26 april 2009

Together Through Life


Bijna 68 is hij ondertussen, Bob Dylan. En hij heeft een heerlijke nieuwe plaat uit, Together Through Life. Na zijn vorige plaat Modern Times is deze misschien een soort ‘Another Side Of’. Waarschijnlijk hadden velen verwacht dat hij een tweede Modern Times zou maken, maar hij kiest een andere richting, en maakt een toegankelijke plaat, die zich van bij de eerste beluistering in je hoofd nestelt. In zijn vorige platen heeft Dylan een goede bedding gevonden voor zijn muziek, in een hernieuwde combinatie van blues, folk, swing, rockabilly, en aanverwante stijlen. In zekere zin had hij zo de cirkel rond gemaakt met hoe hij werkte in het begin van zijn carrière. Telkens verder borduren op traditionele Amerikaanse muziek door stukjes over te nemen en in nieuwe vormen te gieten. Wie hem de voorbije jaren aan het werk zag op het podium in vaak schitterende concerten, zag iemand die bleef zoeken en tegelijk ook rust gevonden leek te hebben in dit idioom. Dylan, de ‘song and dance man’, wil muziek maken, levende muziek, en vooral niet een kopie brengen van wat sommigen denken dat de ‘ware’ Dylan is. En wie hem bezig hoorde in het geweldige Theme Time Radio Hour, het radioprogramma dat hij presenteert (en waarvan een volledige aflevering als extra is toegevoegd bij de luxe-uitvoering van zijn nieuwe plaat), begrijpt nog beter waar het allemaal om draait. Daarin maakt hij een spannende dwarsdoorsnede van ‘echte’ muziek, met allerlei standards en obscure nummers die bij elkaar een krachtige, nooit eindigende bron van inspiratie vormen voor ‘gewortelde’ muziek. Dylan is, met zijn rimpels en met zijn gebroken stem, het soort zanger geworden dat hem inspireerde als jonge man. En hij maakt nu platen die in zijn eigen radioprogramma zouden kunnen gedraaid worden. Modern Times was een behoorlijk spirituele plaat, Toghether Through Life heeft het vooral over het slagveld van de liefde. Dat de wereld van Dylan duister en somber is, weten we ondertussen. Wat rest, zijn de muziek en de gedeukte liefde.

De plaat opent krachtig met Beyond Here Lies Nothin’, bijna als een korrelige samba. Meteen vallen de accordeon op van David Hidalgo en de stevige gitaar van Mike Campbell. Dit is rauwe, organische bijna zompige muziek. “Just as long as you stay with me/The whole world is my throne” Voorbij hier is er niets, alleen de bergen van het verleden, tenzij jij bij me bent, zolang de liefde duurt.

Daarna komt Life Is Hard, een nummer dat hij schreef voor een soundtrack, en waaruit de rest van de plaat min of meer onverwacht ontstond. Hier is bijna een crooner aan het werk, ondersteund door een slide en een mandoline. De zanger doolt door de straten, kan niet anders zeggen dan dat het leven hard is, zonder zijn geliefde. In een heel directe stijl, bijna als in oude countrynummers. Dylan spreekt de lettergrepen ritmisch uit, als een stotterende pijn. Er is kracht nodig om de wereld daarbuiten te bevechten. “My dreams are locked and barred/Admitting life is hard/Without you near me”

My Wife’s Home Town valt binnen met een vuile slepende bluessound. Op een nummer van Willie Dixon heeft Dylan een nieuwe tekst gezet, helemaal in de traditie. Een man die onder de knoet ligt van zijn vrouw, een klassiek motief in dit soort nummers. De man is gevallen voor die ‘evil woman’, en kan er niet meer aan ontsnappen. “Don’t look at me with that evil eye” Het is duidelijk wat die Home Town is van de vrouw: de hel. Aan het einde van het nummer hoor je de zanger in een grijnzende lach, schitterend.

If You Ever Go To Houston lijkt wel op een gesprek in een café. Goede raad van dronken tooghangers. Als je daar naartoe gaat, pas op, ik ken dat daar. En als je daar naartoe gaat, doe dan de groeten aan haar, en ook aan haar zusters. Het is een onbetrouwbare wereld, waar het kleine en grote onheil zich steeds weer herhaalt, in wat een oneindige achterafstraat lijkt. Meneer de politieman, kun jij me helpen om mijn meisje te vinden, want ik ben haar kwijt. “Find the barrooms I got lost in/And send my memories home/Put my tears in a bottle/Screw the top on tight”

In Forgetful Heart horen we de zanger die net als zijn stem volledig gebroken is achtergebleven. Kon het hart elk moment van liefde maar vasthouden, konden we maar van elkaar blijven houden met de liefde die er ooit was. Toen de liefde er nog was, was ze het antwoord. Nu is er alleen het grote niets. “All night long/I lay awake and listen to the sound of pain/The door has closed forevermore/If indeed there ever was a door” Hartverscheurend.

In Jolene, verschijnt een wulpse maar fatale vrouw op het toneel. Ook de zanger is machteloos, en kan alleen maar bezwijken zodra ze voorbij komt. Zodra zij verschijnt is hij de koning, en zij zijn koningin. Waarschijnlijk is hij wel niet haar enige minnaar. Maar “When you hold me in your arms/Things don’t look so dark”.

This Dream Of You klinkt meteen heerlijk tex-mex. Alles wat ik heb en alles wat ik weet, is deze droom van jou, die me op de been houdt. De zanger is gestrand in een verloren café, doodsbang voor de ochtend die gaat komen. De schaduwen op de muur weten het wel blijkbaar, maar zijn hart lijkt hem voor de gek te houden. Alles wat hij aanraakt verdwijnt, en overal waar hij komt, daar is zij.

De titel van Shake Shake Mama zegt meteen waar dit lied over gaat. Kom maar hier, laten we pret maken, al zal het wel weer fout aflopen. Een typische scène bevolkt met het soort personages waar Dylan een patent op heeft. “I'm motherless / I'm fatherless / Almost friendless too” Maar “If you're goin' on home, better go the shortest way”.

I Feel A Change Comin’ On klinkt opgewekt. De zanger kijkt opgewonden naar de vrouw die het object van zijn verlangen is, en die eraan komt gewandeld met de “village priest”. Maar dat zal hem niet tegenhouden, er staat iets te veranderen, nu gaat het gebeuren. Hij wil haar vragen om mee te gaan, want “If you wanna live easy, baby, pack your clothes with mine”. Dromen heeft weinig zin, een mens heeft wel iets beters te doen. Hier gebeurt het echt. “You are as whorish as ever/Baby you can start a fire” Of hij een goede partij is, is niet zo duidelijk. “I'm listening to Billy Joe Shaver/ I'm reading James Joyce/ Some people they tell me/ I've got the blood of the land in my voice”. Het zijn altijd alle anderen die het geluk en alle bloemen hebben, maar toch gaat het gebeuren.

Het slotnummer It’s All Good is een sarcastische blik op een Amerika in verval. Alles lijkt fout te gaan, maar wat er ook gebeurt, uiteindelijk is het All Good, een stopzin om alles te ontwijken. Je weet wat ze zeggen, alles is in orde. Iedereen belazert iedereen, alles gaat ten onder, maar er is niets aan de hand. De zanger spuwt de woorden uit.

Met Together Through Life heeft Bob Dylan een nieuwe aflevering geschreven van zijn eigen neverending tour. De plaat klinkt aanstekelijk, organisch en rauw. Vergeleken met de vorige platen klinkt ze lichter en meer toegankelijk. Deze Dylan hoeft eigenlijk niets meer te bewijzen, en doet waar hij zin in heeft, muziek maken die wortelt in een sterke traditie maar toch heel erg in het nu klinkt, rafelig en vitaal. In een interview omschrijft Dylan deze plaat als romantisch. Verwacht echter geen liefde zonder pijn. Wie samen door het leven gaat in dit lege universum moet de deuken erbij nemen.

Handen

We zijn samen voor, ja, hoe noem je dit eigenlijk? Een herdenking misschien. Samen even zijn. Iemand die ons dierbaar was, is er al vijf jaar niet meer. En daarom zijn we nu hier. Het brengt me in de war. De vorige keer toen ik dit huis binnenkwam, was het om afscheid te nemen. Het zouden zijn laatste dagen worden, en we wilden nog even bij hem zijn. Nu zijn we terug hier. Er is een concert. Zittend luisteren we naar de muzikanten. Er is een ziekte die ons verbindt. Hij is er niet meer, ik nog wel. Het went nooit… Net hier en nu kwam een ander verhaal van weer iemand. Het went nooit. Door de vrije ruimte tussen de mensen op de rij voor me kan ik me concentreren op de zangeres. Het is een manier om in het leven te verdwijnen. Maar de hele tijd zie ik zijn handen. Hij had lange smalle handen. Ze leken een beetje te trekken, alsof zijn vingers ergens naartoe wilden. Vooruit, niet uitgewaaierd. Tegengehouden door de rest van het lichaam. Later die avond laat ze het beeldje zien dat gemaakt is van zijn hand, en ze is er weer.

Als je iemand wilt leren kennen, kijk dan naar haar of zijn handen. Iemand leerde het ooit. Het zou waar kunnen zijn. Soms verrassen ze je. Je ziet iemand, probeert te vatten wie het zou kunnen zijn. Tot je naar de handen kijkt. Even lijken ze niet te kloppen, tot je ziet dat zij de sleutel zijn. Ze kunnen bijna alles zeggen.

De handen van mijn grootvader. Ze zullen er altijd zijn. Ze hadden een beetje overschot. Net als zijn ring, die te groot en dun geworden was. De ring moest altijd uit, want te gevaarlijk in de buurt van machines. De handen hadden zich gevormd rond het hout dat door hen betast werd. Licht gehavend in de buurt van de vingertoppen. Als hij koud had, sloeg hij zich lichtjes voorover gebogen met de handen op de rug, tot ze weer warm waren. Waarom weet ik niet, maar die beweging deed me altijd lachen. Misschien door de manier waarop hij me dan aankeek, met grote ogen. Net voor hij aan zijn laatste dagen begon, werden zijn handen koud. Hij kreeg ze niet meer warm.

De leraar staat naast de jongen, en kijkt naar zijn handen. Ik heb nog nooit zo’n gave handen gezien, zegt hij. Ooit zag ik hem nog eens in een flits. Bij het hollen van het ene perron naar het andere, in de gang onder de sporen van Brussel Noord.

Ze duikt op in een droom, en vertelt me iets over handen. Kon deze schemerzone tussen slaap en zogenaamd wakker maar langer duren.

De zanger staat op het podium. Opzij aan een orgeltje, en eenmaal ook met een gitaar. Af en toe schuift hij op naar het midden. Een mondharmonica bespelend met een hand, de andere vrij. En net voor de allerlaatste nummers. De muzikanten hebben het podium verlaten, en laten op zich wachten. In het donker komen ze terug op, je kunt het horen aan het gegil op de eerste rijen. En in het halfduister komt de zanger even naar voor op het podium, om een gebaar te maken, met zijn handen. Om snel weer te verdwijnen in het licht.

Je bent grijs geworden, zegt ze. Misschien het nadeel van te lang haar. Even voelen, alsof je het zou kunnen, met de ogen in je vingers.

Soms even naar de stapel boeken gaan. Ze wachten op gelezen worden. De tijd die er niet is knaagt. Maar ze kunnen zich wel laten voelen. Je neemt ze vast, alleen maar voor het strelen. En hoe het je rustig maakt. De adem verandert, lijkt meer ruimte te krijgen.

Soms lijkt er zoveel te zijn dat door deze handen aangeraakt zou moeten worden.

Misschien is het tijd om weer naar het bos te gaan. Eerst de schroom en angst overwinnen van de eerste meters van het binnenkomen. Dieper het bos in gaan, alleen op vertrouwen. Tot je beseft dat je ongemerkt een deel geworden bent. Je adem beweegt daar ergens, drijft in en uit. En daar, aan dat laatste pad is een boom waar je even je handen op moet leggen. Daar moet je blijven staan. Daar kun je alle tranen loslaten, die er al eeuwen waren. Je voelt iets stromen onder je handen. Tot het tijd is om weer naar huis te gaan.

23 april 2009

Pleinvrees


‘Dit wou ik al lang, hier zo op deze bank zitten met jou. Hier aan de rand van het plein.’
‘Ja, de avond is nog warm genoeg om hier te blijven zitten.’
‘Het is een beetje de rand van de wereld. En wij zijn toeschouwers.’
‘Je zou hier bij wijze van spreken altijd kunnen blijven zitten. En alleen maar kijken.’
‘En als je kou krijgt? Wat ga je dan doen?’
‘O, dan kruip ik wel wat dichter tegen je aan.’
‘Dat lijkt me wel een goed plan. Hoor je die muziek? Ze komt daar uit dat raam.’
‘Ja, ik had het ook al gehoord.’
‘Het is zo’n heerlijke muziek. Met heel veel zorg gespeeld. En ze laveert tussen een aantal stijlen.’
‘Ik zou er niets over kunnen zeggen, omdat ik niet weet welke woorden je voor die muziek moet gebruiken, maar ik heb wel het gevoel dat ze klopt of zo, als je dat van muziek kunt zeggen.’
‘Dat is heel mooi gezegd, ze klopt inderdaad. Weet je, ik was eigenlijk ongelooflijk moe, en alles deed wel een beetje pijn ergens. En nu ik die muziek hoor, is het alsof dat alles zich terugtrekt, zo van mijn hoofd over mijn rug naar beneden.’
‘Dat klinkt bijna alsof het een bezetting is?’
‘Zo voelt het soms ook wel een beetje. Maar het geeft niet zo. Misschien went een mens er wel aan.’
‘Dat denk ik niet eigenlijk… Maar kijken helpt ook goed.’
‘Kijken?’
‘Ja, dat doet het bij mij altijd goed. Zie je daar die twee vrouwen lopen? Ze zijn zo gelukkig, dat zie je zo. En kijk hoe ze bewegen. Onbewust trots, zo lijken ze wel. Ze delen een verhaal, dat zie je. Het zit in hun ogen, als ze naar elkaar kijken.’
‘Ik vraag me soms af hoe je dat doet, zo lopen, zoals zij doen.’
‘Zou je dat zelf dan ook willen kunnen?’
‘Daar heb ik wel helemaal het lijf niet voor.’
‘Och onnozelaar, er is helemaal niets mis met jouw lijf, integendeel.’
‘Jaja, dat zal wel. Het maakt mij niet zo uit eigenlijk, het is er gewoon, en het is het mijne, en dat is goed.’
‘Eigenlijk heb jij zelf heel wat verschillende loopjes. Soms ben je ingekeerd en klein, soms ben je groot en krachtig, soms ben je breed en soepel.’
‘En heb je dan een voorkeur misschien?’
‘Dat hangt van de dag af, wat dacht je…’
‘Doe jij nu eens een loopje. Ga eens naar het midden van het plein, en kom dan eens naar me toe. Wie zou je dan zijn?’
‘Nee, straks gaan we samen naar het midden van het plein, het is nog te vroeg. We moeten eerst nog kijken. Daar, die drie die daar op de trappen zitten. Wie zou je kiezen?’
‘Hoezo kiezen? Waarvoor kiezen?’
‘Gewoon, voor wat je maar wilt.’
‘Voor een ernstig gesprek dus. Ik denk de linkse.’
‘Waarom?’
‘Ik weet het niet, ze fascineert me. Er is een bepaald verdriet in haar ogen, denk ik.’
‘Ik wist dat je haar zou kiezen.’
‘O, was het zo voorspelbaar?’
‘Ja, natuurlijk. Maar dat is niet erg. Eigenlijk zouden we moeten kunnen ruiken, misschien zou dan het beeld nog wel eens kunnen veranderen.’
‘Op die manier. Dus eigenlijk moeten we naar hen toe gaan, om te vragen of we even mogen ruiken.’
‘Ja, om zeker te zijn, dat moeten we er wel bij zeggen.’
‘De muziek is er nog altijd. Ze doet me zachtjes glimlachen. En het is ook alsof ik zin krijg om nu een mooi pak aan te hebben. Goed gesneden, en een dat lekker soepel valt.’
‘Grijs denk ik, is het niet?’
‘Ja, grijs. Weet jij eigenlijk alles vandaag?’
‘Ja, wat dacht je dan?’
‘Niets, ik wou gewoon even zeker zijn. Trouwens, als we hier blijven zitten, kunnen we ook gewoon de avond ruiken, dat is ook al iets.’
‘Mmm. Dat klopt. Zie je dat kleine jongetje daar? Hoe hij op die trappen bezig is? Het is alsof alles ervan afhangt. Zo volledig in het nu ben je later toch nooit meer. Denk ik toch. Leven alsof er geen dood is.’
‘Misschien ben ik zo ook wel geweest ooit. In mijn herinnering is het niet zo, maar het zou kunnen dat ik me vergis. Als ik dat jongetje was, zouden we misschien wel hetzelfde zeggen.’
‘Zou je het willen weten?’
‘Ja, ik zou het willen weten. Ik zou ernaast willen staan, en kijken.’
‘Misschien moet je gewoon je ogen sluiten, en dan kijken.’
‘Dat zal ik doen, maar je moet wel beloven dat je dan niet stiekem wegloopt.’
‘Natuurlijk niet.’

19 april 2009

A Stranger Here


Wat gebeurt er als je een oude legendarische folkzanger 10 bluesnummers uit de tijd van de grote Depressie laat zingen? Dan krijg je in het geval van A Stranger Here van Ramblin’ Jack Elliot een schitterende plaat. Elliott werkte onder andere met Woody Guthrie, Pete Seeger en met Bob Dylan. Hij is ondertussen 77, en nog niet afgeschreven. In 2006 maakte hij al het bijzondere I Stand Alone, en nu is hij terug met een nieuwe plaat, die wonderlijk mooi werd geproduceerd door Joe Henry. Henry heeft de voorbije jaren van het maken van platen met oude gloriën een handelsmerk gemaakt. Hij doet dat steeds op een erg warme, organische en respectvolle manier, en dit keer is het niet anders.

De plaat opent met Rising High Water Blues. Een pompend ritme, met verwijzingen naar New Orleans, en dat voor een nummer dat ook over een grote overstroming gaat. De stem van Elliott wordt mooi gedragen door de muzikanten, die in alle nummers zorgen voor een stevige ondersteuning, maar nooit het voorplan opzoeken.

Daarna komt Death Don’t Have No Mercy. Bezwerend, zo voel je de dood ronddolen door het landschap. He come to your house, he don't stay long/ Look in the bed, find your mother's gone/ I said death don't, death don't have no mercy in this land. Elliott zingt breekbaar en betrokken. De muzikanten lijken een climax te suggereren, die net niet komt. Ergens in de achtergrond zouden er geesten kunnen zijn, in een desolate ruimte. Stoppen doen ze niet, deze trage trein rijdt altijd door.

Rambler’s blues laat de teugels een beetje losser, in een soepele blues, over de zoveelste roamin’ rambler, steeds onderweg, steeds nergens thuis. No direction home… Mooi op weg gehouden door de piano, een slide en twee lepels.

Soul Of A Man, dat daarna komt is een erg mooi uitgevoerd nummer. Een wat dreigende, mysterieuze en eenzame sfeer. Won't somebody tell me/ Answer if you can/ Won't somebody tell me/ Tell me what is the soul of a man?


Richland Women Blues is een heerlijk ondeugend liedje, dat je meteen doet glimlachen. Met een prachtige dobro die zich overal doorheen weeft. Hurry down sweet Daddy, come blowin' your horn/ If you come too late your mama will be gone

Daarna komt Grinnin’ in your face. Geef niet te veel aanstoot, want een echte vriend is zeldzaam. In een onveilige wereld, waar je nauwelijks iemand kunt vertrouwen, moet je des te meer oppassen.

New Stranger Blues volgt dan. Een op zich simpel bluesnummer, met een wat grappig grimmige tekst, maar andermaal erg mooi en subtiel verrassend uitgevoerd.

Falling Down Blues wordt heel voorzichtig, bijna teder gezongen. Net als bij zowat alle andere nummers merk je pas na een tijdje hoe allerlei kleine geluidjes, nauwelijks hoorbaar, een warm tapijt vormen voor de oude stem van Elliott. Heel subtiel en gevoelvol, maar ook heel eigentijds.

How Long Blues, het bekende nummer van Leroy Carr, komt traag slepend op gang, met de accordeon van David Hidalgo, als een trage stoet, in het ritme van de trein die bezongen wordt.

De plaat wordt afgesloten met Please Remember Me. Een wat dwarsere uitvoering, een beetje dissonant, die nooit helemaal uit de pas loopt. Een vleugje Saint James Infirmary mengt zich in dit nummer. Alle eindjes worden net op tijd weer aan elkaar geknoopt.

A Stranger Here is een merkwaardig mooie plaat geworden. Heel integer, heel authentiek, zonder ooit ‘oud’ te klinken. Ramblin’ Jack Elliott zet de oude bluesnummers naar zijn hand, en past ze in in zijn stem. Ze zouden van hem kunnen zijn. En Joe Henry heeft voor dat alles een prachtige muzikale bedding gecreëerd, die de muziek doet ademen, zonder ooit de stem te overschaduwen. Het is wonderlijk te horen hoe de instrumenten het ritme en de woorden van de zanger met respect en tegelijk karakter volgen. Henry is er opnieuw in geslaagd organische muziek te maken die toch ook heel eigentijds klinkt. Een prachtig biotoop voor een zanger als Ramblin’ Jack Elliott.

18 april 2009

Dochters


Het kleine meisje is nog maar enkele weken in deze wereld. Ze ligt te soezen in de draagband, dicht bij haar mama. Ze weet het nog niet, maar ze is al aan het weggroeien. Weg van daar. Maar even nog hoeft niemand dat te weten. Even nog kan er alleen maar dit zijn. Die warme plek waar er niets kan gebeuren. Soms ben je zelf oud en moe, voor heel even, en dan lijkt het alsof dat kind laat in de wereld is gekomen, op een grijze vrijdagnamiddag, zoals het nu is. Tot je je even verplaatst naar die draagband. En je ziet hoe het de wereld is die om je heen groeit. Het is die oude man die van je weggroeit. Alsof hij achterwaarts het bos in stapt. Je kunt het nooit weten. Tot je de adem ziet, en je naar je eigen buik kijkt. Het is de adem waarop we drijven. Misschien wel nergens heen, misschien wel nergens vandaan.

Gericht dwalen op het kerkhof. Daar ligt de vader. Daar ligt zijn vader. Daar ligt zijn moeder. Ze trekken me even de aarde in. Hier is het. Het kan zijn dat je over een weg loopt en ineens merkt dat er niemand meer naast je loopt, dat er geen land meer is naast de weg. Het kan zijn dat ze zeggen dat je naar hier moet komen. Het kan zijn dat ze helemaal niets zeggen, dat ze gewoon hier gestrand zijn. Zijn moeder is ooit ook een dochter geweest, is eigenlijk altijd een dochter gebleven. Waarom duurt het zo lang eer je dat beseft? Je zou haar kunnen zien lopen als een klein meisje aan je hand. Ze zou je aankijken met nog onwetende ogen. Zou het in jouw draagband niet veel warmer zijn dan daar in de koude grond?

Hoe je mensen ineens anders kunt zien. Lezen over de oude zanger, die al zo lang zo aanwezig is in je leven. Je bent een beetje in zijn muziek gaan wonen. Binnen enkele dagen zul je hem weer zien zingen, de onrust neemt al toe. En je leest over zijn kinderen, dochters en zonen, en over hun kinderen, en ineens is hij een opa. Wat hij al erg lang is natuurlijk, maar nooit kwam dat beeld bij je op. Ineens zal er nu een opa op dat grote podium staan. Waarom is dat zo anders dan een vader?

Ze duikt op in een droom. Ze komt naast je zitten en begint te vertellen. Alsof het gewoon is zo. Het is een plek op het grote plein. En ze vertelt maar. En je vraagt je af, in die droom zo blijkt later, of dat toch niet bijzonder is, eigenlijk. Maar het maakt niet uit. In de droom maakt ze je jonger. Ze is zoveel zichzelf en hier. Hoe de tijd beweegt, weet je even niet, in de droom.

Ze zit aan de tafel, daar waar de mensen binnenkomen. Je zou willen zeggen dat je trots bent, maar je zou niet weten waar dat gevoel vandaan zou kunnen komen, als ze het zou vragen. Je ziet haar bewegen door de ruimte, en er is iets dat je nog beter begrijpt dan daarvoor. Hoe oud zou ze nu zijn, of denken te zijn, zou je willen vragen. Maar je doet het niet. Wat je altijd bent, en wat je nooit geweest bent, tegelijk, het is te zien. Het is veel, en het is goed zo.

Je ziet haar staan. Ze vraagt zich soms nog een beetje af hoe recht ze zal lopen, zou je kunnen denken. Ze is naar de lucht gegroeid, zo moet het gebeurd zijn. Misschien trekt de zon soms harder of anders dan de aarde in je lijf zou willen. Het maakt niet uit. En hoe ze ineens weer dat kleine meisje is, in een onbewaakt moment. Alleen in jouw hoofd, want vooral niet in het hare.

Ze heeft de kunst van het vakkundig vanonder haar oogkassen kijken nog niet verleerd. Haar krullende haar is nog langer geworden. Dag mevrouw. Moet je niet iets zeggen, zegt haar moeder, moet je niet zeggen: dag meneer de mosselman. Een ontwapende glimlach, die ooit nog de hele wereld plat zal krijgen (wat ze waarschijnlijk zelf ook wel weet, maar dat zullen we niet verder vertellen). Dag mevrouw dus, je hebt zo’n koude handen? De handen van meneer de mosselman zijn meestal wel warm, gelukkig maar. En ze begint een heel verhaal te vertellen over haar tenen die koud zijn. Waarschijnlijk zijn die op bijzondere wijze met haar handen verbonden, dat zou best kunnen.

De dochters lopen over de straat. Hun lijven zoeken de zon. De huid wordt vol verwachting tentoongespreid. Ze lopen anders dan de vrouwen op dezelfde plaats op hetzelfde moment. De zwaartekracht is anders. Al zul je nooit weten waar de een in de ander overgaat.

15 april 2009

Stille woorden

Misschien is het een vorm van ouder worden. Heviger verlangen naar stille woorden. Woorden die grootse dingen zouden kunnen zeggen, maar zelf klein zijn. Zich verenigen tot zinnen die als je er in het voorbijgaan naar zou kijken nauwelijks zouden opvallen. Zinnen die nauwelijks merkbaar meanderen. Zo naakt mogelijk. Zonder lijntjes eronder, zonder vette letters, zonder nummertjes, zonder kadertjes, zonder titeltjes, zonder kleuren. Alleen de woorden, in stille nederigheid. Onbewerkt, ongekneed. Netjes tussen punten en komma’s, zo weinig mogelijk dubbele punten, als het kan nooit een uitroepteken, en vooral geen puntkomma, het leesteken van de weifelaar.

Je ziet een wat oudere man voor je zitten. Hij straalt grote innerlijke rust uit. Is helemaal in zichzelf. Hij hoeft niets te zeggen om er te zijn. Wanneer je hem iets vraagt, zal hij je antwoorden. En dan zal hij, met een stille stem, maar met glanzende ogen, vertellen. Woorden die ertoe doen, die je alleen kunt horen als je wilt luisteren. Woorden die de kleinst mogelijke nuance opzoeken, om het grote te zeggen. Nooit omgekeerd. Zoals die man, zo zouden de woorden moeten zijn.

De woorden moeten je ontvangen. Als een huid waar je tegenaan zou willen liggen, om de adem te voelen ergens daarbinnen. Tussen de woorden moet je je veilig voelen. Nog voor ze iets gezegd hebben, nog voor je ze zou kunnen horen. Pas daarna kun je luisteren.

Het is niet aan de woorden die je kunt lezen om te roepen. Roepwoorden zijn lelijk. Ze hebben angst van hun eigen lichamelijkheid. Misschien mag je als je spreekt af en toe een woord gebruiken dat een roepwoord zou kunnen zijn. Maar dan alleen als er genoeg wind is om die woorden meteen ver weg te blazen. Wat je schrijft, wat opnieuw gelezen zou kunnen worden, wat misschien wel zou kunnen blijven, zou een plek moeten kunnen zijn.

Bescheidenheid is een mooie deugd. Hoe je heel beleefd, in mooie woorden, met je mooiste stem denkbaar, dingen zou kunnen zeggen die dwars door je hart gaan, die rustig maar onverschrokken een positie innemen. Je gaat er meer naar verlangen, naarmate je langer doorheen de werelden hebt gezworven waar woorden worden gebruikt voor het snelle effect, het grootste onvermogen, de meest genadeloze aanval. Je gaat nog meer verlangen naar woorden die elkaar enkel betasten, die hun weg zoeken tussen rimpels en andere vormen van reliëf. Luide woorden gebruiken is niet moeilijk, het is de weg van de minste weerstand, de gemakkelijkste omweg voor je kwetsbaarheid.

Misschien zouden mensen die met elkaar in discussie gaan eerst moeten buigen voor elkaar. En het nog eens doen als ze klaar zijn. Misschien mag je dat van woorden ook verwachten, dat ze je eerst voorzichtig toebuigen, waardoor je klaar bent voor kleine bewegingen, om je daarna in hun schoot te ontvangen.

Stille woorden kun je ook stiller schrijven. Je kunt minder hard op de punt van je pen duwen. Je beroert de toetsen van je apparaat veel zachter. En de woorden die zo ontstaan zullen ook zo zijn.

Voor luide woorden is het zwijgen een afgrond. Voor stille woorden een oase.

Stille woorden hebben het in zich je te doen glimlachen, alleen al door hoe ze bewegen. Je kunt ernaar kijken. En dat zou bijna voldoende kunnen zijn. Van stille woorden is het gemakkelijker te aanvaarden dat ze je slechts tonen wat boven het wateroppervlak is. Ze nodigen je uit om te kijken naar wat enkel in water gehuld zou kunnen bewegen daar.

Het is beter blijven daar. Je kunt alleen ouder worden door meer ontwapenende eerlijkheid over te houden. Door de rimpels toe te laten in de spiegel.

En wat je zou doen. En wat je zou zeggen. En wat je zou willen dat de huid voelt.

Misschien is er meer tijd in stille woorden.

12 april 2009

Er is geen wind hier


‘Kijk, de avond kondigt zich aan. Het licht begint te veranderen.’
‘Het is mooi om zo de stad te zien van hieruit. Als we weer thuis zijn, zal het al donker zijn waarschijnlijk.’
‘Ja, dat denk ik wel. De trein voelt altijd anders als je in deze richting gaat, terug. Zeker dit eerste stuk voelt altijd een beetje magisch aan, al weet ik niet waarom. Het heeft te maken met de kleuren van het landschap hier naast het spoor denk ik.’
‘Het avondlicht doet iets met die kleuren. ’s Avonds komen ze tot rust. Ze trekken zich een beetje in zichzelf terug. Soms lijkt het alsof je de kleuren kunt horen.’
‘Soms zou je willen dat een rit als deze, met de dingen zoals ze er nu uitzien, altijd zou kunnen duren. Dat je steeds onderweg kunt blijven. Verdwijnen ergens tussen vertrekken en aankomen.’
‘Weet je wat ik nu graag zou doen? Hier tegen je aan komen liggen, en slapen.’
‘Waarom doe je dat dan niet?’
‘Ik weet het niet. Ik heb het nooit gekund, slapen in de trein, hoe moe ik ook was.’
‘Maar er kan toch niets gebeuren, ik ben er toch.’
‘Ik weet het, en toch… Laat me maar.’
‘Hoe zou het voelen als je het wel zou kunnen?’
‘Veilig. Het klinkt onnozel waarschijnlijk, maar het zou zijn alsof iemand tegen me zei dat alles goed was. Dat ik kon slapen, en dat er iemand zou zijn bij me, de hele tijd. Iemand die me rustig zou aankijken, en me verzekeren dat er niets zou kunnen gebeuren.’
‘Dat is toch maar gewoon, bij wijze van spreken?’
‘Misschien wel, maar voor mij niet.’
‘Slaap je dan vaak slecht?’
‘Soms wel, maar ik heb al geleerd het een beetje te negeren. Maar soms vraag ik me af hoe het moet zijn, de totale overgave.’
‘Misschien moet je het maar gewoon vertrouwen. Ik ben er toch, ik ga heus niet weg.’
‘Nee, maar misschien volgende week wel.’
‘Zotte meid, wat zeg jij nu?’
‘Laat maar zitten, ik zal het niet meer zeggen.’
‘Wat denk je dan als er een klein kind op je buik in slaap valt?’
‘Veel… Ik kijk ernaar, en voel hoe die twee buiken hetzelfde ritme zoeken. Soms maakt het me heel erg rustig. Soms kan ik niet begrijpen hoe dat kind mij zo kan vertrouwen.’
‘Dat kind is heel logisch, jij hebt trouwens een heel goede buik om op in slaap te vallen.’
‘Jaja, dat zal wel.’
‘Ik geniet er wel van, om te kijken naar iemand die slaapt. Het lijkt dan soms alsof de wereld een beetje afstand neemt, en van in de verte toekijkt.’
‘Zoals wanneer je ’s nachts wakker wordt, en het heel stil is op straat, en fris, zonder kou te zijn. Als je dan even opstaat, en door het raam kijkt dan is het soms alsof alles perfect is. Alsof die plek je zal beschermen tegen alles wat zou kunnen gebeuren.’
‘Ja, dat is het. En soms denk ik dan dat er op dat moment nog erg veel mensen net als ik opgestaan zijn om te luisteren naar de nacht in de stad.’
‘Op een bepaalde manier ben ik denk ik altijd op mijn hoede. Voorbereid op iets, al weet ik niet wat dat iets dan zou kunnen zijn.’
‘Word je daar dan niet heel erg moe van?’
‘Ja…’
‘Het is niet erg. Misschien is het beter er niet te veel over na te denken, en dan zul je na een tijdje merken dat het veranderd is, zonder dat je het besefte. Zou dat niet kunnen?’
‘Dat zou mooi zijn.’
‘Kijk daar, daar zie je dat licht goed. Daar op die helling. Het is alsof het licht de kleuren loslaat. En de kleuren lijken moe, na een intense dag.’
‘En je kunt je ook voorstellen hoe het daar nu ruikt, en hoe de geuren veranderen als de avond valt.’
‘Ja, dat is zo. Het is mooi om dan buiten te zijn, en zachtjes mee te glijden.’
‘En als het dan donker is, dan moet je zachtjes het huis weer in sluipen, alsof je niets wakker mag maken.’
‘Zou je het niet gewoon eens proberen?’
‘Wat?’
‘Slapen. Je kunt zelfs gewoon doen alsof je slaapt, en ik zal je vasthouden. En als we bijna thuis zijn, zal ik doen alsof ik je wakker maak. En dan vraag jij hoe lang je geslapen hebt.’
‘Doen alsof dus. En blijf jij wakker dan?’
‘Ja, echt, niet alsof.’
‘Dan is het goed, laat ik het maar eens proberen.’
‘Er kan niets gebeuren, wees maar gerust.’
‘Er kan niets gebeuren, dat is goed.’

11 april 2009

Van een kale reis

Het is geweten, we schrikken nooit terug voor een portie gedegen en diepgaand wetenschappelijk onderzoek. Via een artikel in een gedegen courant kwam ik deze week in contact met een tot nu toe ongekend begrip. Het betrof hier met name een fobie. Een onverklaarbare angst dus, en in dit geval voor kale mensen. In eerste instantie had ik de indruk dat de term voor deze angst, peladofobie, grotere angst opwekt dan een gemiddelde kale kop. Maar ik kan natuurlijk niet objectief oordelen hierover, gezien de staat qua beharing van de naar de hemel gekeerde kant van mijn schedel.

Het heeft me bloed, zweet en tranen (en ook nog enkele haren) gekost, maar ik heb na grondig onderzoek enkele mensen kunnen traceren die gebukt gaan onder deze vreselijke aandoening. Om die mensen te kunnen interviewen diende ik me haargewijs te transformeren. Een pruik dus, en daar bovenop nog een pet respectievelijk hoed.

De eerste die ik kon strikken was ene Silvio B. uit Italië. “Ja, peladofobie, het is wat… U weet, ik hou heel erg van mensen. Vooral eigenlijk van één mens, Silvio B. Ik kijk ook heel graag naar mensen. Vooral eigenlijk naar één mens, Silvio B. Het mooiste uitzicht kun je vinden in de spiegel, zeg ik altijd, haha. Welnu, jarenlang heb ik eronder geleden. Een panische angst, telkens ik in de spiegel keek. Het is natuurlijk moeilijk, als de persoon van wie je het meest houdt, je ook zo bang maakt. Het was die kale kop, dacht ik. Ik heb die dan maar laten aanpakken. Alle rimpeltjes zijn gezandstraald. En bovenop dat schitterende hoofd zijn dan al die haren geïmplanteerd. Ik moet toegeven dat het een tijdje beter ging. Maar het effect was niet blijvend. Ik overweeg nu een ingreep rechtstreeks in de hersenen. Maar eerst ga ik nog even kamperen.”

Dichter bij huis was er Estelle. Estelle is een schuilnaam, ze heet eigenlijk Ulalie. “Het is heftig, die angst. Ik heb al geprobeerd met mijn rug naar de tv te luisteren naar de kookprogramma’s van Piet Huysentruyt. Maar zelfs dat ging niet. Mijn vriendinnen hadden me vroeger gezegd dat dat zo’n sensuele man is, en dat zijn stem je doet wegsmelten in gezwijmel. Nu ben ik altijd wel in voor een portie gesmacht, maar man toch… Ik zag Piet op het scherm verschijnen, en ik ben totaal in de vernieling gegaan. Hevige spasmen, schuim op de mond, draaiende ogen. Pas nadat de buurman die mijn geschreeuw had gehoord mij in een ijskoude douche zette, ging het over. Hoe hij me daarna opwarmde, dat was echte klasse, maar dat is weer voor een ander onderzoek veronderstel ik. Maar goed, ik heb het dus nog eens geprobeerd met mijn rug naar het scherm, maar het maakte nauwelijks verschil uit. Ik had mijn buurman er al op voorhand bij gehaald, kwestie van op alles voorbereid te zijn. En lap, het was weer raak! Sindsdien zit ik daar elke week zo te luisteren, samen met de buurman, en elke week gaat het weer fout. Goed fout, zou ik zeggen… Ik kan het iedereen aanbevelen.”

En er was ook Séverine, die in het echt Gusta heet. “Ja, ik zit in de escortbranche. En met een naam als Gusta kom je daar niet ver natuurlijk. Ja, de mannen, ze zijn er in alle soorten, en ik heb ze ook allemaal gezien. Ik heb al van sommige van de collega’s gehoord dat ze soms brutale of gewelddadige mannen hebben gehad, die hen allerlei rare dingen willen laten doen. Maar ik mag niet klagen. Ik heb meestal brave mannen. Ze willen een babbeltje doen, en hier en daar wat frunniken, en vooral veel kijken. En dan laten ze de foto’s van hun kinderen zien. Maar ik kan dus niet werken met kale mannen. Dat staat er ook bij in de advertentie: indien kaal, gelieve zich te onthouden. Dat komt door de George. Hij was een van mijn eerste klanten, toen ik pas was weggegaan van bij de kassa in de GB om met dit werk te beginnen. George was ook onderpastoor bij ons in de parochie. En echt een biljartballetje. Maar wel een rare kwast. Op zijn hoofd had hij geen haar, maar borsthaar was er in overvloed. En hij had dat, als was het een tapijt of zo, helemaal geschilderd, in verschillende kleuren. Kijk Gusta – hij kende mij nog van in de catecheseles – als je goed kijkt, dan kun je de heilige maagd onbevlekte ontvangenis zien in dat haar. Maar ik zag alleen maar een soort dinosaurus of zo. En hij vroeg dan of ik op dat haar, op die maagd dus zogezegd, wilde gaan zitten, want dat wond hem op. Ze mogen veel aan mij vragen, maar niet dat ik op een dinosaurus ga zitten, want daar ben ik bang van. En ik heb hem buiten gekegeld. En sindsdien komt hier geen kale man meer binnen. Tenzij ze natuurlijk een pruik en een pet op hebben…?”

En ten slotte was er nog Cindy, die eigenlijk Penny heet. “Ik heb al mijn hele leven nachtmerries over kale mannen. Ze staan dan ineens voor mij, en lachen mij uit. En dan wijzen ze naar hun kale kop, en vragen ze me of ik hen daar wil likken. Brrrr… Ik ben al jaren bezig met allerlei therapieën. De eerste peut waar ik bij ging, zei me dat ik meer Magnum-ijsjes en lychees moest eten. Lekker was dat wel allemaal, maar helpen deed het niet. De tweede stelde voor om me in te schrijven in een golfclub. Ik moet zeggen dat het deugd deed om die kale ballen zo ver mogelijk weg te slaan. Maar de voorzitter van die club, ook kaal trouwens, vroeg me elke keer of ik niet bij hem thuis met zijn Wii wilde komen spelen, en dat vind ik maar niks. De derde zei dat ik midden in mijn angst moest gaan staan. En dus ben ik eerst in een kapsalon gaan werken, in de afdeling kaalscheren, maar er kwamen te veel klachten over zware littekens, en al dat bloed liet te veel vieze vlekken na. Daarna ben ik nog intensief gaan daten met alle kale mannen die ik kon krijgen, en die waren op één uitzondering na allemaal ongelooflijk saai. Die ene was een geweldige minnaar, hij kon ook goed koken, liet nooit zijn sokken rondslingeren en hield niet van voetbal. Maar na een tijdje dook hij ook op in mijn dromen, en dan begon hij daar altijd te vechten met die andere kale mannen die daar altijd al waren. Een hoop gedoe, waardoor ik nog minder sliep. Ik heb hem dus moeten laten gaan, met spijt in het hart. Ik probeer mij nu via intensieve meditatie te focussen op harige vrouwen. Misschien kunnen zij die kale mannen gewoon uitwissen, wie weet.”

Voorlopig zijn er geen aanwijzingen dat peladofobie aan een schrikwekkende opmars bezig is, wat een hele geruststelling is. Er is nog hoop voor kale mannen en vrouwen, veel hoop.

08 april 2009

Keelklanken



De lente rukt op in de tuin. Het is nog een rommeltje. Nog onaangeroerd na de winter, door menselijke handen dan. Dat zal ongetwijfeld een kardinale zonde zijn. Maar er is de jaarlijkse schroom. Is de tuin pas de tuin nadat er ingegrepen is? Of is de tuin, nog niet betast, even veel of nog meer tuin? Draagt de tuin een beeld in zich, of zit dat beeld enkel in hoofden van mensen, en dus mogelijk ook in het mijne? Een drempel wacht op mij, al is het een trap die afgedaald moet worden. Er moet weer gras gezaaid worden, zoals elk jaar. Anders komt het niet echt. En zodra het er is, lijkt het alsof het altijd zo was, zou je kunnen geloven. Gelukkig is er niemand die toekijkt. Zelf ga ik wel elke dag kijken. Kijken naar kleuren, nog niet getemd, of nog niet bevrijd, afhankelijk van aan welke kant je begint. Terwijl je kijkt naar het groen, kun je er nog meer naar verlangen.

Tijdens het koken nemen soms de handen van mijn grootmoeder het over. Ze zijn ook anders al bij me, ergens, maar dan duiken ze soms echt op en nemen de mijne over. De schrik om ineens te hard aan de knop van het gasfornuis te draaien. Ze had handen waarmee wortels millimetergewijs konden gesneden worden. Het betere haakwerk kwam ook uit die handen. En toch waren het handen die hun kracht niet kenden. De duim was te sterk. Een forse duim. Die niet ingetoomd kon worden bij het afdrogen van kwetsbare glazen. Soms lijken mijn handen op die duim.

Alleen die muziek kon er nu zijn. Soms weet je het zeker, en dan is er geen ontkomen aan. “If this were the last night of the world/ What would I do?/ What would I do that was different/Unless it was champagne with you?” Het hoort bij een gevoel van tien jaar geleden zou iemand kunnen zeggen. Het geeft niet.

Bestand tegen veel pijn, zouden sommigen kunnen zeggen. Het mag overal komen, het geeft niet zo. Tot ineens, al enkele dagen, een vervelend keelpijntje. En de lichte paniek die het kan veroorzaken. Hoe ineens het vertrouwen kan verdwijnen. Toch maar even langs lopen bij de apotheek. Verlegen uitleggen hoe het keelpijntje zou kunnen beschreven worden. Zij antwoordt al even verlegen. Alles zal wel netjes in de plooi vallen, zoals het al die tijd was. Innerlijke dialoog. Het is de tijd die het weer over zal nemen, en de diepe adem. Misschien moest daarom die plaat, met dat liedje nu.

Het concept teleurstelling is te ingewikkeld. Eerst alle voorafwegingen. Alles wat zou kunnen gedacht worden over anderen, zal zelf ongetwijfeld al in veelvoud gedaan en dus veroorzaakt zijn. Zonder het te weten, zonder het te beseffen, maar daarom niet minder. Al voldoende reden om niets meer te denken. En toch. Of ook: dat het gevoel er is, zou kunnen wijzen op een gebrek aan egoloos zijn. Onvolmaakt dus. Wat tot een onrechtmatig gevoel zou kunnen leiden. En toch. Toch is het moeilijk te hanteren, moeilijk te denken, en nog moeilijker uit te spreken, wanneer het zich voordoet. Misschien hoop je soms, goed gecamoufleerd, op opmerkzaamheid, op kwetsbare attentie, maar durf je niet. En je schakelt weer over. Hoe kun je hopen op dat ene moment van verbinding waarin identiteiten zijn uitgeschakeld als dat verlangen zelf een vorm van ikverlangen is? Misschien hoop je dat iets is wat het niet is of niet kan of zal zijn. Misschien hoop je dat iets wat was zou blijven, terwijl alles wat is alleen maar verandert, en terwijl wat was enkel in je hoofd zo is. Waardoor je het nog minder weet. En toch.

De mevrouw zal morgen elke plek verkennen van deze huid. Geen centimeter blijft onbekeken, min of meer. Vlekjes en vlekken. Plekken in het landschap. Dat ze het onderscheid kan zien tussen vlekken en vlekjes, al hun verschijningsvormen, en hun ware bedoelingen, het is een hele geruststelling. De vlekken mogen blijven. Ze zouden wegwijzers kunnen zijn voor verloren nomaden. Ze moeten niet weg, maar ze moeten wel blijven waar en hoe ze nu zijn. Deze huid is niet gemaakt voor te veel zon. Ze is er gewoon voor zichzelf.

05 april 2009

Andermans huis


Wat kan er gebeuren op een plek waar niets gebeurt, waar mensen alleen maar leven, niets meer? Wat blijft er ongezegd wanneer alles vastligt, in wat een eeuwenoude orde lijkt? Wat weten we van elkaar? Het zijn vragen die aan bod zouden kunnen komen in de erg mooie novelle Andermans huis van de Italiaanse schrijver Silvio d’Arzo. Het zijn vragen die onder het oppervlak bewegen, en die pas na het lezen van dit boek door je hoofd beginnen te gaan.

Plaats van het gebeuren: Montelice, een klein gehucht in de Apennijnen, net na de Tweede Wereldoorlog. Het leven verloopt er volgens vaste patronen, zoals het al heel lang gebeurt. Mensen hoeden hun geiten, maken eten, krijgen kinderen, sterven, in een nimmer eindigende cyclus, zo lijkt het wel. De oude dorpspastoor bekijkt het hele gebeuren al meer dan dertig jaar, en nog nooit gebeurde er iets bijzonders. Hij is eraan gewend, net als aan de rol van spil die hij vervult in het kleine dorpsleven. Een beetje onwillig weliswaar, maar het geeft hem (onbewust) ook een vorm van veiligheid. ‘Nieuwe’ mensen, die van de stad komen, denken al snel dat ze veel zullen kunnen doen, maar hij weet beter.

Tot op een dag een oude vrouw, Zelinda, opduikt in het dorpje. Elke dag komt ze samen met haar geit naar de rivier, om daar kleren te wassen voor de dorpelingen, en darmen voor de slager. En elke avond keert ze weer terug. Op een of andere manier verstoort ze de orde van de kleine gemeenschap, alleszins in het hoofd van de pastoor. Ze komt en gaat, zonder zich bij hem te melden. Tot ze op een dag bij hem komt met een moeilijke vraag waarop ze een antwoord wil. De vraag brengt de pastoor in de war, en hij is zeker dat de vrouw eigenlijk een andere vraag had willen stellen. De pastoor raakt steeds meer geïntrigeerd door de vrouw, en zoekt toenadering. Tot de werkelijke vraag duidelijk wordt, en het verhaal zijn afloop kent.

Op een bijzonder subtiele en sobere manier weet de auteur een bijzondere spanning op te wekken in dit boek. Als lezer krijg je een beeld van het vaak harde leven in zo’n kleine gemeenschap, nog meer tussen dan op de regels.

Wat je door de ogen van de pastoor te weten komt over het leven van Zelinda is hard. Ze houdt zich staande, maar is erg lucide over haar lot in deze wereld. Ze confronteert de pastoor door wie ze is, en door de vragen die ze hem stelt, met zijn eigen vastgeroeste zijn.

Cynisch en verward ziet hij hoe ze het dorp binnenkomt, en zich blijkbaar niet spontaan schikt naar de orde der dingen, en de rol die hij daarin speelt. Niet dat hij zichzelf als zo groots ziet, maar het fascineert hem. Hij zegt en denkt dingen die hem uit zijn voorspelbare rol doen vallen. En hij voelt zich tot haar aangetrokken. De pastoor krijgt via Zelinda een existentiële vraag voorgeschoteld, waarop hij geen antwoord blijkt te kunnen geven. Hoewel hij het voor zichzelf niet zo zal benoemen, faalt hij. In het besef van haar eigen tragiek lijkt Zelinda de leegte van het bestaan beter te begrijpen dan hij. De band die de pastoor niet met de vrouw kan maken, zou hem misschien verbonden hebben met een ander leven, een leven van mogelijkheden. Maar het moment gaat voorbij, en hij kan enkel nog toekijken. Iets is te groot voor hem.

“En nu was het voorbij. Er was iets gebeurd, één keer, en nu was alles voorbij. Maar ik voelde niet eens verdriet, en ook geen spijt of weemoed of iets dergelijks. Ik voelde alleen een grote leegte in me, alsof me nu niets meer kon gebeuren. Niets tot aan het einde der tijden. Ik ijsbeerde door de kamer waar ze me die eerste keer die onzin had verteld. Ik verlegde een boek, verlegde het nog een keer, en sloeg toen zomaar tegen een ruit. Ik zou me nu zelfs door een kind bij de hand laten nemen. Een malle oude vrouw, een malle pastoor, al met al een mal verhaal van niks.”

Met Andermans huis heeft Silvio d’Arzo, die reeds op 32-jarige leeftijd overleed aan leukemie, een sober verhaal gemaakt, dat uitblinkt in een soort ‘harde poëzie’. Veel wordt gesuggereerd, veel wordt niet gezegd. De pastoor, door wiens ogen het verhaal wordt verteld, probeert een zekere veilige afstand aan te houden tegenover de dingen, maar laat zo enkel zijn eigen verwarrende onmacht zien. En hoewel er ogenschijnlijk nauwelijks iets gebeurt in dit boek, wil je blijven lezen, alsof het een spannend verhaal was. In eerste instantie lijkt het verhaal even onbewogen als het gecodeerde bestaan in dit bergdorp. Maar als je het daarna opnieuw leest, zie je hoe knap de auteur de tekst opbouwt, en hoe hard de woorden eigenlijk zijn, ook al klinken ze zacht.

In nauwelijks negentig bladzijden wordt hier een verhaal verteld over het menselijk tekort, en de stille tragiek van het leven. Alles vindt plaats net onder het wateroppervlak. Maar het blijft nog lang nazinderen. Een heel erg mooi boek.

04 april 2009

Waar je gaat

‘Ik ben blij dat je toch nog gekomen bent. Eerlijk gezegd dacht ik dat je het nooit zou doen.’
‘Dat klopt, ik heb het zo lang mogelijk voor me uit geschoven.’
‘Waarom dan?’
‘Omdat ik wist wat ik zou vinden hier. Ik wist dat ik het zou herkennen. Ik denk dat jij me te goed begrijpt, en daarom wilde ik niet.’
‘Ben je dan zo bang?’
‘Misschien wel. Ik wil er liever niet over nadenken, meestal.’
‘Maar zo maak je je onrust toch alleen maar groter.’
‘Soms weet ik het gewoon niet meer. Wat denk jij eigenlijk van mij? Wat denk je echt?’
‘Wil je dat echt weten? Waarom is dat belangrijk voor jou?’
‘Ik denk dat jij veel ziet.’
‘Soms denk ik dat je met alles worstelt. Met jezelf, met hoe je eruit ziet, met de rollen die je te spelen hebt, met je eigen verwachtingen, met wie je zou willen zijn, met wat je denkt te moeten kunnen, met wat je denkt dat anderen over jou denken. Je bent zo hard voor jezelf. Soms lijkt het alsof je steeds op de loop bent voor jezelf. Het is alsof je de hele tijd wegloopt van iets dat je tegelijk heel erg vasthoudt. Of iets in die aard, ik kan het niet zo goed uitleggen.’
‘Maar kan dat dan anders? Kan ik dat dan anders?’
‘Ik weet het niet. Maar ik heb vaak het gevoel dat je je zo onvrij voelt. Je zegt dat wel eens. En soms denk ik dat er een stuk van die vrijheid die je zoekt in jezelf ligt te wachten. Soms zou ik je willen zeggen: blijf nu gewoon even staan, hier, nu. En laat alles maar zijn.’
‘Jij kunt dat, denk ik, dat wat je nu zegt. Het is niet gemakkelijk om in jouw buurt te zijn soms. Je bent een beetje als een rots. Je kunt er tegenaan beuken, maar het maakt niets uit. Het zou gemakkelijker zijn als je gewoon met me zou meelopen, niets vragen, niets zeggen, niets zien, maar dat zul jij nooit kunnen denk ik.’
‘Nee, dat zal niet lukken, vrees ik.’
‘Soms ben ik zo moe. Alles giert dan door mijn lichaam, en dan ben ik bang om te vertragen.’
‘Maar je bent nu hier.’
‘Ja, en dat is goed. Ik had dit eerder moeten doen, eerder moeten omkijken, maar ik kon het niet. En toen ging het fout. Nu maakt het misschien niet meer uit.’
‘Soms denk ik wel eens dat ik zo mijn best deed om geen fouten te maken dat er uiteindelijk niets gebeurde. Misschien zijn er daardoor wel veel dingen aan mij voorbij gegaan. Misschien was wat jij deed wel dapperder.’
‘Ik dacht soms dat ik de onrust nodig had, dat die me het gevoel gaf dat het bloed door mijn lichaam stroomde. En vaak was het ook wel zo. Maar misschien was ik wel gewoon bang van stilstaan en naar mezelf kijken. Altijd maar doorlopen leek te helpen tegen dat wat er knaagde in mijn lijf. Maar het hielp uiteindelijk niet, ik voel me zo leeg nu.’
‘Soms lukt het me nu al, na al die jaren, om gewoon in de spiegel te kijken. En alles te zien wat daar is. En dan gewoon te blijven staan, en glimlachen, en denken dat het goed is.’
‘Of me dat ooit zal lukken, weet ik niet. Ik zie zo snel de dingen die er niet zijn.’
‘Dat herken ik wel. Ik denk dat het met de tijd te maken heeft. We willen ons ertegen verzetten soms. Nu denk ik af en toe dat het veel gemakkelijker is om je er niet tegen te verzetten.’
‘En gewoon meedrijven zeker? Dat komt er dan meestal als antwoord. Ik heb het vaak geprobeerd, maar ik kan het niet.’
‘Misschien moet je het met kleine stukjes proberen. Wie weet is dit hier al een klein stukje. Voor mij evenzeer als voor jou.’
‘Soms zou ik willen beginnen te vertellen. Maar ik ben bang dat er dan te veel verhalen zouden komen. Dat ik zou leeglopen, en dat er niets meer over zou blijven.’
‘Dat geloof ik eigenlijk niet. Misschien zit er druk op de verhalen nu, en zal het spannend zijn als ze vrij komen. Maar ze komen daarna wel weer terug naar jou, gewoon, rustig op hun tempo. En dan blijven ze wel.’
‘Het is nog te vroeg denk ik. En misschien komen ze wel helemaal niet.’
‘Het geeft niet, ze zullen wel komen als de tijd daar is.’
‘Het moeilijke is dat je bij het vertellen soms weet dat je eigen verhaal niet klopt, en dat wil je liever niet weten.’
‘Misschien is het tijd nu voor de nacht. Morgen is er weer een dag.’
‘Ja, dat is goed. Doe jij maar. Ik wacht nog even, laat me maar.’
‘Dat is goed.’

02 april 2009

Tragisch hedonisme


Ter voorbereiding van een interview door een goede vriendin zat ik nog eens te bladeren in wat boeken van de Nederlandse antropoloog en filosoof Ton Lemaire. Het is een heel bijzondere man, die een grote invloed op me heeft gehad. Zijn teksten moet je voldoende traag lezen. Ze zijn ernstig, in de goede zin van het woord. Het doet deugd zijn goed onderbouwde gedachten te lezen. Ze zijn duidelijk, en tegelijk erg genuanceerd en vol twijfel. Ze zijn moedig, omdat hij door durft denken, en niet stopt waar de angst in het hoofd kan komen. Ze zijn tegelijk warm en betrokken, en ook eenzaam. Frivool kun je zijn woorden niet noemen. Als je ze leest, lijken ze steeds met zachte stem uitgesproken. Bedachtzaam en rustig, eerlijk, en zonder machtsargumenten. En tussen de woorden voel je ook vaak verdriet en onmacht, naast oprechte verbondenheid met de natuur en de aarde.

In het boek ‘Met open zinnen’ (2002) vat hij zijn levensvisie in een reeks hoofdstukken samen. Zijn houding, in een wereld die zichzelf naar de zelfvernietiging lijkt te leiden, omschrijft hij als ‘tragisch hedonisme’, een vorm van radicaal illusieloos leven, en toch genieten van alle mooie dingen die zich voor kunnen doen, al is het maar voor even. Een langer citaat: “In dit perspectief gezien is de gewoonlijke tegenstelling tussen optimisme en pessimisme nogal oppervlakkig. Men kan tegelijk hartstochtelijk van het leven houden en ook lijden onder zijn tragiek; er is een lyrische instemming met de aarde mogelijk die niettemin de melancholische bodem van het leven aanvaardt. Een werkelijke levenskunst staat voor beide open omdat ze beseft dat een ontkenning van de melancholische kant van het bestaan ons zou afsnijden van zijn kern. Dit gevoel voor de droefgeestige diepte van de werkelijkheid erkent ten volle dat alle leven een donkere schaduw heeft waarin het zich als het ware tegen zichzelf keert. Voor dit gevoel bestaat geen remedie en geen troost, te meer niet sinds de hemel leeg is geworden en de vooruitgang hol. Noch het geloof in een transcendente God noch het vertrouwen in een uiteindelijke zin van de geschiedenis brengt voortaan de stem van deze verborgen demon tot zwijgen. We moeten dus leven met een verlangen naar het absolute waarvoor geen vervulling bestaat.”

Er is veel moed nodig voor deze vorm van illusieloos leven die het tegenovergestelde van cynisch is. Kijken naar de aarde die zo mooi is, en ook zien hoe ze beschadigd wordt, hoe ze pijn heeft, en niet wegvluchten van het diepe verdriet dat dat veroorzaakt. Een spirituele band voelen en ontwikkelen met de natuur, het landschap en de plekken. Je verbonden voelen met de ‘geesten’ van een plek, en je zo weer wat wortelen in een ontwortelde wereld. En toch nooit toegeven aan de verleiding van een of andere ultieme waarheid. De mogelijkheid dat het allemaal fout zou kunnen gaan niet wegredeneren maar in alle helderheid toelaten. Volstrekt naakt en kwetsbaar in waarheid proberen te leven, en de eenzaamheid die daarbij hoort niet vermijden. En er uiteindelijk voor kiezen om met ‘open zinnen’ te leven. Voor “het samengaan van het esthetische, spirituele en ecologische in een andere, poëtische omgang met de wereld”.

Het is een houding waaraan erg veel intellectueel geworstel aan vooraf moet zijn gegaan. Het is een houding die ook geen definitieve rust geeft, maar veeleer in een positief beleefde onrust een weg zoekt.

Wie betrokken is op de wereld, zal vroeg of laat ook met deze vragen geconfronteerd worden. Wie met een open geest probeert te kijken naar de manier waarop we de aarde uitputten, naar natuurvernietiging die wordt aangericht, die krijgt het al snel moeilijk. Het kan je allemaal overvallen, en verlammen. Een voor de hand liggend antwoord is wegvluchten in overdreven activisme (“als ik maar 34 acties organiseer, en 27 persberichten verstuur ben ik goed bezig”), in zelfbegoocheling (“het zal allemaal zo erg wel niet zijn, en trouwens, we moeten vooruit”) of in cynisme (“wat maakt het allemaal uit, alles is al om zeep, niets is van waarde, dus kun je evengoed gaan feesten”). Het zijn drie strategieën die telkens proberen het verdriet te omzeilen. Het diepe verdriet dat je kunt voelen omdat zoveel schoonheid, zoveel leven teloorgaat. En de grote angst die dat verdriet in je lichaam teweeg kan brengen.

Niets doen is geen optie. Maar het besef dat alles wat je doet om een vorm van verlies die je als onrechtvaardig en onrechtmatig ervaart te keren misschien wel eens niet genoeg zal zijn, is moeilijk. Het is niet gemakkelijk dat wie zich inzet, en zich zo ook kwetsbaar opstelt, vaak moet antwoorden op vragen van cynische toeschouwers die zelf veilig aan de kant blijven. In je hoofd de mogelijkheid toelaten dat het echt wel fout zou kunnen gaan, en niet wegvluchten van die wervelwind die dan door je heen gaat, is niet gemakkelijk, maar op een bepaalde manier ook bevrijdend. Het verdriet dat je voelt niet maskeren of wegduwen, maar toelaten, als een vorm van melancholie, het houdt je zinnen open, en laat zo ook ruimte om even kwetsbaar ook de schoonheid van de dingen te zien en je daardoor warm te laten worden.

Soms kunnen inzichten je echt helpen. Ze helpen je niet noodzakelijk om minder eenzaam te worden, misschien wel integendeel, maar ze geven een vorm van rust in de onrust die je tegelijk ook toelaat. Wie Ton Lemaire leest, en samen met hem mee zoekt naar wat een integere houding in een mogelijk stervende wereld kan zijn, kan niet anders dan diep ontroerd worden door wat hij schrijft. Je hoeft het niet altijd eens te zijn met wat hij zegt, maar dat is niet erg. Hij schrijft helder, neemt duidelijk positie, maar doet dat steeds ook zo genuanceerd en bescheiden en twijfelend, dat je alleen maar diep respect kunt voelen. Hij nodigt je uit om traag te denken, en dat wordt soms erg zeldzaam in deze snelle wereld.