11 december 2016

Naar de lucht kijken

‘Als we zo zitten, naast elkaar, kunnen we naar de lucht kijken. Allebei.’
‘Praat dat gemakkelijker?’
‘Voor mij wel, om te beginnen toch. Jij kunt ook daar gaan zitten.’
‘Nee hoor, zo gaat dat niet.’
‘Misschien ben ik verlegen, en durf ik je niet aan te kijken.’
‘Misschien ik ook.’
‘Kon ik maar gewoon vragen of je nog een verhaal zou kunnen vertellen.’
‘Zou je dat willen dan?’
‘Het zou gemakkelijker zijn.’
‘Misschien moet jij een verhaal vertellen.’
‘Je weet al wat ik ga zeggen. Ik ben voorspelbaar.’
‘Maar ik hoor het je graag zeggen. Soms zijn de woorden belangrijk.’
‘Het was moeilijk om naar hier te komen, maar dat is niet zo relevant. Ik voel me een beetje onmachtig tegenover mezelf.’
‘En moet dat dan zo zijn?’
‘Ik weet het niet, misschien is het beter zo?’
‘Dat geloof je toch zelf niet?’
‘Ik doe mijn best.’
‘Weet je, een van de goede dingen van ons is dat we elkaar niets kunnen wijsmaken.’
‘Dat is zo.’
‘Soms vraag ik me af of je echt gehoord hebt wat ik je wou zeggen, al die tijd. Ik denk eigenlijk van wel. Maar misschien is het moeilijk om dat toe te geven.’
‘Misschien.’
‘Wat denk je nog?’
‘Niets. Te veel.’
‘Waarvoor zijn we zo bang? Weet jij het?’
‘Dat is een te moeilijke vraag.’
‘Waarop we het antwoord weten.’
‘Waarom loop jij niet weg?’
‘Het was mijn plan voor dit jaar, niet meer vluchten.’
‘Ja, het kaartje.’
‘Ik weet niet goed wat op het nieuwe kaartje zal moeten schrijven.’
‘Zou ik er nog een krijgen?’
‘Ja, natuurlijk.’
‘Dat is goed.’
‘Maar ik moet nog wel wachten op de woorden.’
‘Jij moet nooit wachten op de woorden.’
‘Dat denk je maar.’
‘Jij doet het zo goed allemaal, en ik rommel maar wat aan.’
‘Ik denk het niet. Ik mis jouw woorden trouwens, vaak.’
‘Daar geloof ik niets van.’
‘Het is zo.’
‘En wat doen we nu?’
‘We kijken naar de lucht.’
‘Toch zeker nog voor een tijdje, als dat mag.’
‘We doen of we het niet merken.’
‘Wat?’
‘Hoe lang dat tijdje duurt.’
‘Goed plan.’

Geen opmerkingen: