29 december 2016

Vertrekverlangen

Het is al laat, naar jouw normen, als je bijna wakker wordt. Die nacht lag je, ergens halverwege, nog een hele tijd wakker, je lichaam in een kramp. Je schuift in en uit een droomwereld. Je kan in die droom mensen toevoegen bij wie je zou willen zijn, dichtbij. Zou het eindeloos mogen duren?

En kijken, alleen maar kijken. Alsof dat genoeg is. En na een tijd je ogen neerslaan, en iemand die zegt dat het goed is.

Soms is er een verlangen naar vertrekken. Naar net een andere kamer. Waar er geen zwarte gaten zijn, of zoiets.

Je denkt aan een zin uit een liedje, zal wel een gospelnummer zijn, denk je. Lay your burden down. Dat zou daar kunnen gebeuren.

Je zou daar naartoe gaan. Er zou iemand zijn. Je zou vragen of je een hand mag vasthouden.

Misschien zou je traag iets vertellen, misschien niet.

Alle harde plekken onder je huid zouden verdwijnen.

En de verhalen. Ze zouden er zijn.

Je zou een deur zachtjes sluiten. Niet dat het erg zou opvallen, niet dat je veel misbaar zou maken. Sommigen zouden het merken, sommigen niet.

En tussendoor denk je even aan je vader. Soms lijk je op hem.

Misschien is het de tijd van het jaar. Je keek uit naar leegte. Tijd voor verdriet en verwarring, ook. Tijd voor hoe je aan de andere kant van de leegte zou komen.

Je denkt terug aan wat je je voornam over dat vluchten. Dat het lang genoeg geduurd had.

De beelden zouden zich voorzichtig naast elkaar neer moeten kunnen leggen. Je zou er omheen kunnen lopen. Even aanraken. En denken dat het tijd is.

Soms zou je even in de hoek gaan zitten, daar. Je zou afdalen in je adem.

En je zou denken aan This Must Be The Place. Je hoort het nu. Zo zou het zijn, daar. Alles zou er zijn. Genoeg.

Iemand zou je zeggen dat het niet erg zou zijn om verdrietig te zijn. Voor even. Daarna zou je weer verder gaan. Voor even. En zo. Gewoon.

I'm just an animal looking for a home | And share the same space for a minute or two | And you love me till my heart stops | Love me till I'm dead

Aan iemand zou je zeggen dat het goed is, dat ze gelijk had, altijd al.

En handen.

Je weet niet of je zou blijven daar. Dat wil je niet weten nu. Je zou willen dat er iets is dat blijft, ooit. Misschien zou het daar zijn.

En misschien zou je denken aan die ene avond, in een warme zomer, daar in de tuin. Aan hoe het was, toen.

En je zou kijken naar de foto’s, die gezichten van toen, hoe ze in jou verder leven.

En je zou het boek dat op je wachtte aanraken.

Soms merk je hoe een stukje van je lichaam ineens uitdeukt. Je weet niet wanneer het komt. Maar het mag. Daar.

En de storm kan je niet raken daar.

Soms zie je ze, de lijnen in je huid, ook de binnenkant. Waar ze vandaan komen. Alles wat je maakte. Waarom je beweegt zoals je doet. En je hebt vrede gesloten, ergens onderweg. Maar misschien is de zwaartekracht anders, in die kamer.

Soms is een droom een geschenk. Al weet je niet van wie.

27 december 2016

Een klein leven

Kan een mokerslag traag zijn? En daardoor nog harder inslaan? Het antwoord is het boek Een klein leven, van de Amerikaanse schrijfster Hanya Yanagihara. Het is een boek waarover je uren zou willen praten met mensen die het ook lazen. Het is een boek dat je diepste lagen raakt en je heel erg door elkaar schudt. Het is een boek dat je tot tranen brengt, zelfs uren nadat je het neerlegde. Het is ‘veel’, in alle opzichten. Maar het is ook een boek dat komt op plekken waar velen niet durven komen. Het is een boek dat je meeneemt naar de diepste duisternis, maar ook naar de mooiste dingen waartoe mensen in staat zijn. Het is een boek dat bijna opzichtig narratieve conventies gebruikt, en je toch niet daar brengt waar je hoopte uit te komen. We hebben als mens een groot verlangen naar een vorm van ‘het komt wel goed’, en veel verhalen geven ons ook die geruststelling. Niet in dit boek. Een mooie mens, die met alle bovenmenselijke krachten probeert zijn littekens te overwinnen en ‘normaal’ te zijn, kan zo gekwetst zijn door het leven dat het niet meer goed komt.

Een klein leven vertelt het verhaal van vier vrienden. We volgen hen door een groot stuk van hun leven. Willem is een acteur. Malcolm is een architect. JB is een kunstenaar. Jude is een advocaat. Ze hebben elkaar leren kennen tijdens hun studies en zoeken hun weg in het leven in New York. In het boek kun je geen specifieke tijdsaanduidingen vinden. De tijd is een beetje gestold, de focus komt zo helemaal op de relaties tussen de mannen.

In het begin van het boek wisselt het perspectief af tussen de vier mannen. Je voelt al wel een beetje dat Jude wat teruggetrokken lijkt. En langzaam maar zeker komt hij meer centraal te staan in het verhaal. Hij is de spil waar het boek om draait. Het is in de tweede helft van het boek vooral de relatie tussen Willem en Jude die vooraan in beeld komt te staan.

In stappen vooruit – met vooraankondigingen – en stappen terug – met flashbacks – sijpelt het tragische verhaal van Jude in het boek binnen. Onherroepelijk. Telkens een stapje verder in de duistere krochten van een tragisch en gruwelijk verleden. Jude kwam als wees in een klooster terecht, en werd daar al het slachtoffer van misbruik. Hij werd meegenomen door een van de broeders, waarna het misbruik doorgaat, en zich verder zet in volgende stappen. Na al die vreselijke ellende zal hij er toch nog in slagen te gaan studeren en een plek te veroveren in de maatschappij. Maar het verleden heeft een heel erg zware stempel gedrukt op hem. Zijn lichaam is gekwetst, maar de diepe littekens zitten ook in hem.

Aan de buitenkant is hij een succesvolle advocaat. Aan de binnenkant moet hij het onmogelijke doen om de demonen van toen op een afstand te houden. Hij snijdt zichzelf. Hij vindt het extreem moeilijk om vormen van liefde toe te laten, terwijl hij er diep vanbinnen ook zo naar verlangt en er nood aan heeft. Hij heeft eindeloos veel mechanismen ontwikkeld om (letterlijk) te overleven, en dat zijn evenzoveel wallen die hij om zich heen heeft gelegd om zich te beschermen.

Rondom hem bewegen zijn vrienden, zijn zelfgekozen en –gevonden familie. De vier vrienden blijven rond elkaar heen cirkelen, zijn er voor elkaar, en blijven ondanks moeilijke momenten op een aandoenlijke manier loyaal aan elkaar. Er is een dokter die onvoorwaardelijk voor hem kiest. Er is een van zijn professoren die hem als zoon zal adopteren. Ze botsen tegen de geheimen, ze lopen zich te pletter tegen al die wallen, en langzaam maar zeker krijgen ze inzicht in wat er werkelijk gebeurd is.

De gruwelverhalen zijn diep schokkend. Je hoopt dat het op zal houden, maar dat lukt maar ten dele. Maar aan de andere kant zijn er de intens mooie momenten van diepe vriendschap en liefde. Het is mooi om te zien hoe de vrienden hun eigen familie of relatievorm hebben gemaakt. Maar het is ook diep ontroerend om te zien met welke immense kracht Jude telkens opnieuw blijft proberen om in het leven te blijven, om ‘normaal’ te zijn. En het is ten slotte hartverscheurend om te ervaren hoe al die warme handen uiteindelijk machteloos blijken.

Het is ongelooflijk knap hoe de auteur dit boek opbouwt. De structuur zit heel erg slim in elkaar. De sprongen vooruit en achteruit bouwen de spanning steeds verder op en trekken je als lezer onherroepelijk mee in het verhaal. Misschien hoop je als lezer dat het sneller voorbij zal zijn, omdat het te veel om dragen is. Maar misschien is dat ook een soort hoop dat het gewoon niet waar is dat zoiets bestaat. Misschien heb je als lezer het gevoel dat je het nu wel gehad hebt met die Jude die zich elke keer tot in het absurde verontschuldigt voor wat hij deed en voor zijn onvermogen. Maar tegelijk kun je pas door de duur die het verhaal neemt, en door al die herhalingen, de noodlottige tragiek echt aanvoelen. De auteur zet de volumeknop soms behoorlijk hoog, maar dat is niet alleen bij de gruwelijke delen, het is ook bij de andere. In een melodrama zou dat de hele tijd netjes doorgaan. Maar dat gebeurt hier net niet. De stemming kan ineens omslaan, met een forse stijlbreuk (of beter volumewissel) van het ene naar het andere register. En naarmate je dichter bij het einde van het boek komt, is het alsof er een zekere gelaten rust over de woorden komt, daar hoor je zeker geen aanzwellende violen. De auteur gebruikt die literaire technieken op een erg slimme en tegelijk verraderlijke manier. Je hoopt stiekem dat je naar een ontknoping gaat die een vorm van vrede zal geven, maar dat is niet zo. De verslagenheid die je voelt is niet groots. Je bent als lezer doorheen die lange reis van het boek gegaan, je hebt samen met die andere personages alles gezien, alles geprobeerd, alles gehoopt, en je blijft met een machteloosheid achter die je alleen maar kunt aanvaarden.

Zeker voor mensen die nooit in hun omgeving zijn geconfronteerd met gevallen van misbruik, kan er een reflex zijn als lezer om te denken dat het nu echt wel genoeg is geweest, dat dat ene personage echt wel genoeg heeft meegemaakt. Die reflex is in zekere zin ook een vorm van zelfbescherming. Het is zo dat de auteur het personage veel laat meemaken. Maar het indrukwekkende van het boek is wat er daarna mee gebeurt. De manier waarop de auteur diep doordringt in wat die onvoorstelbare gebeurtenissen aanrichten in een mens is verbluffend. Het inlevingsvermogen van de auteur in de littekens in een lichaam (vanbinnen en vanbuiten), alleen te verzachten door nieuwe littekens, is heel erg bijzonder en ook heel moedig. Als lezer moet je voorbij het volume van de gruwel gaan om de werkelijke tragiek tot je te laten doordringen. Daar kom je in een andere logica, in een ander normaal. De grote kracht van het boek zit in de manier waarop het je over de drempels van wat je dacht te weten of hoopte te kunnen vertrouwen heen kan brengen om daar die smachtende ravage te kunnen zien. Je ziet daar de eindeloze pijn, maar je ziet ook de verpletterende kracht, met de moed der wanhoop, om te blijven leven. Daar zie je de grootmoedigheid van mensen die onmetelijk veel liefde zouden willen kunnen geven, maar moeten vaststellen dat hun armen te kort zijn.

Het kan zijn dat je als lezer ergens onderweg struikelt, waardoor je niet mee kunt of wilt gaan in dit boek. Het kan zijn dat je hoopte op meer zinnen die door hun stilistische schoonheid meer troost zouden kunnen geven. Dat kan. Maar je kunt je ook uit handen geven aan dit boek, waardoor je in een soms verwarrende draaikolk terecht kunt komen. Soms wil je het boek tegen de muur gooien. Wanneer je niet kunt lezen, tel je de uren af tot je er weer in kunt beginnen. En eens je bezig bent, voel je dat je moet doseren, omdat het je te diep raakt. Het kan zijn dat uren later de tranen ineens over je gelaat rollen. Als je je echt overgeeft aan het boek, moet je ook jezelf in de spiegel bekijken. Misschien zie je iets van je eigen angst, zie je iets van hoe je eigen littekens bepalen wat je huid voelt, zie je iets van hoe je zelf probeert normaal te zijn maar vanbinnen bang bent. Misschien sta je weer oog in oog met je eigen machteloosheid tegenover de pijn van een ander.

Het komt niet zo vaak voor dat een boek je zo diep kan raken als Een klein leven. Het is een boek dat je verandert, ook al weet je nog niet meteen hoe.

25 december 2016

Zou ik

‘Het is goed je te horen nu.’
‘Is er iets?’
‘Misschien, ik weet het niet.’
‘Vertel het maar.’
‘Straks misschien, ik zie wel.’
‘Was het een goede dag vandaag?’
‘Ja en nee, denk ik. Maar dat is niet zo erg. Het was wat ik verwachtte.’
‘Misschien is het dan gewoon.’
‘Op zo’n dag kom je jezelf tegen, op een of andere manier. Dingen waarvan je dacht dat ze ver weg waren, zijn ineens dichtbij. En je probeert de indrukken rustig een voor een te verwerken, netjes in vakjes. Maar ze komen allemaal tegelijk. Je doet je best om het ene goed te doen, en er komt al iets anders aan.’
‘Heel herkenbaar. Maar waarom wil je het allemaal goed doen dan?’
‘Dat zeg jij altijd. Je kent me toch?’
‘O ja.’
‘Een van de dingen waarover ik zat te piekeren vanmorgen. Het is moeilijk om uit te leggen, en het klinkt zo onnozel.’
‘Zeg het maar, jij kunt me niet meer doen schrikken.’
‘Ik zat iets te denken, of ik vroeg het me af. En ik wou het je zeggen, op een of andere manier. En eerst dacht ik dat ik een brief moest schrijven. En toen dacht ik dat dat niet goed was, dat ik het gewoon zo zou moeten zeggen.’
‘Nu dus.’
‘Ja, nu zit ik hier aan de telefoon.’
‘Ik zie je zitten.’
‘Dus. Misschien komt het ook door dat boek. Maar ik vroeg me af of ik eigenlijk wel genoeg van je gehouden heb, toen. Of ik wel deed wat je van mij had kunnen verwachten. Iets in die aard. Ik kan het niet uitleggen.’
‘Ik zou je moeten zeggen dat dat een domme vraag is, zoals ik je al vaak heb uitgelegd. Maar het is ook wel een heel mooie vraag. Ja, natuurlijk, dompie.’
‘Ja? Hoe kunnen we dat weten?’
‘Ik weet het.’
‘Het is een vraag die me blijft achtervolgen. Af en toe duikt ze weer op. Nu dus.’
‘Weet je, ik zou heel veel kunnen zeggen nu. Zoals dat jij je zorgen maakt over dingen waarover ik me nooit zorgen maakte. Misschien is dat al een antwoord. En het feit dat we daar nu over praten, gewoon. Dat is misschien wel het echte antwoord.’
‘Dat is lief.’
‘Ik heb me vaak afgevraagd of anderen wel beseffen wat ik ondertussen al heel lang weet. Weten ze wel wie je bent?’
‘Jij zegt dat altijd zo mooi.’
‘Ik meen het. Soms maakt het me kwaad.’
‘Je maakt me verlegen.’
‘Goed zo.’
‘Het is mooi, hoe ons gesprek altijd blijft doorgaan. Na al die tijd.’
‘Ja, dat is een geschenk. Ons geschenk.’
‘Zul jij dan ook naar mij bellen als je zo’n vraag hebt?’
‘Wie weet.’
‘Zul je dat doen?’
‘Ik weet dat ik het kan doen, dat is al alles.’
‘Ja, misschien wel.’
‘De muziek die ik achter je hoor, die is mooi. Ze past bij je.’
‘Ze past bij dit moment. Ik stond voor de kast en ik wist dat ik die plaat wilde horen.’
‘Blijf nog maar even bij de muziek.’
‘Dank je. Voor de dingen.’
‘Jij ook.’

24 december 2016

Het is stil

Het is stil, daarbuiten. Waarschijnlijk zit de halve stad of zo aan de feesttafel. Je bent blij voor hen.

Misschien kunnen je gedachten ook stiller bewegen nu. Ongestoord door de straten dwalen. Op zoek naar zichzelf.

Beelden uit dat boek blijven door je hoofd gaan. Je telt af tot je weer verder kunt lezen. En terwijl je leest, voel je dat je leesdosis niet te groot mag zijn. Die beelden. En hoe noodlottig ze zijn. (Soms herken je te veel. Soms begrijp je te veel van jezelf. Soms herinner je je te veel.)

Je zit aan de tafel een brief te schrijven. Dat die waarschijnlijk niet gelezen zal worden verandert je woorden. En toch ook weer niet helemaal. Stuur je jezelf bij?

Je denkt iets, heel voorzichtig. Misschien is het een vorm van ouder worden. Dat je gevoeliger wordt voor mensen die je energie wegzuigen. Vaak zie je wel waar het vandaan komt en wat je eigen aandeel is. En toch. Misschien wil je het gewoon nu even niet. Misschien wil je nu heel even niets, voor een paar dagen.

De nieuwjaarskaarten en de omslagen, alles moet met de hand geschreven worden. Om dichter bij de bestemmeling te kunnen zijn, of zoiets. Soms kijk je naar je handschrift, vraag je je af waar het vandaan komt. Waarom zijn die letters zo, en niet anders?

(Misschien wil je iemand iets zeggen nu.)

Welke film je gaat kijken voor de kerstavond. Je hebt er nog enkele klaarstaan. Het wordt misschien die ene. Een van je lievelingsfilms. Vorige week vertelde je nog aan iemand over dat ene stukje in die film. Het is alsof die film altijd ergens in je achterhoofd aanwezig is.

(Misschien zal de maan je helpen.)

Een mooi gesprek, die ochtend in de winkel. Je moet er nog altijd even aan wennen, als iemand je aanspreekt over je ziekte, als openingszin. Het is ook wel ontroerend. Soms moet je even nadenken wat je nu ook al weer had. O ja, die kanker. Misschien is het wel een goed teken. (En dat net in een week waarin je buik zou kunnen omschreven worden als aanwezig.) En twee zinnen verder is alles er weer.

Het is een woord dat ineens opduikt in dat boek. Helen. Je bent niet bestand tegen dat woord. Het is een mooi woord.

Soms zit je zomaar te kijken naar die mooie lichtjes in je kleine houten kerstboom. (Kerstwatje.)

Hoe zat dat nu ook al weer met het woord melancholie?

Een groot verlangen naar woorden die alleen maar zacht zijn. Zinnen die alleen maar voorzichtig naar je toe komen, je aanraken, nauwelijks aanraken, alleen maar omdat jij het bent, niet omdat ze iets willen.

En iets over de pijn.

Met de beelden van dat boek in je hoofd denk je na over hoe jij de dingen deed, soms. Misschien was je soms ook banger dan je liet zien. Misschien heeft je huid gelijk. (Het is een moeilijk gesprek, met jezelf, in je hoofd.)

Je weet niet goed hoe dat moet, kerstdingen. Ze mogen klein zijn, denk je. (Je bent blij dat je al heel vroeg op de dag klaar was met je boodschappen, zodat je niet meer in de stad moest zijn, en thuis kon blijven.)

Je denkt aan je grootmoeder. Hoe je haar tijdens het kerstfeest zo vaak moest zeggen dat ze goed op haar stoel moest gaan zitten. En dat ze je daarna aankeek met een blik die weliswaar vriendelijk was, een zekere bereidheid uitdrukkend om een beetje verder op de stoel te gaan zitten als jou dat een beter gevoel gaf, maar ook aangaf dat ze ten gronde niet van plan was zich ook maar enigszins iets aan te trekken van wat je zei. Heerlijke vrouw.

Soms wil je alleen zijn. Soms niet. (Dat zou een korte samenvatting van het leven kunnen zijn.)

Het boek is nog niet uit, en je zit al zinnen te bedenken die je zou kunnen gebruiken in het stukje dat je over dat boek zult schrijven. (Het zullen waarschijnlijk uiteindelijk allemaal andere zinnen worden. Het is merkwaardig, bij stukjes over boeken weet je meestal pas nadien wat je eigenlijk wou zeggen.)

Vaststellen dat je je ook dit jaar af en toe hebt overgegeven aan kerstfilms waarbij de kleffigheidsmeter diep in het rood ging. (Zou het kunnen dat de periode waarin er op alle zenders alleen nog maar kleffe kerstfilms worden getoond elk jaar vroeger begint?) Waarschijnlijk zullen er zelfs na Kerstmis nog kerstfilms worden uitgezonden. (Eigenlijk is het wel lekker, zo onder het dekentje een beetje meesnotteren en blij zijn dat de geliefden elkaar toch nog vinden uiteindelijk. Weten dat de totale wereldvrede nog niet spontaan zal uitbreken morgen, maar het toch kunnen verdragen dat het in die films lijkt alsof de liefde zomaar los kan rondlopen, of zoiets. Romantisch watje.)

23 december 2016

O ja

De laatste dagen voor de vakantie. (Het is tijd, denk je, hoog tijd. Tijd voor niksigheid, als dat zou kunnen.)

Het is altijd nuttig om positief te blijven, denk je. En toch. Een aantal van de sprekers tijdens die conferentie van de Commissie geeft zich net iets te enthousiast over aan de ‘wat zijn we goed bezig, wat is iedereen geweldig, wat voor een ongelooflijk pertinente tussenkomst was dat, wat hadden we toch geen betere spreker kunnen vinden dan deze, wat ziet de toekomst er rooskleurig uit, hoe ongelooflijk geweldig is de mededeling die we net gepubliceerd hebben, …’-verlokking. Als een mevrouw uit het publiek net iets te kritisch reageert, krijgt ze zowaar een publiek standje van de moderator. Merkwaardig allemaal, aangezien de heer vicevoorzitter van de Commissie bij het begin van de conferentie net zei dat we onze kinderen moeten leren om kritisch te denken. (Het kan ook zijn dat je oud begint te worden.)

Je doet wel erg je best tijdens de avondvergadering om de kerstsfeer erin te houden. (Nadat een vergadering de avond daarvoor een beetje aan de bitsige kant was.) Dat lukt ook aardig, eigenlijk. Op weg naar huis hoop je dat het de laatste avondvergadering zal zijn geweest van dit jaar.

Je elke dag weer voornemen dat je bijna de laatste dingen aan het doen bent om te kunnen vertrekken met een clean desk. (En elke dag van die ‘zou je nog even dit kunnen doen’- dingen op je bureau krijgen.)

Je staat ’s avonds te wachten op een trein. Een mevrouw roept iets om. Dat de reizigers zich moeten beschermen tegen gauwdieven. “Loop niet te koop met je kostbare spullen.” Dat zegt ze. Even denk je dat de essentie van een gauwdief toch net is dat hij/zij niet iets zou willen kopen.  (Het zal wel aan jou liggen.)

(Het is een suboptimale buikweek, denk je al die hele suboptimale buikweek. Roepen tegen buiken, het is een merkwaardige competentie voor gevorderden. Of moeten we dat ook een skill noemen, zoals die meneer tijdens die Commissieconferentie, je kreeg er zowaar een beetje schrik van…)

(Waar zul je uitkomen, voor het nieuwjaarsgedichtje, later die week. Spannend, je weet nooit wat het uiteindelijk zal worden.)

Een fijne afspraak die avond. Je krijgt allerlei nuttige tips, die je misschien zult opvolgen. Wie weet. (Je weet al hoe het zal lopen, trouwens.) Op ongeveer hetzelfde moment zeggen jullie allebei dat het tijd is om te vertrekken, met dezelfde motivatie: de was nog uit de machine halen en ophangen.

(Op enkele dagen dat hele seizoen van Game of Thrones inhalen. Je snapt er nog steeds niets van, in de zin van wie nu met of tegen wie is, en wie van wie familie is, en wie wie dood wil hebben, of zoiets. Het voordeel van een kleine televisie is dat je vanuit je zetel gemakkelijk met je hand voor je ogen zowat het hele scherm kunt afschermen bij de zoveelste lichtjes akelige scène. En dat is dan tweemaal scherm in dezelfde zin.)

Het is de kanteldag. De dag dat de tijd kantelt. Het beweegt de hele dag door je hoofd. (Je denkt aan enkele mensen.) Je voelt het in je buik. (Voor zo’n dingen is het een meer dan optimale buik.) ’s Avonds, voor je gaat slapen, buig je voor de tijd, je ademt de kanteling in. Dat moment mag niet zomaar voorbijgaan.

In een noodtempo nog al die extra dingen afwerken op het werk. (Het lijstje to do is op, jippie.)

En dan het moment, voor het nieuwjaarstekstje. Je moet er even op wachten, zoals steeds. En dan maar aanknopen bij het eerste beeld dat in je hoofd komt. Daarna komen al die andere beelden.

En, o ja, of niet o ja, je wist het wel. Dat het ook die derde speciale dag was. Hoewel het niet aan de orde is, moet je toch iets speciaals doen. De eerste kaart dus. Misschien nog net op tijd in de brievenbus. (Zouden die lichtingen van die bussen exact op de minuut gebeuren? Of net een minuut te vroeg of te laat? En dan nog kan het zijn dat verzendingen naar sommige uitheemse gebieden extra lang onderweg zijn.)

En veel ingewikkelde dromen. In haperende nachten.

De laatste dag. Je bent helemaal alleen op het werk. (Je hangt een beetje met haken en ogen aan elkaar, ondertussen.)

Je moet na de middag nog even een omweg langs een andere stad maken, om een pakje op te halen. (Dat ze op die lijn nog steeds die vieze treinstellen gebruiken, het blijft een mysterie. Iedereen zit ongeveer op elkaar, en de verhalen komen los. Van Venezuela tot Nieuw-Zeeland, en dat op die ene vierkante meter.)

Na het ophalen van het pakje zwaai je nog even naar het huis van een vriendin. Het zou minstens ongeluk brengen dat niet te doen. Het is goed even dichtbij te zijn. Het is een goede dag, zo zeg je later.

Die extra treinrit, het betekent extra leestijd. Zomaar.

(En al die dingen die je de hele tijd zou willen vertellen, denk je later, terwijl je door de stad loopt naar huis. Dat pakje weegt eigenlijk net te zwaar voor je rug. Eigenlijk.)

Laat de vakantie maar uitbreken, denk je, weer thuis.

18 december 2016

Sluipwegen

Sluipwegen om je leven te omcirkelen en te benaderen.

Soms ben je het verhaal dat je over jezelf vertelt. Soms kloppen de dingen, en klop je dus zelf ook. Er zit een lijn in het verhaal, een zin in de zinnen. Het is alsof je ergens vandaan komt, en ergens naartoe gaat. Je voelt je een deel van dat verhaal, ingebed. Rustig onderweg.

Soms ben je het vuur. (Een dierbare zei ooit over je dat je een vulkaan was.) Soms verdwijn je in je vuur. Je kijkt naar jezelf. Je ziet hoe je even alleen maar daar bent. Misschien denk je dat je iemand anders bent. Maar dat is het net, dat je niet iemand anders bent. Elders zijn, het is een vorm van hier zijn. (Eraan wennen, dat is iets anders.)

Soms ben je alleen maar fragmenten. Je ziet je brokstukken liggen. In gelijktijdigheid. Niet in de opeenvolging van het verhaal. Als iemand je dan zou vragen wie je bent, zou je – als je eerlijk bent – alleen kunnen antwoorden dat de fragmenten zijn, zichzelf zijn. En dat dat de stand der dingen is. Meestal denk je op zo’n moment dat het beter is een verhaal te vertellen, en dan vertel je zo lang, tot je het bijna gelooft, dat je een verhaal bent.

Soms ben je alleen die ander die in je huist. In liefde, verlangen, gemis of afwezigheid. Je wordt gewillig of gedwongen een lege ruimte, die die ander kan vullen, door aanwezigheid of afwezigheid. Het is raar, hoe je dan ziet dat je in die kamer bent, weet dat het een kamer is, en toch moet wachten tot ze verdwijnt. Of er een deur is, weet je nooit helemaal zeker.

Soms ben je alleen de spanning of de pijn in je lichaam. Het is raar, hoe je dan de schil van jezelf wordt. Terwijl je daarvoor nog kon denken dat alles gewoon in elkaar overliep, dat je grenzeloos was in jezelf.

Soms ben je het litteken. Je kijkt naar de deuken en de krassen, naar de ingesleten dwaalwegen, naar de brandmerken. Je ziet jezelf lopen door het leven. En je ziet je verstand ergens in de verte. Willoos, verloren, ontkracht. Je zou willen roepen tegen jezelf. Je zou sterkere handen willen hebben.

Soms ben je de rust van de beweging. Soms bereik je dat nulpunt, waar je alleen nog ademt, zo lijkt het. Waar je gewoon bent. Dat ene moment van gewichtloosheid. Die eeuwigheid.

Soms ben je uit handen gegeven. Daar waar een ander je aanraakt. Niet om iets te vragen, niet om iets te krijgen, niet om je weg te nemen, niet om je in te halen. Maar alleen omdat jij het bent. En alleen voor het blijven dat zo zou kunnen ontstaan. Misschien.

Soms ben je de vlucht. Die eindeloze vlucht.

Soms ben je veilig.

Soms ben je de woorden van een ander. Misschien was je net daarvoor nog in je mist, je drijfzand. En net daarna is het anders. Iemand zegt je iets. Soms met een omweg, soms met een binnenweg. Iemand zegt je iets, en ineens is het alsof haar woorden jouw deur openen, voor het eerst.

Soms ben je die andere versie van jezelf. Die versie die alleen lijkt te bestaan in de ogen van anderen. Je hoort het, en je ziet dat beeld. Je ziet iets dat je vreemd is, iets waarvan je dacht dat het je vreemd was. Maar iemand zei je net dat jij, net jij, die vreemde bent, of was. En je raakt in de war, verstrikt in beelden. In het besef dat je nog altijd gemakkelijk zou kunnen verdwalen.

Soms ben je de angst. Je hebt het geleerd, om heel voorzichtig alleen maar te kijken. Soms zie je de demonen. Soms zie je niet meer dan die dikke rook op het podium, door je heen kruipen en weer weggaan.

Soms zie je niets, zijn je open ogen verblind. Het kijken aanvaarden, het is beter dan berusten, denk je.

Soms ben je de herinneringen. Ze kunnen je overnemen. Ineens ben je weer daar, ruik je hoe het was toen, zie je weer hoe mooi het was, dat ene moment. En je herinnert je weer, hoe je op dat ene moment dacht dat je alles moest onthouden, tot het kleinste detail, opdat je het later weer zou kunnen oproepen, omdat het misschien het enige moment zou worden, omdat je nooit zeker weet dat. En soms ben je die mensen uit wie je komt, zie je hun handen in de jouwe, zie je hun hoofd in het jouwe. En weet je niet of je ooit weggedreven was, of net wel.

Soms ben je de woorden. Je zit te lezen, daar in de hoek van de kamer. En na een tijdje voel je hoe je helemaal samenvalt met die plek, met het lezen. Soms zit je te schrijven, en voel je hoe je weer thuiskomt in je lichaam. Soms ben je de muziek.

Soms ben je de afstand tot de anderen. Soms begrijp je niet hoe je daar verzeild bent geraakt, daar waar je op dat moment blijkt te zijn. Die anderen die je blijken te kennen, die het niet raar lijken te vinden dat je daar bent. Die kleine vervreemding. Je kunt ook leren die te observeren.

Soms ben je de stroom. Soms zou je zelfs niet willen dat er een andere zin voor het leven te bedenken zou zijn dan het leven zelf.

Soms ben je moe.

Soms ben je een inzicht.

Soms ben je het gewicht van je grote hoofd.

Soms ben je ook gewoon helemaal niets.

En meestal ben je al die dingen in een dag.

17 december 2016

Iets over de dromen

In de nacht naar huis fietsen. Denken: dit heb je misschien wel goed gedaan. Gelukkig hoort niemand het.

Vakantie is een idee, een plek die je in je hoofd kunt zien liggen. Je telt af. (Niemand hoort het.)

Lijstjes voor de laatste dingen. Het streven naar een clean desk.

(Tussendoor kijk je naar de beelden in je hoofd. Ze gaan niet weg.)

(Het kantelen van de tijd komt dichterbij, besef je. En dat is goed.)

(Iets zou je heel erg mogen ontroeren, denk je. Het zou mogen. Een ander soort verdriet, of zo.)

Je ligt op de tafel van je kinesiste. Je schaamt je ervoor dat je lichaam zo hard is. (Ze doet of ze het niet merkt, denk je.)

Je loopt door de stad. Je bent niet goed in kerstsfeer, denk je. (Je begrijpt het concept kerstmarkt niet, denk je. En het concept wintertuin al evenmin. Gelukkig alle andere mensen van de wereld wel.)

Je zit thuis aan de tafel. Je moet nog weg straks. En eigenlijk zou je alleen maar willen blijven, niet weggaan. Je stuurt een boodschap naar iemand die je altijd dierbaar zal zijn.

Je rijdt naar de receptie. En terwijl je wacht aan het kruispunt zie je de grote maan. Normaal zou je nu… Maar je doet het niet.

Een dag later, het antwoord. Ze is wijs, denk je. Ze begrijpt je meteen, doorgrondt je. Jij begrijpt haar meteen. Je glimlacht. Je gaat je dus voornemen om je niet voor te nemen om iets goed te doen. Je gaat dus je best doen om niet je best te doen om je best te doen. Je gaat eraan denken dat je niet moet denken. (En ook nog dat niet alles jouw schuld is. Maar dan anders geformuleerd natuurlijk.) We zijn geweldig, zeg je. De dag kan niet meer stuk.

Later die dag sta je aan de poort van een school waar zij ooit nog les gaf, zo lang geleden. Een jongen wandelt naar buiten. Hij kijkt naar je, je ziet dat hij je herkent. Je zou willen zeggen dat jij de GVR bent, en hem vragen of hij zich dat nog herinnert. Hij doet iets wat waarschijnlijk niet mag, maar je zult het aan niemand vertellen.

En nog wat later zit je zomaar op het podium van de schouwburg. Het maakt je een beetje verlegen, daar zomaar te mogen zitten.

Je zit ondertussen in de zaal, je luistert naar een man op het podium. En je voelt het komen. Iets is je heel erg aan het ontroeren. Je had het niet verwacht, wat het met je doet. Grote tranen. A humbling experience. Het verhaal is inspirerend. En net daardoor voel je je tegelijk zo klein, zo’n amateur, zo machteloos. Later probeer je het uit te leggen aan de wijze vrouw die naast je zat. Waarom het je zo raakte. Het klinkt zo onnozel, maar het is wat het is. Dat je weer eens voelde dat je dromen zo groot zijn dat ze soms pijn doen. En dat het je verdrietig kan maken dat je niet dichter bij die dromen kunt blijven soms, dat je soms je energie weg voelt vloeien naar gaten die ver van die dromen zijn. Of zoiets. Je stottert, maar ze had het allemaal al lang begrepen, zo zal blijken.

Na even aarzelen ga je nog even praten met de man die daarnet nog op het podium stond. (Help, is mijn Engels wel goed genoeg?) Op een of andere manier lijkt hij blij met wat je hem vertelt. Je zegt het ook, dat van die dromen die te groot zijn. Hij knikt.

De twee mevrouwen aan de vestiaire kijken naar je met een licht ondeugende blik, en spreken je met je voornaam aan. (Het duurt even eer je beseft dat je dus zo’n naamkaartje op je borst hebt hangen, en dat ze dat dus gewoon kunnen lezen, eigenlijk.) Het is mooi, hoe ze dat doen. Je vraagt nog of het niet te koud is daar, en of ze wel genoeg boeken bij zich hebben om de avond door te krijgen. Dat is gelukkig voor hen het geval.

Weer thuis nog een lange telefoon. Iemand die je dierbaar is. En je zou willen dat al die ellende voor haar eindelijk eens gaat stoppen, dat ze snel weer gewoon helemaal verder kan met haar leven. Het is altijd goed om met haar te praten. (Nog een wijze vrouw, wat een dag.)

De dag die niet meer stuk kon gaan, werd een dag van grote ontroering. (Je dankt de kosmos daarvoor.)

De volgende dag. Het is goed om bij je vrienden te zijn. Alsof je verhalen daar zichzelf kunnen zijn.

(Je moet nog wel een beetje nadenken over dat veldrijden.)

In een vloeiende beweging al je kerstcadeaus uitkiezen.

Denken aan de rest van de namiddag, en hopen dat je nog even zult kunnen lezen.

(Toch nog even werken. Waarom weet je eigenlijk niet zo goed. Dat goede voornemen van geen voornemen is voor volgend jaar, waarschijnlijk.)

Nog even lezen in het boek. (En weer zou je iemand iets willen zeggen. Dat je het begrijpt. Van dat verlangen om dat boek tegen de muur te gooien. Dat het zo klopt, dat boek. En je hebt nog zoveel bladzijden te gaan.)

Langzaam de avond in schuiven. Denken aan woorden. Kijken naar beelden in je hoofd.

14 december 2016

En wat je achterlaat

En je kunt kijken naar de voetstappen op de vloer. Bijna onzichtbaar.

Maar de plek herinnert zich alles.

De verhalen die niet eens hoefden gefluisterd te worden. Opdat ze zouden gehoord worden. (Door de kosmos.)

Ze zijn aan te raken. De verhalen. Ze zijn te benaderen. Daar. Op die plek.

Je kunt er omheen wandelen. Of niet. Je kunt blijven staan.

Misschien is er enige traagheid voor nodig.

Er zijn dromen die je door de nacht helpen. Er zijn plekken die je de dag geven, zomaar.

Het is te leren, zegt men, om niet te vluchten. Het is te weten, wie je voor je ziet. Het is niet zo moeilijk. Denk je.

Er was eens. Dat dacht je nog. Je liep door de stad, en dat dacht je.

Je zag ze voor je, die woorden.

Je zei het nog gisteren, dat iets in je iets wist.

Je zou het, dat wat je wist, zomaar neer kunnen leggen. Het zou daar liggen. Het zou aan te raken zijn. In traagheid waarschijnlijk.

Dat het al die tijd te weten was, zou iemand kunnen zeggen.

Soms weet je wat je achterlaat.

En hoe je daar aan de tafel een brief zat te schrijven.

En hoe een andere brief nog moet gelezen worden. Of niet, misschien.

Waarom doe je de dingen zo? Iemand vraagt het.

En je kent het antwoord. En je vraagt aan anderen om het te zeggen. Alleen dan hoor je het.

Er is iets, en je weet het.

Dat was wel duidelijk, zegt iemand. En dan.

Je loopt traag door de kamer. Je duwt vormen in de ruimte die je omringt.

En je denkt aan die film. Wat je zag. En wat het met je deed. Met je lichaam.

En wat het zich herinnert.

Je loopt door de kamer. En je weet dat de maan daar is. De grote maan.

Maar je kunt het niet vertellen. En het is te vertellen.

Misschien zijn verhalen een belofte. Misschien geven ze uitzicht op thuiskomen. Misschien zijn ze daarom iets om bang van te zijn.

Waarom zijn we zo bang? Van onszelf?

Je vraagt of je moet antwoorden. Je doet het niet.

Later lig je neer.

Later denk je aan troost.

En de verhalen van middernacht. Of waren dat dromen?

Alleen als je jezelf hoort praten hoor je wat je zegt. Denk je soms.

Mensen kijken je geduldig aan. Ze zullen je niet loslaten.

Wat er in de lucht hangt, dat is een vraag.

Je zou het kunnen zeggen.

Je kunt ook gewoon wachten.

Je loopt traag door de kamer. Iets glijdt van je af. Voorzichtig.

Soms duurt het even.

11 december 2016

Naar de lucht kijken

‘Als we zo zitten, naast elkaar, kunnen we naar de lucht kijken. Allebei.’
‘Praat dat gemakkelijker?’
‘Voor mij wel, om te beginnen toch. Jij kunt ook daar gaan zitten.’
‘Nee hoor, zo gaat dat niet.’
‘Misschien ben ik verlegen, en durf ik je niet aan te kijken.’
‘Misschien ik ook.’
‘Kon ik maar gewoon vragen of je nog een verhaal zou kunnen vertellen.’
‘Zou je dat willen dan?’
‘Het zou gemakkelijker zijn.’
‘Misschien moet jij een verhaal vertellen.’
‘Je weet al wat ik ga zeggen. Ik ben voorspelbaar.’
‘Maar ik hoor het je graag zeggen. Soms zijn de woorden belangrijk.’
‘Het was moeilijk om naar hier te komen, maar dat is niet zo relevant. Ik voel me een beetje onmachtig tegenover mezelf.’
‘En moet dat dan zo zijn?’
‘Ik weet het niet, misschien is het beter zo?’
‘Dat geloof je toch zelf niet?’
‘Ik doe mijn best.’
‘Weet je, een van de goede dingen van ons is dat we elkaar niets kunnen wijsmaken.’
‘Dat is zo.’
‘Soms vraag ik me af of je echt gehoord hebt wat ik je wou zeggen, al die tijd. Ik denk eigenlijk van wel. Maar misschien is het moeilijk om dat toe te geven.’
‘Misschien.’
‘Wat denk je nog?’
‘Niets. Te veel.’
‘Waarvoor zijn we zo bang? Weet jij het?’
‘Dat is een te moeilijke vraag.’
‘Waarop we het antwoord weten.’
‘Waarom loop jij niet weg?’
‘Het was mijn plan voor dit jaar, niet meer vluchten.’
‘Ja, het kaartje.’
‘Ik weet niet goed wat op het nieuwe kaartje zal moeten schrijven.’
‘Zou ik er nog een krijgen?’
‘Ja, natuurlijk.’
‘Dat is goed.’
‘Maar ik moet nog wel wachten op de woorden.’
‘Jij moet nooit wachten op de woorden.’
‘Dat denk je maar.’
‘Jij doet het zo goed allemaal, en ik rommel maar wat aan.’
‘Ik denk het niet. Ik mis jouw woorden trouwens, vaak.’
‘Daar geloof ik niets van.’
‘Het is zo.’
‘En wat doen we nu?’
‘We kijken naar de lucht.’
‘Toch zeker nog voor een tijdje, als dat mag.’
‘We doen of we het niet merken.’
‘Wat?’
‘Hoe lang dat tijdje duurt.’
‘Goed plan.’

10 december 2016

Fordlandia

Het allerlaatste nummer, van een bijzonder concert.

En wat het met je doet.

Dagen later, misschien door iets anders, valt de puzzel verder in elkaar.

Iets met oud verdriet.

En dat iets daarvan ook goed is.

Je hebt nog een verhaal, dat door je huid kruipt.

En ook dat doet pijn.

Later zul je zeggen: ik heb genoeg mijn best gedaan.

En ook: ik weet waar ik faal, telkens weer.

Later zul je denken: het kan pijn doen, maar ik kan ook wendbaar zijn.

Maar dat is later.

Misschien wacht dat alles in dat nummer.

Je kijkt een beetje onwennig naar je handen.

En wat zou moeten.

Er is veel.

Er komt een grote adem aan, als een trage golf.

Je denkt aan wat je vroeger op de avond hoorde.

Hoe juist het was.

En daarom dus, denk je.

Maar zo zal het wel niet zijn.

Dat nummer dus.

En de diepte die het raakt.

En dat je daar bent.

Met alles.

En ook oud verdriet.

Je zegt het niet, op dat moment.

Later die week lig je in een nacht te wachten.

Tot je lichaam zich neerlegt in zichzelf.

En hoe de dingen gaan.

Sommige dingen komen terug.

Een heel leven, zo blijkt.

Misschien kun je het leren.

Wendbaar.

Dat is een mooi woord, denk je.

Je kijkt in de spiegel.

Oude rimpels, van welk verdriet.

Misschien was het allemaal, in dat nummer.

Het sijpelt door je huid.

Zo is de tijd.

04 december 2016

Een bestemming



Je fietst laat door de nacht. En even daarna (zo voelt het wel) fiets je vroeg door de ochtend. Het is koud. De koude beneemt je de adem als je moet klimmen.

Gedachten. Over op weg zijn. Onderweg. Of toch doen alsof.

Af en toe denk je dat je er al bent. Dan blijkt er weer een volgende helling te zijn, en nog een, en nog een.

Stel je voor dat er een bestemming zou zijn.

Aankomen in de verhalen. Daar waar ze verteld worden. Met de tijd die nodig is. Vertel eens een verhaal. Je zou het kunnen vragen. Vertel nog eens een verhaal.

Daar waar je kunt schuilen. Waar de wind je niet kan raken. Waar het onweer op een afstand blijft. Waar er geen monsters zijn die ’s nachts door de gangen sluipen.

En de brieven die je zou schrijven. In je hoofd kun je ze zien, de brieven. Geduldig schrijf je, regel na regel. Je zou daar zitten, aan de tafel. Je zou je rug niet voelen, je hand niet voelen. Je zou alleen kijken naar de woorden. Hoe ze hun ritme volgen. En hoe je de brieven daarna netjes weg zou brengen naar de brievenbus. Uit handen geven.

En de pijn die zo maar van je af zou glijden. Als water. Iemand zou je uit kunnen kleden, je aanraken, en zeggen dat de pijn weg is. En het zou goed zijn.

Waar je naar de kinderen kunt kijken. En zien hoe ze groot worden, en nog groter. Af en toe zul je proberen hen in de war te brengen. Je zult iets zeggen, en ze zullen je een beetje argwanend aankijken. Misschien even kijken naar hun mama. Maar je zult met overtuiging volhouden dat alles wat je zegt helemaal waar is. En jaren later zullen ze je eraan herinneren, en zeggen dat het toen toch niet waar was. En dan zul je het ook toegeven. Misschien.

Daar waar je je neer kunt leggen, en zeggen dat je je best gedaan hebt.

De anderen. Je houdt van hen. Je kunt het zeggen, dat het goed is te blijven. Daar. En dat ze niet zouden weggaan. Of alleszins altijd zouden terugkomen.

Misschien ook wel de beweging zelf. Als je ooit zo ver zou komen.

Je stem die nauwkeurig alle woorden uitspreekt. Zonder een aarzeling. Tot ze klinken. Tot de woorden hun bestemming vinden.

En de noten op de piano. Of de gitaar. Het maakt niet uit. Dat je speelt wat het verlangen in je hoofd hoort.

En iets met warm water. En iemand naast je.

En kijken. Eindeloos kijken.

De moeilijkste misschien. Dat je niet meer hoeft te vluchten.

De boeken waarschijnlijk ook wel. Stapels, die je voorzichtig kunt aanraken. Die je in een steeds andere volgorde kunt leggen.

Die ene droom natuurlijk ook.

Daar waar de vrede is. En waar je vrede hebt.

Het elders dat altijd al hier was.

En de verhalen van wie vroeger was. De verhalen van wie niet meer in je leven, in dit leven is. Dat je het zomaar zou kunnen vragen, om nog eens te vertellen. Wil je dat nog eens vertellen? Hoe zat dat eigenlijk? Waar had je dat ding eigenlijk gelegd? Want we hebben het nooit teruggevonden.

Daar waar en wanneer het niet meer uitmaakt of het leven kantelt in de dood.

En dan de zee. De terugkeer.

02 december 2016

Herinneringsranden

Wel een beetje koud, denk je, bij het begin van de week.

Stukken van je lijf die kraken. En zo.

Dat kaartje is weg. Zou de wereld nu instorten? (Waarom eigenlijk?)

Die merkwaardige kleuren op de gevel door die verlichting. Tijdens de vergadering zijn ze aanwezig. Jij bent een beetje afwezig, in momenten. Een berichtje over, ook, Klara. Aanwezig.

Verhalen zijn dichtbij. Waren niet weg, eigenlijk.

Alsof je naast je herinneringen staat, en kijkt. Ze zijn scherp. En toch.

Jezelf in een hoopje draaien in bed, en zo de warmte voelen uitbreiden.

Een ingewikkelde droom. Dit keer ben je niet je schoenen kwijt, maar wel je treinticket. Naarmate je het probleem probeert op te lossen, geraak je steeds verder van huis, of zoiets.

Die dag ben je thuis.

Op zoek naar een nieuw vuilnisbakje. Je weet niet hoe oud het vorige was. Heel oud, dat wel. En toch een beetje triestig. Dingen die verslijten, niet jouw ding, eigenlijk.

Die middag op bezoek. De verhalen. En, vraagt ze. Je voelde het al aankomen. Dat ze best kwaad mag worden, zeg je. Je kijkt naar de verhalen. (Iets maakt je droevig.)

Zomaar midden op de dag in je leeszetel, naast de verwarming, met ook nog een dekentje. Alsof het zomaar zou mogen.

Herinneringen waden in en uit. Je kijkt naar je handen.

(Het is wel belangrijk dat het kaartje op de juiste dag aankomt.)

Een ingewikkeld verhaal tijdens de vergadering ’s avonds. Sommige dingen begin je toch al te begrijpen. (Misschien ben je niet helemaal dom. En zo.)

De volgende ochtend. Op de tafel. De stevige handen op je rug. (Het zou lang mogen duren, denk je. Je mag dat niet denken, denk je. Dus denk je het maar.)

De vergadering van de volgende dag voorbereiden. Kijken naar een tabel.

Weer thuiskomen, en denken aan een stem.

En ja. De verhalen. De randen. Het toekijken, naar de verhalen.

Warm.

De volgende dag. Klaar voor de vergadering met de tabel. Denk je toch.

Je denkt allerlei dingen, tijdens die vergadering. (Ook dat je een feminist bent, onder meer.)

Die avond. Je zit in een debat. De journalist stelt je voor als, samen met hem, de ouderdomsdeken. (Vanaf hier kan het alleen nog bergaf gaan, misschien.) Eigenlijk doe je dat wel graag, denk je, terwijl je daar op dat krukje zit te antwoorden op de vragen.

En het leuke van zo’n debat in een andere stad. Dat je nog zomaar een uur kunt lezen in dat boek. (Het ligt trouwens lekker in de hand, dat boek, je bent al ver genoeg opdat je het al voorzichtig open kunt leggen.)

Eerst nog een berichtje. Anders gaat er iets fout in de kosmos. (Zoals de wereld die instort, of zo.)

Een bijzondere droom. Die eindeloos lang lijkt te duren. Iemand die je kent. Daarna ook nog haar zus. En ook zonder. En dan nog iets met dat tijdschrift. Een glimlach. En het besef dat mensen die je kent er anders uit kunnen zien dan je dacht.

Die ochtend op de markt. Een andere plek. Soms blijft die boodschappentas vol groenten netjes op je fiets staan achteraan, soms schuift die de hele tijd weg. Dit keer is het de schuifvariant.

Een dag met een tabel. (De vorige dag had je zomaar een applaus gekregen, je bent nog steeds een beetje verlegen.)

Soms denk je aan randen.

Je staat moe op het perron te wachten. En je denkt: ik wil alleen maar naar huis. En ook warm. (En misschien een glas wijn.)

Stukjesverlangen. (En eigenlijk te moe zijn. Maar dat is misschien iets voor watjes.)

Een beetje strompelen door de woorden. (Deze dus.)

Nog een kosmoswarmwens.