er een geur. De geur doet je denken aan ooit, ergens, op school. Ergens in je geurbibliotheek werd die bewaard.

Je mag weer je opleidingsmodule geven. Twee collega’s zijn met je mee gegaan. Een van de vrouwen in de zaal komt nadien naar jou om je speciaal te bedanken voor hoe je het deed. (Beetje verlegen.)

Die avond. Je bent op weg naar de lezing die je gaat geven. Buiten zie je nog net het verdwijnende licht. Het is zo mooi. Je bladert nog even door het boek, neemt de dingen weer in je op.

Eerder die dag had je naast de foto van je oom samen met jouw kleine zelf een foto opgeladen van je grootvader. Je won ooit een prijs met die foto, ineens herinner je je dat weer.

Je vertelt. Over verdriet. Over Fons en Julia. Over de zee. Over wat je niet weet. Over oefenen. Over moed die je zou willen hebben. Het verhaal begint zich te vinden.

Je hoort een mooi verhaal, over kinderen. Ze zijn zoals jij was toen, denk je heel even. Nu sta je aan deze kant van de tijd. Hoe kun je je kinderen beschermen? Iets doet pijn.

Een andere dag. Je knutselt je tekst in elkaar. De koffie is zo lekker. Je krijgt telefoon. Het doet je zo goed haar te horen. Het gesprek ademt zich langzaam trager.

Door het raam zie je beneden de lange rij tractoren. Sommige kunnen precies hele liedjes toeteren. Je ziet Belgische vlaggen en een bord waarop iets staat over het stadsvolk.

Je zoekt een filmpje met het pianoconcerto. De pianiste is een plek, denk je. Hoe ze kijkt, hoe ze beweegt. Haar handen. De melancholie rond haar ogen. Je ziet de muziek.

Je voelt je klein tegenover de dood. Je ziet bijna de woorden die iemand je zou kunnen zeggen.