12 april 2009

Er is geen wind hier


‘Kijk, de avond kondigt zich aan. Het licht begint te veranderen.’
‘Het is mooi om zo de stad te zien van hieruit. Als we weer thuis zijn, zal het al donker zijn waarschijnlijk.’
‘Ja, dat denk ik wel. De trein voelt altijd anders als je in deze richting gaat, terug. Zeker dit eerste stuk voelt altijd een beetje magisch aan, al weet ik niet waarom. Het heeft te maken met de kleuren van het landschap hier naast het spoor denk ik.’
‘Het avondlicht doet iets met die kleuren. ’s Avonds komen ze tot rust. Ze trekken zich een beetje in zichzelf terug. Soms lijkt het alsof je de kleuren kunt horen.’
‘Soms zou je willen dat een rit als deze, met de dingen zoals ze er nu uitzien, altijd zou kunnen duren. Dat je steeds onderweg kunt blijven. Verdwijnen ergens tussen vertrekken en aankomen.’
‘Weet je wat ik nu graag zou doen? Hier tegen je aan komen liggen, en slapen.’
‘Waarom doe je dat dan niet?’
‘Ik weet het niet. Ik heb het nooit gekund, slapen in de trein, hoe moe ik ook was.’
‘Maar er kan toch niets gebeuren, ik ben er toch.’
‘Ik weet het, en toch… Laat me maar.’
‘Hoe zou het voelen als je het wel zou kunnen?’
‘Veilig. Het klinkt onnozel waarschijnlijk, maar het zou zijn alsof iemand tegen me zei dat alles goed was. Dat ik kon slapen, en dat er iemand zou zijn bij me, de hele tijd. Iemand die me rustig zou aankijken, en me verzekeren dat er niets zou kunnen gebeuren.’
‘Dat is toch maar gewoon, bij wijze van spreken?’
‘Misschien wel, maar voor mij niet.’
‘Slaap je dan vaak slecht?’
‘Soms wel, maar ik heb al geleerd het een beetje te negeren. Maar soms vraag ik me af hoe het moet zijn, de totale overgave.’
‘Misschien moet je het maar gewoon vertrouwen. Ik ben er toch, ik ga heus niet weg.’
‘Nee, maar misschien volgende week wel.’
‘Zotte meid, wat zeg jij nu?’
‘Laat maar zitten, ik zal het niet meer zeggen.’
‘Wat denk je dan als er een klein kind op je buik in slaap valt?’
‘Veel… Ik kijk ernaar, en voel hoe die twee buiken hetzelfde ritme zoeken. Soms maakt het me heel erg rustig. Soms kan ik niet begrijpen hoe dat kind mij zo kan vertrouwen.’
‘Dat kind is heel logisch, jij hebt trouwens een heel goede buik om op in slaap te vallen.’
‘Jaja, dat zal wel.’
‘Ik geniet er wel van, om te kijken naar iemand die slaapt. Het lijkt dan soms alsof de wereld een beetje afstand neemt, en van in de verte toekijkt.’
‘Zoals wanneer je ’s nachts wakker wordt, en het heel stil is op straat, en fris, zonder kou te zijn. Als je dan even opstaat, en door het raam kijkt dan is het soms alsof alles perfect is. Alsof die plek je zal beschermen tegen alles wat zou kunnen gebeuren.’
‘Ja, dat is het. En soms denk ik dan dat er op dat moment nog erg veel mensen net als ik opgestaan zijn om te luisteren naar de nacht in de stad.’
‘Op een bepaalde manier ben ik denk ik altijd op mijn hoede. Voorbereid op iets, al weet ik niet wat dat iets dan zou kunnen zijn.’
‘Word je daar dan niet heel erg moe van?’
‘Ja…’
‘Het is niet erg. Misschien is het beter er niet te veel over na te denken, en dan zul je na een tijdje merken dat het veranderd is, zonder dat je het besefte. Zou dat niet kunnen?’
‘Dat zou mooi zijn.’
‘Kijk daar, daar zie je dat licht goed. Daar op die helling. Het is alsof het licht de kleuren loslaat. En de kleuren lijken moe, na een intense dag.’
‘En je kunt je ook voorstellen hoe het daar nu ruikt, en hoe de geuren veranderen als de avond valt.’
‘Ja, dat is zo. Het is mooi om dan buiten te zijn, en zachtjes mee te glijden.’
‘En als het dan donker is, dan moet je zachtjes het huis weer in sluipen, alsof je niets wakker mag maken.’
‘Zou je het niet gewoon eens proberen?’
‘Wat?’
‘Slapen. Je kunt zelfs gewoon doen alsof je slaapt, en ik zal je vasthouden. En als we bijna thuis zijn, zal ik doen alsof ik je wakker maak. En dan vraag jij hoe lang je geslapen hebt.’
‘Doen alsof dus. En blijf jij wakker dan?’
‘Ja, echt, niet alsof.’
‘Dan is het goed, laat ik het maar eens proberen.’
‘Er kan niets gebeuren, wees maar gerust.’
‘Er kan niets gebeuren, dat is goed.’

Geen opmerkingen: