23 april 2009

Pleinvrees


‘Dit wou ik al lang, hier zo op deze bank zitten met jou. Hier aan de rand van het plein.’
‘Ja, de avond is nog warm genoeg om hier te blijven zitten.’
‘Het is een beetje de rand van de wereld. En wij zijn toeschouwers.’
‘Je zou hier bij wijze van spreken altijd kunnen blijven zitten. En alleen maar kijken.’
‘En als je kou krijgt? Wat ga je dan doen?’
‘O, dan kruip ik wel wat dichter tegen je aan.’
‘Dat lijkt me wel een goed plan. Hoor je die muziek? Ze komt daar uit dat raam.’
‘Ja, ik had het ook al gehoord.’
‘Het is zo’n heerlijke muziek. Met heel veel zorg gespeeld. En ze laveert tussen een aantal stijlen.’
‘Ik zou er niets over kunnen zeggen, omdat ik niet weet welke woorden je voor die muziek moet gebruiken, maar ik heb wel het gevoel dat ze klopt of zo, als je dat van muziek kunt zeggen.’
‘Dat is heel mooi gezegd, ze klopt inderdaad. Weet je, ik was eigenlijk ongelooflijk moe, en alles deed wel een beetje pijn ergens. En nu ik die muziek hoor, is het alsof dat alles zich terugtrekt, zo van mijn hoofd over mijn rug naar beneden.’
‘Dat klinkt bijna alsof het een bezetting is?’
‘Zo voelt het soms ook wel een beetje. Maar het geeft niet zo. Misschien went een mens er wel aan.’
‘Dat denk ik niet eigenlijk… Maar kijken helpt ook goed.’
‘Kijken?’
‘Ja, dat doet het bij mij altijd goed. Zie je daar die twee vrouwen lopen? Ze zijn zo gelukkig, dat zie je zo. En kijk hoe ze bewegen. Onbewust trots, zo lijken ze wel. Ze delen een verhaal, dat zie je. Het zit in hun ogen, als ze naar elkaar kijken.’
‘Ik vraag me soms af hoe je dat doet, zo lopen, zoals zij doen.’
‘Zou je dat zelf dan ook willen kunnen?’
‘Daar heb ik wel helemaal het lijf niet voor.’
‘Och onnozelaar, er is helemaal niets mis met jouw lijf, integendeel.’
‘Jaja, dat zal wel. Het maakt mij niet zo uit eigenlijk, het is er gewoon, en het is het mijne, en dat is goed.’
‘Eigenlijk heb jij zelf heel wat verschillende loopjes. Soms ben je ingekeerd en klein, soms ben je groot en krachtig, soms ben je breed en soepel.’
‘En heb je dan een voorkeur misschien?’
‘Dat hangt van de dag af, wat dacht je…’
‘Doe jij nu eens een loopje. Ga eens naar het midden van het plein, en kom dan eens naar me toe. Wie zou je dan zijn?’
‘Nee, straks gaan we samen naar het midden van het plein, het is nog te vroeg. We moeten eerst nog kijken. Daar, die drie die daar op de trappen zitten. Wie zou je kiezen?’
‘Hoezo kiezen? Waarvoor kiezen?’
‘Gewoon, voor wat je maar wilt.’
‘Voor een ernstig gesprek dus. Ik denk de linkse.’
‘Waarom?’
‘Ik weet het niet, ze fascineert me. Er is een bepaald verdriet in haar ogen, denk ik.’
‘Ik wist dat je haar zou kiezen.’
‘O, was het zo voorspelbaar?’
‘Ja, natuurlijk. Maar dat is niet erg. Eigenlijk zouden we moeten kunnen ruiken, misschien zou dan het beeld nog wel eens kunnen veranderen.’
‘Op die manier. Dus eigenlijk moeten we naar hen toe gaan, om te vragen of we even mogen ruiken.’
‘Ja, om zeker te zijn, dat moeten we er wel bij zeggen.’
‘De muziek is er nog altijd. Ze doet me zachtjes glimlachen. En het is ook alsof ik zin krijg om nu een mooi pak aan te hebben. Goed gesneden, en een dat lekker soepel valt.’
‘Grijs denk ik, is het niet?’
‘Ja, grijs. Weet jij eigenlijk alles vandaag?’
‘Ja, wat dacht je dan?’
‘Niets, ik wou gewoon even zeker zijn. Trouwens, als we hier blijven zitten, kunnen we ook gewoon de avond ruiken, dat is ook al iets.’
‘Mmm. Dat klopt. Zie je dat kleine jongetje daar? Hoe hij op die trappen bezig is? Het is alsof alles ervan afhangt. Zo volledig in het nu ben je later toch nooit meer. Denk ik toch. Leven alsof er geen dood is.’
‘Misschien ben ik zo ook wel geweest ooit. In mijn herinnering is het niet zo, maar het zou kunnen dat ik me vergis. Als ik dat jongetje was, zouden we misschien wel hetzelfde zeggen.’
‘Zou je het willen weten?’
‘Ja, ik zou het willen weten. Ik zou ernaast willen staan, en kijken.’
‘Misschien moet je gewoon je ogen sluiten, en dan kijken.’
‘Dat zal ik doen, maar je moet wel beloven dat je dan niet stiekem wegloopt.’
‘Natuurlijk niet.’

Geen opmerkingen: