25 februari 2018

Kleine gedachten

Wat er gebeurt in het kantelen tussen twee momenten.

Al de deadlines die je moet halen. Niet denken aan wat je niet doet, zoals niets.

Niet goed weten of die persoon met wie je hebt afgesproken een man of een vrouw is. Toch eerst maar even checken.

Het een beetje koud hebben. Niet weten of je mag verlangen naar warmte.

De mevrouw die je rug onder handen neemt. Beseffen hoe je lichaam zou kunnen voelen. En in de war zijn.

Bij het einde van een dag thuis werken is de afstand van de ene naar de andere kamer korter dan de treinrit op de andere dagen, en de tijd die daarvoor nodig is. Thuis gaat het te snel.

In de zaal zitten, achteraan. Iemand op het podium noemt jouw naam. Je knikt.

Iemand komt je vragen of jij die Jan bent die net op het podium genoemd is. Je vraagt je af of je beantwoordt aan de Jan die hij verwacht had.

De hele tijd achter iemand aan fietsen. Haar niet voorbij steken. Om een of andere reden.

Snel in een diepe slaap vallen, telkens weer.

Het woord genot is een ingewikkeld woord voor jou. Iemand zou je aanraden om het woord woord weg te laten.

Je zou de tafel verdere moeten opruimen. Iets wil nog even wachten.

De marktmeneren zijn altijd in voor een grapje.

De wasmachinemeneer komt je apparaat nu echt herstellen. Hij laat je een ingewikkelde tabel zien met codes om het ding te programmeren dat hij weer in je machine steekt. En het wordt al snel een boeiend gesprek over de circulaire economie. En dan zijn er nog mensen die het een abstract concept vinden. Of zoiets.

Je lichaam herinnert zich momenten van verdwijnen.

Je denkt aan iemand.

De dingen die je nog klaar zou moeten krijgen. Je ademt opnieuw, en doet het.

Je hebt al een tijdje niets meer gehoord van iemand.

Op weg naar huis, uitkijkend naar eindelijk een min of meer lege avond. Tot een telefoon onderweg. Je probeert niet te denken aan wat je niet zult doen.

Vroeg opstaan, bij het begin van een drukke dag. En ook nog die tekst nakijken. Je hoofd lijkt een beetje te stotteren.

Onderweg na de boodschappen ook nog mattentaarten meenemen.

Iets in je is heel rustig. Misschien omdat het de laatste keer is. Je beweegt anders.

Je zit vooraan op een stoel, en beseft dat je nog snel even moet bedenken wat je moet zeggen daar. Het komt wel, denk je.

Je ziet de mensen. Ze zijn bezig. Het voelt goed dat je kunt kijken.

Een vriend vertelt je iets. Misschien wist je het al. Je denkt dat het goed is, dat hij het zegt.

Je staat aan de microfoon. Je bent rustig, stel je vast. Je denkt aan je beste vriend. Het is ook voor hem, zoals altijd.

Ineens weer beseffen hoe groot je bent. Niet goed weten of je je daarvoor moet schamen.

Hoe verwarrend het nog steeds kan voelen, dat het zomaar warm is binnen, terwijl het buiten koud is. Waaraan heb je dat verdiend?

De mattentaartenmissie gaat op het laatste moment niet door.

Je doet je best om wakker te blijven voor de televisie. Het lukt niet echt, eigenlijk.

Diepe dromen.

Een beetje hoekig de dag starten. Misschien ben je wel oud.

Zoals altijd, schrikken als je jezelf op de foto’s ziet. Sommige gedachten van eerder die week corrigeren.

Vaststellen dat je wasmachine weer helemaal normaal werkt, zonder onderbrekingen. Dat een geschenk vinden.

De dingen die je je had voorgenomen afwerken. Niet denken aan niets. Of boeken. Of zelfs de schoonmaak.

Iets zou je goed kunnen doen, denk je.

Het is koud buiten, stel je vast. Het is warm binnen, stel je ook vast. Je glimlacht.

22 februari 2018

Denken aan Sophie

Het is een bijzondere dag. Eigenlijk. Maar je voelt je heen en weer getrokken. Zoveel dingen die moeten gebeuren, tegen een deadline. Je doet wat je kunt, maar het voelt af en toe alsof het nooit genoeg is.

Je ziet op je scherm dat het 75 jaar geleden is dat Sophie Scholl overleed. En eigenlijk wil je aan haar denken, en aan haar broer Hans. Hun verhaal heeft je intens beroerd, sinds je het leerde kennen, zoveel jaar geleden.

Maar je moet de dag laten bewegen, zoals hij komt.

Je komt thuis, probeer rustig rond te lopen. Rustig het eten maken, rustig eten. Je probeert je erin te oefenen, nadat je de voorbije week soms elk uur bij elkaar moest schrapen om de dingen rond te krijgen die klaar moeten zijn.

En je kijkt naar het journaal. En je ziet die president met zijn foute haar. En je ziet die man van de wapenvereniging.

En je voelt alleen maar walging. Zinderende walging. Je bent zo woest en verward door zoveel absurde weerzinwekkende werkelijkheid dat je met iets zou willen gooien, tegen iets, je weet niet wat en ook niet waartegen. Je beeft, loopt heen en weer.

En die vreselijke vreselijke vreselijke vreselijke man zit daar. Hij ziet op zijn briefje staan dat hij zich blijkbaar begrijpend moet opstellen. En daarna stelt hij rustig voor om de leerkrachten in de klas zelf wapens te geven. En ook al had je het al gehoord eerder die dag, het nog eens moeten zien is onwezenlijk. Het wordt een beetje zwart voor je ogen. Hij is zelfs je misprijzen niet waard.

En dan die andere vreselijke vreselijke man. De baas van de club van de wapenliefhebbers. Het is blijkbaar god zelf die bepaald heeft dat de Amerikanen een wapen mogen of moeten dragen. En als je ingaat tegen god, bestaat de VS niet meer. Of iets in die aard. Het is zo far out dat je het niet kunt vatten.

En je had alleen maar aan Sophie willen denken.

Maar je denkt aan die beelden van die jonge mensen die NEE riepen vorige week. Die jonge meid die de dag na die vreselijke schietpartij de massa toesprak. Al die jonge mensen die riepen. SHAME! SHAME ON YOU!

Shame on you! Je brult het tegen de televisie. Shame on you!

En je wou alleen maar Sophie denken.

Je zag haar verhaal voor het eerst in die film. Die jonge vrouw die ervoor koos om zich niet neer te leggen bij de naziwaanzin. Ze koos voor het verzet door het woord. Voor haar zou je het hoofd willen buigen.

Je herinnert je nog die beelden van hoe ze daar staat voor die brullende rechter.

(Je zoekt het even op, en ziet hoe de rechter aan haar vraagt of ze zich niet schaamt. Ze zegt dat ze zich niet schaamt.)

Haar verhaal zal altijd dicht bij je zijn. Het maakt je nederig en klein. Je voelt je klein tegenover haar moed.

Sommigen zullen cynisch zeggen dat ze naïef was. Haar dood heeft de oorlog niet gestopt. Dat zullen ze zeggen. Daarom zijn ze ook cynisch. Misschien zijn ze bang van de kwetsbaarheid die je bij jezelf moet toelaten als je het verhaal van Sophie hoort. Omdat je je af zult vragen of jij ook de moed zou hebben om te doen wat zij deed.

Ze heeft de oorlog niet gestopt. Maar haar verhaal heeft alle gruwel overleefd. Het gebrul van die vreselijke vreselijke vreselijke rechter glijdt van haar af.

Freiheit. Dat was haar laatste boodschap.

(En hoewel het iets heel anders is, en hoewel het er niet mee te vergelijken is, en hoewel we in een andere tijd leven… Je bent blij als je die verbeten maar moedige jonge mensen ziet die nee zeggen tegen de vanzelfsprekend geworden idiotie van mannen met geweren. Shame on you! Dat roepen ze. En je hoopt dat binnen enkele weken die betoging van de scholieren en studenten zindert, zoals hoop kan zinderen.)

Voor je gaat slapen, als het stil is in het huis, zul je nog altijd denken aan Sophie. Voor haar zul je het hoofd buigen bij het einde van de dag. Zo weet je dat er nog een dag zal volgen.

18 februari 2018

Warmer

‘Ik voel me een beetje verlegen nu.’
‘Ik ook.’
‘Dat heft het op dan bij elkaar, we hoeven niet verlegen te zijn.’
‘Jij hebt gemakkelijk praten.’
‘Nou nou, dat zou ik niet zeggen.’
‘Het is alleszins warmer hier dan buiten.’
‘Ik kon het wel gebruiken. Ik wou alleen maar warm, eigenlijk. Mijn lichaam voelde koud aan, de hele tijd. En ik wou alleen maar warm.’
‘Ik zag het aan je.’
‘Het maakt me zo moe allemaal soms. Ik zie niet altijd waar ik naartoe moet. Maar dat is nu even niet erg. Nu zijn we hier, en nu is het warm.’
‘We slaan de warmte op onder onze huid, alsof we een batterij zijn.’
‘O ja. Een herlaadbare liefst.’
‘Vorige nacht droomde ik nog over de zee. Er was veel wind, heel veel wind. Weet je nog toen we die dag aan zee waren, en we op de wind konden leunen? We lieten onszelf vooruit vallen, en we bleven hangen.’
‘Ja, natuurlijk. Ik herinner me nog dat ik wou dat de reis terug, in de trein, nooit zou stoppen.’
‘Dat is een mooie herinnering. Dat ontroert me soms zo. Als een ander dezelfde herinnering heeft, dan is het echt.’
‘Zou het anders niet echt zijn?’
‘Ik weet het niet. Soms heb je dat dingen in jouw hoofd heel belangrijk zijn, en dat je niet weet wat ze voor die ander betekenen. En je durft dat dan niet vragen, bang dat die ander het zich niet herinnert.’
‘Soms kun je ook doen alsof dat moment of die gebeurtenis niet in je herinnering zit, alsof je niet weet waar het over gaat. Terwijl je het natuurlijk wel weet. Om niet te laten merken wat het voor jou is.’
‘Doe jij dat soms?’
‘Misschien wel. Soms.’
‘Ik merk dat ik minder bang ben dan vroeger om zelf de dingen te zeggen. Soms schrik ik van wat ik zelf zeg. Maar eigenlijk is het wel goed. Soms heb je tijd nodig voor een herinnering, en voor de woorden die erbij horen.’
‘Ik was blij met wat je vertelde onlangs. Het was dapper van jou.’
‘Ja? Vond je?’
‘Ja, best wel. Ik had nog geen antwoorden klaar, daar zul je nog even op moeten wachten.’
‘En ondertussen zitten we hier.’
‘We doen dat wel goed.’
‘En ben je al warm aan het worden vanbinnen?’
‘Het begint. Langzaam.’
‘Ik dacht daarnet dat het op een of andere manier goed voelt om ouder te worden. Misschien maakt het je soms onzekerder, maar tegelijk ook rustiger. Zoals nu.’
‘Jij valt steeds beter samen met jezelf, denk ik wel eens.’
‘Jij niet?’
‘Steeds minder, denk ik soms. Maar ik weet dat dat niet klopt. Het feit dat ik me ervan bewust ben, is misschien wel het bewijs. Maar het voelt vaak alsof de stukken van mij alle richtingen uit vliegen.’
‘En nu?’
‘Nu is het goed. Voor zo lang dit duurt, misschien.’
‘Dan blijven we nog even.’
‘We hadden elkaar nog iets beloofd trouwens.’
‘Voor hier?’
‘Misschien wel. Als de tijd zegt dat het goed is.’
‘Wie weet.’
‘Heb je nog zoveel pijn?’
‘Een beetje.’
‘Ja dus.’
‘Een beetje.’
‘Misschien helpt de batterij wel.’
‘Ik hoop het.’

17 februari 2018

Nabij en meer

Een verjaarweek. Het ligt je eigenlijk wel een beetje beter. (Na alle fijne momenten die er al waren, loopt het nog even door.) Niet te veel aandacht tegelijk, en zo ook je verlegenheid een beetje kunnen spreiden.

En natuurlijk ook veel andere dingen.

Zoals de wasmachinemeneer. Hij vertelt honderduit. En zal volgende week terugkomen met het vervangstuk. Ondertussen kun je nog allerlei bezweringsrituelen uitvoeren opdat de machine niet meer stilvalt, ergens onderweg. Misschien heeft zo’n machine ook wel af en toe zin om gewoon te zeggen dat het even genoeg geweest is, met al dat draaien.

Een bijzondere avond, die je erg ontroert. Eerst vaststellen dat de echte sleutel naar iemands hart dus wel degelijk bloedvlekken heeft. Want om dat hart te bereiken moet je door het bloed. Ook nog iets over mattentaarten. En ook een wereld van sprookjes (met gelukkig deskundig commentaar voor nietswetenden, zoals jij). Een mooi gesprek, dat je erg ontroert, om allerlei redenen.

Soms begrijp je dingen zelf maar terwijl je ze vertelt.

Soms veranderen vertelde verhalen iets aan je lichaam.

Een andere dag. Je krijgt dierbaar bezoek uit het land in het noorden. Voor hen ga je nog even een hemels brood halen bij de korstmevrouw. Ze blijft kijken terwijl ze spreekt, jij bent een beetje verlegen. Het brood is nog warm. De geur van brood kan een mens gelukkig maken, denk je.

Het voelt goed dat ze er zijn. Verhalen worden verder verteld. Van sommige verhalen zie je waar ze de volgende maanden naartoe gaan, waar je zult zijn na, na dat moment dat komt. Het voelt goed om met hen door de stad te lopen. Je bent een beetje trots als je in de boekhandel kunt zeggen dat dat je zus is. Ook later bij de koffiestaalmevrouw. Je blijft even later staan wachten om hen uit te wuiven.

Soms zou je willen dat die knoop ergens net onder je schouders er niet zou zijn. En die andere dingen ook niet. (Soms droom je van een geheel soepel lijf.)

Terwijl je het nieuws ziet over een zoveelste schietpartij sta je te trillen van verontwaardiging. De tranen volgen.

Een rustig gesprek die avond. Het is fijn dat je dat boek cadeau kunt doen. (En dat je zo kunt denken aan de donutmevrouw, en het gesprek dat je met haar had.)

Vroeg uit bed, voor de kookdag.

Een babbel met de marktmeneren. Je daar terwijl afvragen hoe groot een middelgrote venkel is. (In het kader van het bevorderen van de kookstress heb je weer gekozen voor een recept dat je nog nooit eerder maakte uit dat geweldige kookboek. Je hebt, basically, gekozen voor het allereerste recept in het boek.) Allerlei briefjes met lijstjes van boodschappen voor de markt en voor die en die winkel. Gesprekken in de winkel.

De taart is gelukt. De tafel gedekt. De soep is lekker warm. De hoofdschotel staat in de oven te pruttelen. Tussendoor leun je even tegen het aanrecht, zoals je grootvader deed. Het is een mooi ritueel, elk jaar weer. Met die bijzondere vrouwen de avond mogen doorbrengen. Een rivier van verhalen. En weer voelen hoe zij jouw leven mee hebben gemaakt.

Na het feest, het is een deel van het ritueel. Met Joe Henry op de achtergrond alles netjes weer opruimen. Het huis is lief voor je.

Wakker worden met een rug in de knoop, duizelig, daardoor.

Na de boodschappen de afwas van de vorige avond. Alles is netjes aan kant. Nog even de stad in, en dan weer even samen, voor de koffie. Het cadeau dat je van hem krijgt is heel mooi. Je bent weer verlegen. (Hoe mooi het is, dat die mensen zomaar in je leven zijn.)

En in het fijne gesprek daarna duikt de witte zoete aardappel weer op.

(Tussen alles door denk je aan een verhaal dat je die ochtend las en dat je bezorgd maakt.)

Op naar de andere stad.

Je mag weer spreken voor de jonge mensen. Het voelt elke keer weer als een grote eer. De vragen die ze stellen, de antwoorden die ze zelf suggereren, het ontroert je diep. Misschien lukt het je af en toe, om iets over te dragen van wat je leerde, door de jaren. Je vertelt na je lezing aan het meisje hoe je vrede vond, ergens. Ze begrijpt je, denk je. Je voelt je dankbaar dat je het mocht doen.

De treinmeneer is goed gezind.

Je fietst naar huis. Het is goed, denk je.

13 februari 2018

Sterkte

Eigenlijk begrijp je dat woord niet. Sterkte. Of beter: hoe we het vaak gebruiken. We zeggen het zo vanzelfsprekend. Sterkte. Iemand verliest een dierbare, en we zeggen dat zij of hij sterk zou moeten zijn.

Al zo lang heb je het gevoel dat het niet klopt, zoiets zeggen tegen iemand. Je gebruikt het woord ook niet meer op een kaartje of brief bij de dood van iemand.

Misschien wil je zeggen dat je hoopt dat iemand ergens, ooit, de zin gaat vinden om het leven niet te laten glippen als het verdriet onmetelijk is. Misschien wil je zeggen dat je hoopt dat iemand niet ten onder zal gaan in radeloosheid en tranen. Misschien wil je zeggen dat je hoopt dat iemand de moed vindt, ergens, om verder te leven voor andere mensen die niet dood zijn. Dat soort dingen.

Misschien weten we vaak gewoon niet wat we zouden moeten zeggen.

Maar sterkte?

Iemand verliest haar zoon. En je zou zeggen dat ze sterk moet zijn. Waarom eigenlijk? Het is zo’n rare, bijna kwetsende boodschap. Het is bijna alsof je hoopt dat iemand haar verdriet kan verbijten, kan maskeren. Het zou voor sommigen kunnen klinken alsof je zegt dat iemand sterk genoeg moet zijn om niet te veel verdriet te hebben, of het alleszins niet te veel te laten zien. Het klinkt bijna alsof diegene die het zegt zelf niet sterk genoeg is om het verdriet van een ander te zien en het te laten zijn wat het is.

Je moet sterk zijn. Waarom eigenlijk?

Het gemak waarmee het woord gebruikt wordt, het voelt soms bijna alsof je iemand haar of zijn verdriet afneemt. Terwijl verdriet in wezen een gewone emotie is.

Je bent verdoofd, in shock nog door het verdriet dat nog niet helemaal in je huid is afgedaald, en je leest of hoort telkens opnieuw dat je sterk moet zijn. Het kan zijn dat een leven volbracht is, dat het op een of andere manier goed voelt wanneer iemand rustig kan sterven na een vol leven. Dan is het misschien niet zo moeilijk om sterk te zijn. Je bent verdrietig en dankbaar tegelijk misschien. Je had misschien de tijd om je voor te bereiden op wat ging komen, je kon afscheid nemen. Dan kan het zijn dat het verdriet zich langzaam neerlegt in je eigen rivier. Maar als je kind plots sterft, of je geliefde partner, of je beste vriendin, onverwacht, of heel snel, wat ben je dan met het idee dat je sterk zou moeten zijn, met het gevoel dat anderen naar je kijken en lijken te zeggen dat ze vinden dat je sterk zou moeten zijn?

Je mag alles zijn. Het klinkt anders.

Veel sterkte. Het is alsof dat woord je een beetje wegduwt van wie het zegt. Terwijl je misschien zou willen dat die ander in je buurt blijft, een beetje, en jou je verdriet gunt. Misschien wil je dat iemand met jou de woordeloosheid wil delen, dat iemand gewoon naast je zit en niet zegt wat je zou moeten zijn en tegen wanneer. Het is niet eens zo erg als iemand niet weet wat te zeggen.

Je zag het nog in die aflevering van die ziekenhuisserie. De dokter die vruchteloos had geprobeerd een kind te redden met acute leukemie. De dokter die overigens zelf een tumor had in zijn hoofd en hoopte dat het nog lang goed zou gaan. Hij was zelf gebroken door de dood van die jongen, probeerde iets te zeggen, stotterend. Een tijdje later stond hij buiten bij het water. De moeder van de jongen kwam bij hem staan. Verlegen stonden ze daar naast elkaar. De vader kwam er ook bij. De dokter zei: “Take care.” Het werd vertaald als: “Sterkte.” Het verschil was zo duidelijk. Draag zorg voor elkaar, het is iets heel anders dan sterk moeten zijn. Het klinkt nog altijd een beetje als een opdracht, maar het is al anders. In die woorden kan iets zitten als dat je hoopt dat ze elkaar in hun zorg niet zullen loslaten, dat je hoopt dat het verdriet om het verlies van hun kind hen niet onherroepelijk uit elkaar zal duwen.

Natuurlijk bedoelt waarschijnlijk iedereen het goed, dat is het punt niet. We zijn allemaal een beetje machteloos. Maar misschien zijn we soms te bang voor wat het verdriet van een ander met ons zal doen, en dat is begrijpelijk, maar eigenlijk een beetje egoïstisch. Het kan zo gemakkelijk zijn, onder een facebookbericht het woord ‘sterkte!’ schrijven. Je kunt weer verder, het heeft je niet echt geraakt misschien, en anderen hebben gezien dat je dat woord erbij geschreven hebt. We doen het misschien allemaal wel eens, min of meer zo. Maar het is zo arm.

Iemand het recht gunnen te rouwen, zonder al te sterk te moeten zijn, het gaat misschien wel samen met je eigen breekbaarheid tegenover een ander aanvaarden. En je bent natuurlijk zelf ook maar een mens. Je kunt niet alles, je kunt er niet altijd zijn voor een ander, je kunt niet wegnemen wat niet weggenomen kan worden. De stotterende rituelen zijn mooi, in al hun onhandigheid. En dat is genoeg, ook al is het misschien te weinig of lijkt het zo.

Ik wil graag een beetje sterk zijn voor jou. Je mag af en toe bij me komen schuilen, uit de wind. Ik loop niet weg. Dat is een ander soort sterkte, daarin beweegt dat woord heel anders.

En wat als iemand je sterkte wenst en je voelt alleen maar hoe de grond onder je voeten wordt weggetrokken, hoe je alleen maar versuft in de zetel voor je uit kunt kijken zonder iets te zien? Heb je dan iets niet goed gedaan? Je weet wel dat mensen met dat woord waarschijnlijk vaak bedoelen dat ze oprecht hopen dat er na een tijd iets gebeurt waardoor je van verdriet zijn overgaat naar verdriet hebben. Maar hoe kun je op dat moment weten hoe lang dat zal duren? En als je dat niet weet, ben je dan niet sterk?

Mensen kunnen elkaar een beetje dragen, kunnen wat loodzwaar is bij een ander misschien een klein beetje lichter maken, waardoor het wat gemakkelijker wordt voor die ander om niet zo sterk te moeten zijn. En als je verdriet hebt, kan het zijn dat je op een of andere manier weet welke lege vlakte er voor je ligt. Het kan zijn dat je van een ander het vertrouwen vraagt dat je af en toe alleen mag zijn in die vlakte, om tijd te kunnen geven aan het verdriet. Waarna je telkens weer terug kunt komen naar een plek waar er nabijheid is.

En nog eindeloos veel gedachten. Misschien is het wel goed om het woord sterkte iets minder te gebruiken. Dat zou sterk zijn.

10 februari 2018

Tirade

Beste mevrouw god

Het is al weer een tijdje geleden dat ik u nog een brief stuurde. Ik ben u niet vergeten, maak u maar geen zorgen. Ik wil u ook niet storen met onbelangrijke dingen. Ik ben meestal wel behoorlijk gelukkig. En ik ben nog steeds een beetje overrompeld door de vele verjaardagswensen gisteren, en vandaag nog. Maakt me allemaal een beetje verlegen, eerlijk gezegd… Ik zou trouwens nooit zo dom zijn om aan god te vragen om gelukkig te worden. U heeft ons de vrijheid gegeven om het zelf uit te zoeken.

U zult ongetwijfeld een immens to do-lijstje hebben. Een van de belangrijkste punten op mijn immer expanderend lijstje is het herorganiseren van het lijstje. Daar zal wel een of ander woord voor bestaan in het jargon van blitse managers, maar dat interesseert me eigenlijk niet.

Maar er is toch een kwestie die ik u moet voorleggen, waarvoor ik als het ware een divine intervention vraag. Het gaat al dagen door mijn hoofd. Het blijft razen.

De vraag is of u zou willen overwegen om al die flippo’s die tijdens een concert met hun smartphone bezig zijn neer te bliksemen. Of iets in die aard. Het zou wel fijn als het op zo’n manier gebeurt dat het het concert verder niet stoort.

Ik maakte het nog eens mee voorbije maandag bij het ongelooflijk mooie concert van Joe Henry. Een intiem concert. (Onbegrijpelijk trouwens dat voor zo’n muzikant de zaal amper halfvol was, maar soit, dat is dan maar zo.) Als een concert goed is, is het op zich al ongeveer een sacraal gebeuren, op een of andere manier. Wie luistert naar de teksten van Joe Henry, wie ziet hoe hij speelt en hoe hij aanwezig is, zal dat alleen maar kunnen bevestigen. Het wonderlijke van muziek, en zeker bij een goed concert, is dat je een zeer intense aanwezigheid hebt van iets dat in het moment zelf verdwijnt. Muziek bestaat in de tijd, in het verglijden ervan. Een plaat kun je in principe telkens opnieuw draaien, maar een concert is uniek in het moment. Door aanwezig te zijn, door het eeuwige in het verdwijnende aan te raken, ben je erbij. En alleen zo kan het.

Maar om een of andere reden – volgens mij heeft de duivel zich ermee gemoeid – lijken veel flippo’s te denken dat je er alleen maar geweest bent als je de hele tijd foto’s maakt. Daar zit op zich al veel angst in. De uren en dagen na een concert probeer ik in mijn hoofd beelden weer op te roepen, maar ze verdwijnen. En zo hoort het ook. Dat er een echte fotograaf in de zaal is, die als taak heeft om foto’s te maken, dat is prima. Maar als je komt om te luisteren, om in je als het ware naakte kwetsbaarheid deel te worden van dat wat je overstijgt in het verglijden van de tijd, dan moet je ook gewoon luisteren. Uit respect voor de muzikant, uit respect voor de andere mensen die naast je zitten, uit respect voor jezelf, voor het aanvaarden van de angst.

Men zou kunnen zeggen dat het op zich misschien nog niet zo erg is als iemand in de loop van een concert snel even één foto maakt. Oké, nu ik weer een jaartje ouder ben, wil ik wel mild zijn. Misschien zijn het mensen die bezig zijn met het afkicken van hun verslaving. Maar dat je dus überflippo’s hebt die dan ook nog eens de hele tijd gewoon om de vijf minuten hun smartphone met dat MEGA en ULTRAWITTE scherm aanzetten om wat te swipen, en dat dan ook nog eens doen in zo’n achterlijke machohouding, onderuit geleund en met hun benen wijd open, daar zou toch minstens een of andere eeuwige verdoemenis voor moeten kunnen overwogen worden. Ik maak het tegenwoordig tijdens ongeveer elk concert mee, het is VRESELIJK (en dan ben ik nog erg beleefd).

Iemand zal zeggen dat ik een beetje geduld moet hebben met verslaafden. Ja, het zal wel, maar toch… Eigenlijk is het gewoon totaal respectloos, totaal egoïstisch en narcistisch. Zit zo’n flippoman op de eerste rij, in een intiem concert waar iedereen bijna de wonderlijke muzikant aan kan raken. Joe Henry staat daar op het podium zijn kwetsbare zelf te zijn, in breekbare liedjes met een grote intensiteit gebracht, heel erg intiem. Hij laat ons deel zijn aan dat moment. En dan zit zo’n vent op de eerste rij om de vijf minuten zijn smartphone (blijkbaar een soort verlengstuk van zijn piemel) boven te halen. Ik denk dan iets als: BLIJF DAN TOCH THUIS MAN, WAAROM KOM JE EIGENLIJK NAAR HIER? (Hebt u dat ook soms, dat u roept in uw eigen hoofd?)

Dus mijn vraag aan u is om daar iets aan te doen. Er moeten gerichte straffen mogelijk zijn. Ik dacht op weg naar huis na dat concert aan iets als: onmiddellijk naar de hel, en daar dan zeven jaar luisteren naar de al eeuwen durende afscheidstournee van Nana Mouskouri. Het leek me een goed plan. Tot ik een dag daarna in een artikel op Der Spiegel las dat Bob Dylan blijkbaar veel bewondering zou hebben voor Nana Mouskouri. Intern conflict in mijn hoofd, zoals u begrijpt. Zeven jaar The Spice Girls misschien? (Ik hoorde dat men in de overeenkomst voor de nieuwe reünie heeft laten opnemen dat ze vooral niet mogen zingen. Dus zeven jaar moeten luisteren naar hen, moet toch al een behoorlijke straf zijn. Ook voor de girls zelf waarschijnlijk. Grapje!)

Eigenlijk maakt het me niet uit hoe u het doet, maar doe er iets aan, als het even kan. Gerichte elektrische schokken in de stoelen geïntegreerd die mensen totaal verdoven voor de verdere duur van het concert, zou dat iets zijn? Een destructieve smartphonehackersaanval door de vliegende engelenbrigade die die toestellen totaal onklaar maakt? Een aanval van acute diarree die die mensen uit de zaal lokt, waarna ze twee uur op het toilet moeten blijven zitten? Een soort schimmel die ervoor zorgt dat zo’n vent op de eerste rij op zijn handen een laag groene zeep krijgt die er niet meer af gaat, waardoor zo’n smartphone meteen uit zijn handen glipt en dan hopelijk meteen TOTAAL VERKEERD neerkomt, waardoor die onherstelbaar beschadigd is? U heeft ongetwijfeld een gespecialiseerd handboek met subtiele doch effectieve straffen. U mag zich helemaal laten gaan, zou ik zeggen. Misschien is dat voor een god ook wel eens fijn, zo helemaal uit de bol gaan.

Ik dank u nu al voor al uw inspanningen. Misschien zal ik de resultaten nog niet merken tijdens het eerstvolgende concert dat ik zal bijwonen. Maar ik ben vol nederig vertrouwen.

Trouwens, aangezien u alomtegenwoordig bent, vond u dat concert ook zo schitterend? Vijf sterren, zou ik zeggen.

Ik hoop dat het verder goed gaat met u. Hopelijk gaat het goed met uw familie, en hopelijk is het ook voor u niet te moeilijk om de Tournée Minérale vol te houden. Hier valt dat ook goed mee.

Al het goede nog. En tot binnenkort weer.

04 februari 2018

Teresa

Ik zag haar voor het eerst in de stationshal. Ik was die namiddag een lezing gaan geven in die andere stad. In het kader van ‘dit weekend werken we aan de sporen’ was er maar één trein per uur weer naar huis. Na mijn lezing had ik nog een fijn gesprek met een van de aanwezigen, waardoor ik net de trein miste. Het is niet het gezelligste station ter wereld, al is men nu al een tijd hard aan het werk om er binnen enkele jaren een heel nieuw station te hebben. Ik ging in de hal zitten met mijn kranten, terwijl de namiddag nog door mijn hoofd ging, wachtend op de volgende trein.

Ze vroeg of het in orde was als ze naast me kwam zitten. Ze heette Teresa. Er hing een vermoeide schoonheid over haar heen. Het was alsof ze die droeg, het was moeilijk anders te beschrijven. Sommige mensen stralen van binnenuit. Sommige mensen beseffen niet dat ze mooi zijn. Sommige mensen dragen hun schoonheid, een beetje achteloos soms.

Ze keek me aan, boog verlegen het hoofd, en begon te vertellen. Soms komen verhalen zomaar naar je toe. Soms hebben verhalen een klein duwtje nodig om zich te laten bevrijden. Soms rusten verhalen achter zeven muren.

‘Hij is weg. Eindelijk. Het klinkt een beetje hard misschien, maar zo is het. Eindelijk is hij weg. Misschien had ik nog harder moeten zijn, hem eerder buiten zetten, eerder moeten inzien dat het hopeloos was. Het had eerder gekund. Eigenlijk wou ik hem niet, ik wou gewoon dat er iemand bij me was. Ik vond mezelf niet belangrijk genoeg, dacht dat ik al blij moest zijn omdat er iemand was die zogenaamd bij me wou zijn.’

Meteen binnenkomen in het verhaal. Geen omtrekkende beweging.

‘Hans, zo heet hij. Hij vindt zichzelf geweldig, denkt dat alle vrouwen wel voor hem zullen vallen. Vroeger, toen ik hem leerde kennen, was hij anders. Rustiger. Een beetje verlegen en onzeker. Een beetje hulpeloos misschien ook wel. Waarschijnlijk wou ik voor hem zorgen. Pas na een tijd besefte ik dat hij dat wel handig vond, dat ik voor hem zorgde. Hij zat daar maar thuis, te gamen. Ik ging werken, in de Gamma. En terwijl studeerde ik nog, voor kleuterjuf. Volgend jaar zal ik afgestudeerd zijn, en kan ik hopelijk aan de slag bij de kleuters. Mijn vriendin zei dat hij zich aangetast voelt in zijn mannelijkheid of zo, omdat ik vooruit ga en hij ter plekke blijft trappelen.’

Ik probeerde een beetje te verbergen hoe moe ik word van verhalen over mannen die zich aangetast voelen in hun mannelijkheid. Het lukte niet helemaal. Teresa glimlachte.

‘U heeft groene ogen, wist u dat? Dat is nogal uitzonderlijk. U bent kosmisch voorbestemd voor een groot geluk, al wachten er nog veel hindernissen op uw weg. Loop er niet van weg, dan komt het goed.’

Het gesprek kreeg onverwachte wendingen. Op weg naar het station was ik, volop in gedachten over wat ik over mezelf geleerd had tijdens de lezing die ik net gegeven had, bijna tegen zo’n blok beton gelopen. Misschien was zij wel een medium of zo. Qua lengte was ze wel meer M dan mijn XL, dat moet ik toegeven.

‘Hans was steeds moeilijker weg te krijgen van zijn computer. Hij dacht dat ik daar allemaal niets van wist, maar het was echt niet zo ingewikkeld om zijn nogal lullige paswoorden te kraken als hij een keer weg was. In het begin zat hij vooral naar porno te kijken, merkte ik. Hij bleek een voorliefde te hebben voor filmpjes waarin mannen werden vastgebonden aan het bed door stoere (en eerlijk gezegd best wel coole) vrouwen met rood haar. Na een tijd zat hij vooral te kijken naar filmpjes waarin geblondeerde vrouwelijke fans van Donald Trump uitlegden dat die flippo met zijn wapperende handjes een opdracht van God had gekregen, en dat het helemaal niet erg was dat hij had lopen scharrelen met die of die. Ze vonden de Donald vooral een echte man, zeiden ze al kwijlend. Nu ja, misschien is het verstand niet gelijk verdeeld.’

Ik vroeg haar of ze er iets van had gezegd tegen die Hans.

‘Goh, nee. Waarom weet ik eigenlijk niet goed. Liever dat dan helemaal niets of zo. Nu besef ik dat dat niet zo’n goede strategie was. Mijn vriendin had me gezegd dat ik een beetje geduld moest hebben. Ze zei me dat hij zichzelf wel onderuit zou halen. En dat gebeurde ook, uiteindelijk. Na die Trumpvrouwen kwamen er filmpjes over mannen met grote boormachines en van die riemen met allerlei gereedschap. En toen werd hij overmoedig.’

Ik zag hoe er in de verte, in haar ogen, iets begon te twinkelen.

‘Vorige week zei hij ineens dat we moesten praten. Hij zei me dat hij een aantal algoritmes op mij had losgelaten en dat hij had ontdekt dat ik - in mijn huidige vorm - niet de ideale vrouw was voor hem. Vooral die verwijzing naar die huidige vorm fascineerde me. Met mijn vormen is volgens mij helemaal niets mis, die zijn van mij namelijk en ik verzorg mezelf goed. Wat ik van hem niet echt kan zeggen. Eigenlijk moest ik moeite doen om mijn lach in te houden, maar ik wou hem zijn moment van glorie niet ontnemen. Hij zei dat andere vrouwen wel in hem geïnteresseerd waren. Hoe hij dat wist, vroeg ik hem. Bleek – en hij leek er zich niet eens over te schamen – dat hij naar een hele reeks vrouwen een dick pic had gestuurd. Ik kende dat woord tot dan nog niet, maar het is dus blijkbaar een piemelfoto, een piemelfie of zoiets. Misschien had hij gehoopt dat ik kwaad zou worden, of jaloers. Maar ik kreeg alleen maar heel erg de slappe lach. Oei, dat klinkt nog dubbelzinnig ook. Misschien had hij gehoopt dat ik hem, na een kleine ruzie, zou smeken om bij me te blijven. Maar ik was vooral heel erg opgelucht. Ik begon te zingen, in een variant op dat liedje van Rita Deneve. Dit was de allerlaatste keer.’

Ik was blij voor haar. Ergens klonk er nog iets van verdriet in haar, haar ogen werden een beetje glazig.

‘Ik weet niet of hij ondertussen door heeft dat hij gewoon heel erg belachelijk was. Waarschijnlijk niet. En het kan me ook niet schelen. Weet u, het is zo fijn dat hij weg is. Maar tegelijk is er een stemmetje in mij dat me zegt dat ik niet zomaar gelukkig mag zijn. En volgens mij begrijpt u wat ik daarmee bedoel. Maar ik ben aan het oefenen. Ik ben net de stad in gegaan en heb voor mezelf een mooi fotoboek gekocht. Kijk maar. Ik ga het thuis op de salontafel leggen, en dan steek ik enkele kaarsjes aan en zet een plaat van Joe Henry op. Kent u Joe Henry? Die is echt geweldig. Het is nog wennen, maar eigenlijk ben ik gelukkig. En dat wou ik graag aan iemand vertellen. En u leek mij wel iemand aan wie ik dat kon doen. Dat komt door die groene ogen.’

Ik vertelde haar dat Joe Henry een van mijn grote muzikale helden is en dat ik kaarten heb voor zijn concert. Ze nam even mijn hand vast, keek me traag aan, en vertrok toen. Ze draaide zich nog even om om te wuiven. Niet lang daarna stond ik op om naar het perron te gaan voor mijn trein die bijna daar was.

03 februari 2018

Daar waar je aarzelt

Je valt in voor een vriend die ziek is. Of je in zijn plaats een lezing zou willen geven, dat was de vraag. Ergens halverwege jezelf zien. Zien hoe het verhaal dat je vertelt jou heeft overgenomen en meeneemt. Even niet weten of dat wel goed is, of je niet een stapje terug moet zetten. En ineens weten dat je dat niet moet doen.

Net voor je belt naar de winkel waar je je wasmachine kocht. De machine is een paar keer stilgevallen. Die kleine drempel die je over moet om te bellen en uit te leggen wat er aan de hand is en dan te wachten op wat men zal zeggen. Vrezen dat je te horen zou kunnen krijgen dat je iets doms hebt gedaan, of niet hebt gedaan. Vrezen dat die meneer of mevrouw een waarschijnlijk heel logische vraag zal gaan stellen en dan niet weten wat je moet antwoorden. (Uiteindelijk blijkt de meneer heel vriendelijk. Hij raadt je aan de filter schoon te maken en er daar het water uit te laten lopen. Hij merkt meteen dat je dat nog niet gedaan had, maar omzeilt het galant. Je bent maar een klein beetje dom.)

Na de vergadering. Je gaat nog even naar een receptie. Net voor je binnengaat moet je over iets heen stappen.

Een aangenaam gesprek met de meneer die je dampkap goed komt aanpassen, zodat je in de toekomst die filterkorrels zelf kunt vervangen. Het is eigenlijk altijd een plezier om mensen bezig te zien die handig zijn, hun vak kennen, en op een rustige manier goed weten wat ze aan het doen zijn. Je merkt aan alles dat hij het al lang doet en dat hij je niets zal wijsmaken. Je zou nog allerlei dingen willen vragen, maar je doet het toch maar niet.

Je zit voor de wasmachine. Je hebt in je hoofd de tips nog even overlopen die de meneer aan de telefoon doorgaf. Je hebt ook de gebruiksaanwijzing nog eens nagelezen. (Maar drie keer.) Net voor je begint nog even één milliseconde overwegen om heel hard weg te lopen, naar Botswana of zo. Dat toch maar niet doen, en gewoon alles netjes schoonmaken, zoals hij had gezegd. Daarna denken dat je toch eigenlijk dus opnieuw een programma moet draaien, om te zien of alles weer werkt. Gedurende een tweede milliseconde alsnog Botswana overwegen. Na wat gedraal ervoor kiezen het kortste programma te draaien, omdat dan de kans dat alles zal ontploffen ook wel kleiner zal zijn. Alles komt goed.

De vorige dag, een uitgebreid gesprek op het werk met de collega’s. Over de wasmachine, en hun belevenissen ermee. Even zie je de ingenieursblik in de ogen van je baas, als hij vertelt hoe leuk hij het vindt om te onderzoeken wat er mis is als er iets niet meer werkt. En daarna veranderen zijn ogen in papaogen, als hij vertederd vertelt over de kleine sokjes van zijn dochters die in de filter terechtkwamen. Bijna zeg je dat je het zo fijn vindt als hij zo vertelt over zijn kinderen.

Je leert iemand in het echt kennen, analoog, als het ware. Je keek ernaar uit om even kennis te maken en haar verhaal te horen. Het is een fijn gesprek, meteen naar de kern. En dan later, heel even aarzelen, en dan toch gewoon laten weten dat het fijn was om kennis te maken. Je weet nooit goed hoe dat moet. Je weet wel dat het erger is als je zoiets niet zou zeggen, dat het zomaar verloren zou kunnen gaan.

Je schrijft een stukje. Het stukje schrijft zichzelf, zo gaat het meestal. Het neemt je mee naar allerlei plekken. Waar dan ineens die kanker opduikt. Zou je er weer iets over zeggen? Even stokt het. En dan gaat het stukje verder. Het mag. Het schuift rustig in het stukje.

Je staat opleiding te geven. Je schakelt over van de ene naar de andere taal. Dat moment in een zin waarop het woord in de andere taal ineens niet komt. En je dan in de zin een woordstapje terug zet en dan weer naar de andere taal gaat.

Op de markt even niet goed weten of je nu net wel of net niet aan die meneer het verhaal moet vertellen van de witte zoete aardappel. Beseffen dat dat toch van belang is in het kader van de universele en kosmische wereldvrede. Hij is zeer blij dat je het hem vertelt.

De man die in het metrostel rondgaat met een bekertje en een bord waarop staat dat hij honger heeft. Je zoekt een geldstuk. Dat ene moment, lichtjes wankel, waarop je het stuk in zijn bekertje legt. En zien dat hij echt heel erg blij is. Hij bedankt je driemaal en stapt uit. Hij lijkt ook een beetje verlegen.

Je stukje is eerder gepubliceerd dan voorzien. Je krijgt heel wat bijzondere reacties. Telkens even niet goed weten wat te zeggen.

Je ploegt door je lijstje met dringende dingen. Ergens halverwege de dag besef je dat het weer niets zal worden met al die plannen die je had. Even wankel je tussen paniek en aanvaarding. (Grote woorden voor dat minuscule niemandsland waar je enkele seconden in zit.)

Je staat op het perron te wachten op de trein. Je hebt een trein net daarvoor laten vertrekken omdat je liever alleen wilt zitten, met wat leegte rondom je. Ineens lijkt je lichaam de terugslag te voelen van die namiddag hard doorwerken. Heel even weet je niet wat er gebeurt. Daarna laat je het gewoon voorbij drijven.

Je stuurt je stukje door aan iemand. (Na even aarzelen, natuurlijk. Maar ze zou het wel willen, denk je.) Er komt een mooie reactie. Je zou haar willen vragen iets te vertellen over haar kinderen. Het zal voor een andere keer zijn.

Net voor de vergadering begint er even helemaal geen zin in hebben. Te moe, te veel dingen die je nog moet doen. Het moment voorbij laten stromen, en heel rustig aan de vergadering beginnen.

Voor je gaat slapen in je hoofd een herinnering met iemand dichterbij halen. Even twijfelen, en dan toch voelen dat het goed is die herinnering nog even aan te raken. Alsof het klopt.

Je staat klaar om een hele namiddag te spreken voor een groep. Die lezing geef je voor het eerst. Ze zit al een week in je hoofd te borrelen. Je voelt nu stilaan waar je naartoe wilt, en wat je wilt overbrengen. Je bent vertrokken voor een rit van meer dan twee uur. Net na die eerste vijf minuten beseffen dat je vertrokken bent, en niet zeker weten of je goed aan zult komen.

De heel mooie woorden van die man, na je lezing. Hij heeft helemaal begrepen wat je wou doen, denk je. Hij zag wat er diep in je gebeurde. Je voelt je vereerd en dankbaar. Even ben je verlegen. Daarna buig je zachtjes.