25 november 2011

Outside the box

In de categorie gruwelijke modewoorden van het moment scoort outside the box denken tegenwoordig bijzonder goed. In heel wat gezelschappen duurt het meestal niet lang voor iemand het heeft over outside the box (of out of the box). Velen denken waarschijnlijk dat ze al een heuse kleine manager zijn, en voelen allerlei mannelijke hormonen in beweging komen, enkel door deze term te gebruiken. Vaak begint men daarna even snel over ‘creativiteit’, als was dat een soort abstract, niet aan een context gebonden ding. Het doet een beetje denken aan ‘knuffelen’, in de zin van: nu gaan we allemaal knuffelen. Er zijn mensen die ik heel graag wil, of zou willen knuffelen. Maar er zijn er ook die bij mij niet bepaald enige neiging tot knuffelig handelen oproepen, om het heel beleefd te zeggen. Met de juiste persoon, in de juiste context, en met de juiste aanleiding wil ik wel tot knuffelen overgaan, meestal enigszins verlegen, maar tegelijk voelend dat het niet zo’n slecht idee was om de knuffeldrempel te overschrijden. Wanneer je voor een bepaald probleem staat, kan het nodig of zelfs noodzakelijk zijn om erg creatief te zijn. Maar in het wilde weg buiten de doos gaan denken, omdat je zogenaamd buiten de doos moet denken als doel op zich, kan misschien wel tot veel gezelligheid of spannende dansbewegingen leiden, maar dat zorgt niet zomaar voor oplossingen. Misschien moet je om goed buiten de doos te kunnen denken vooral ook in staat zijn de doos zelf te denken.

Dat zou wel eens kunnen gelden voor de ecologische crisis. In allerlei debatten, discussies en beleidsnota’s over de ecologische uitdaging krijg je al snel wilde ideeën, wild in hun ontkenning van de ‘geaardheid’ van die uitdaging. Je hebt natuurlijk ook nog altijd mensen die zonder verpinken in een debat over ecologische kwesties zielige platitudes blijven verkondigen als: ik blijf toch nog altijd geloven in de inventiviteit van de mens, de mens zal er ongetwijfeld in slagen om oplossingen te vinden. Tja. Toen ik zestien was, en we in de klas hevige discussies hadden over kernenergie, was het belangrijkste argument van de voorstanders dat ’ze’ die paar kleine probleempjes zoals levensgevaarlijk afval dat duizenden jaren levensgevaarlijk blijft ‘wel zouden oplossen’. Ondertussen zijn we een eeuwigheid verder en in wezen is er niets veranderd, sommigen geloven nog altijd dat ‘ze’ het wel zullen oplossen, ooit. En dat geloof is in heel veel gevallen een smoes om nu niets te moeten doen of een hulpmiddeltje om niet te moeten kijken naar de reële cijfers over de degradatie van de planeet.

Ze lossen het wel op, het is een gevaarlijke vorm van niet-creatief denken. Je zou het ook een doosvisie kunnen noemen. Wie wil geloven dat economische groei zoals wij die nu verstaan, namelijk een toename van productie en consumptie, kan blijven duren in een begrensde wereld sluit bewust zijn of haar ogen voor een werkelijkheid. Ja, er zijn bewijzen dat op veel plaatsen de economie efficiënter wordt en dat de ecologische impact op de planeet minder snel stijgt dan de groei. Maar dat is wat men noemt ‘relatieve ontkoppeling’: de economie wordt efficiënter, maar in absolute cijfers blijft de vraag naar grondstoffen gewoon stijgen. Of anders gezegd: we hebben schonere auto’s, maar alle milieuwinst wordt weer opgegeten omdat we meer met de auto rijden. Er is geen enkel bewijs dat ergens ter wereld een land erin slaagt om te komen tot een absolute ontkoppeling. Dat moet zelfs de OESO toegeven. Alleen met zo’n absolute ontkoppeling kunnen we misschien de ecologische voetafdruk van onze levenswijze beginnen te verkleinen. Wie de economische groei in een ruimer perspectief bekijkt, geografisch en in de tijd, kan niet anders dan besluiten dat groei enkel mogelijk was voor een minderheid van de mensen, zowel als deel van de wereldbevolking als in de geschiedenis. Van de 10.000 generaties die er geweest zijn op de planeet, zal één zowat de hele mondiale olievoorraad hebben opgebruikt.

Economische groei kon werken met goedkope grondstoffen, goedkope energie en het gegeven dat niet iedereen mee mocht doen. Neem het vleesgebruik. Meer vlees eten hangt samen met het opkomen van een middenklasse. Waar het vroeger normaal was dat men maar eenmaal of hoogstens enkele keren per week vlees at, is het eten van vlees een symbool geworden van materialistische welvaart. Men wil het elke dag. Wie het heeft over vlees, krijgt al snel het gevoel dat een ‘heilig’ onderdeel van een verworven levensstijl, die als een ‘recht’ wordt gezien, wordt aangevallen. Vleesconsumptie weegt bijzonder zwaar op de planeet. De problemen van het vleesgebruik bleven een tijdje relatief onzichtbaar, omdat er enorme hoeveelheden mensen op de wereld waren voor wie het westers consumptiepatroon onbereikbaar bleef. Maar nu landen als China, India en Brazilië van ‘ontwikkelingsland’ zijn opgeschoven naar groeiland, willen ook steeds meer mensen dat patroon overnemen, en dus ook meer vlees gaan eten. Hoe je het ook draait of keer, hoezeer je ook probeert te schuiven of jongleren met de cijfers, het is absoluut uitgesloten om het voedingpatroon met zoveel vlees dat in ons land gangbaar is uit te breiden naar de hele wereldbevolking.

De doosvisie van ze zullen het wel oplossen, is in dit geval een tunnelvisie, waarbij we weten dat er geen licht zal zijn aan het einde van de tunnel. De simpele waarheid is blijkbaar te bedreigend. Die tunnelvisie kan twee gevolgen hebben. Gewoon doorgaan kan ertoe leiden dat we – nog meer dan nu – keihard door de ecologische grenzen breken, met het ineenklappen van ecosystemen tot gevolg. Het kan ook betekenen dat we ervan uitgaan dat alleen die kleine rijke minderheid, binnen die ene generatie, het recht heeft op een bepaalde vorm van welvaart. Pech voor alle anderen die zijn en nog moeten komen, op is op… Het impliciet aanvaarden van een totale sociale dualisering in de ontkenning van de ecologische crisis is zonder meer schokkend.

Om op te lossen wat op ons afkomt, moeten we nu handelen. En dat handelen zou moeten ingegeven zijn door een vorm van buiten de doos denken. Het gangbare denken is iets als: wat hebben we nu, hoe kunnen we dat zolang mogelijk proberen te behouden, ook als alle feiten ons oproepen om de spelregels te veranderen? We maken een planning die in veel gevallen niet meer is dan een ‘geloof’. We geloven dat door een of andere magische truc (door massaal te besparen, door massaal de consumptie op gang te trekken) de machine weer op gang zal komen, waardoor de crisis die we niet wilden zien aankomen weer zal verdampen tot niet meer dan een boze nachtmerrie. We geloven dat we de ecologische crisis nu even ‘on hold’ kunnen zetten, tot we de ‘echte’ problemen hebben aangepakt. We gaan nu even niet zeuren over de klimaatverandering, want daar is nu even geen tijd voor, en we hebben eigenlijk gewoon geen zin om maar te blijven praten over klimaat. De werkelijkheid is dat de klimaatverandering gewoon onverminderd doorgaat. Er zijn ondertussen genoeg studies die erop wijzen dat een ontsporende klimaatchaos massale maatschappelijke kosten zal veroorzaken. Er zijn genoeg studies die bewijzen dat nu kiezen voor een zeer ambitieus klimaatdoel vooral heel erg goed zal zijn voor de economie. Omdat we niet buiten de doos van de olie-economie durven denken, lopen we echter nog liever nog sneller met een blinddoek naar de afgrond. We ondergraven zo elk fundament van een gezonde economie voor onze kinderen en kleinkinderen. Het is een soort egoïsme van de angst. Het zou inderdaad kunnen dat mensen die nu eerste klas vliegen het een heel klein beetje vervelend zullen vinden als er een kleine toeslag zal komen op hun ticket. Maar de werkelijke bedreiging voor de economie is het feit dat de meeste vliegtuigtickets gewoon schandalig goedkoop zijn, als je de prijs voor de consument vergelijkt met de externe kost die die vliegreis veroorzaakt. Een gezonde economie heeft alle baat bij een gezond ecosysteem, maar dat hebben velen blijkbaar nog niet door.

Een andere vorm van handelen zou kunnen zijn om naast de tunnel te gaan staan. Laat je creativiteit werken, en beeld je in hoe een duurzame en rechtvaardige maatschappij van 2050 eruit zou kunnen zien. Een maatschappij die terug volledig binnen de ecologische grenzen beweegt. Een maatschappijmodel dat we ‘als een goede huisvader’ met goed vertrouwen kunnen doorgeven aan onze kleinkinderen. En als je dat toekomstbeeld hebt, ga dan wegen bedenken om vanuit het nu naar die toekomst te gaan. Wie zo aan de slag gaat, zal nu heel andere keuzes maken. Het betekent bv. dat je je investeringsbeleid helemaal omgooit en stopt met investeringen waarvan je weet dat ze op langere termijn niet zinvol zijn. Vandaag de dag massaal parkeergarages bouwen voor auto’s in de stad, lijkt volgens velen een logische keuze. Velen willen denken dat wat vandaag is, alleen maar verder zal gaan. Dat ze vandaag 1,3 auto per gezin hebben, vinden ze normaal, misschien nog aan de lage kant. Ze willen dat ‘ze’ ervoor zorgen dat morgen en overmorgen er nog meer ruimte is voor de eigen auto, en tegelijk wil men dat ‘ze’ ervoor zorgen dat al die andere mensen van de weg blijven. Men wil dat ‘ze’ de file ‘oplossen’, omdat die gedachte veel comfortabeler is dan gewoon te zien dat er te veel auto’s rijden. Maar als je nu investeert in al die garages en niet tegelijk een heel andere mobiliteitssysteem begint uit te bouwen, dan hypothekeer je een meer duurzame toekomst. Zo’n investeringen gaan immers lang mee, en geld kun je maar een keer uitgeven, zeker als de mogelijkheden op grote groei in de toekomst sowieso beperkt zijn. Slim investeren is zogenaamde ‘lock-in’ vermijden. Om de toekomst open te houden, mag je je niet opsluiten in de dozen van het verleden.

De meest revolutionaire manier om de uitdagingen van onze tijd aan te pakken, is tegelijk de meest aardse. Laten we vanaf nu doen alsof er maar één aarde is, en er ook naar handelen. En de beste manier om outside the box te denken is dan in zekere zin inside the box denken. Niet de doos van de oude gewoontes, maar wel binnen de context van één planeet. In het groeidenken gaan we ervan uit dat de planeet als een ballon is die je eindeloos zou kunnen opblazen en die nooit zal klappen. Met onze huidige levensstijl hebben we binnenkort drie aardes nodig. De simpele waarheid is dat we maar één planeet hebben. Hoe gaan we om met wat is, hoe bewaren en versterken we wat is, hoe zorgen we ervoor dat we tot een duurzaam en rechtvaardig welvaartsmodel komen dat uitbreidbaar is naar alle bewoners van de planeet en hun kinderen, dat zijn vragen die zouden moeten aanzetten tot een immense golf van creativiteit, maar dan wel creativiteit met de voeten in de aarde, en niet met het hoofd in de lucht. Misschien kunnen we ons die creativiteit voorstellen als een vorm van knuffelen voor de eenentwintigste eeuw. Zou dat niet mooi zijn?

Geen opmerkingen: