25 september 2021

Het huis drijft weg


Je maakt je klaar om te vertrekken. Je hebt in je hoofd genoeg marge genomen om op tijd aan het station te zijn. Iets aarzelt nog een beetje. Het potje met de scheuten van de plant met de rode bladeren staat klaar, om mee te nemen naar je zus. Het boek over de kunstenares zit al in je rugzak. Alsof die extra bestemming je reis gemakkelijker maakt. Die dingen naar je zus brengen.

Onderweg blijf je even staan om naar de fietsende vrouwen te kijken die voorbij zoeven. De stad gonst al een beetje, ook al is het nog vroeg.

Je hoort alle talen, op het plein aan het station. Alsof je kleuren hoort.

Hoewel het de andere richting is, is het heel druk in de trein. Een groep luidruchtige mannen met blikken bier. (Ergens halverwege zullen ze uitstappen.) De hoek waar je zit, beschermt je. De vrouw naast je leest in haar boek en leunt de hele tijd heel zachtjes tegen je arm. Je beweegt zo weinig mogelijk. Alsof je zo niet alleen onderweg bent, alsof je zo iets meer samenvalt met jezelf.

De bus beweegt door het landschap. Je kijkt, en hoort minder kleuren in wat je ziet. Misschien zouden je woorden een beetje afketsen op dit landschap, misschien zouden ze gewoon stilvallen en desintegreren. 

Er lijken zo eindeloos veel auto’s te zijn, het valt je weer eens op.

De grote straat. De straat waar je vroeger woonde, in het dorp. Iets duwt op je, maakt je adem kleiner. En iets is ook een beetje weg, om niet meer terug te komen. Iets is plekloos, in elke plek.

Je loopt naast het huis. Het is weer veranderd. Het dak is een groot terras geworden.

Toen je de vorige keer hier was, verwarde het huis je, denk je. Misschien had je toen gehoopt dat het huis warm en ontvangend zou zijn, open voor andere verhalen, rustig in zichzelf, een beetje soeverein. Maar het huis zweeg. Het huis zwijgt nog steeds, maar op een andere manier. Het staat er zo massief, zo steen, en het is weg, tegelijkertijd.

Achteraan in de straat wacht je op je zus. (Jullie gaan samen eten voor wat de verjaardag zou zijn geweest van je moeder.) Je kijkt naar de mooie boom van de buurvrouw. Zij stierf niet zo lang voor je moeder. Haar huis lijkt onaangeroerd, nog altijd. Iets van de tijd staat stil daar, en wacht. Maar de boom groeit verder. De boom lijkt zo rustig in zichzelf, zo genoeg.

Af en toe kijk je naar het huis. Ondertussen denk je aan hoe het was, vroeger, op deze plek. Hoe je hier met je kleine fietsje reed, het straatje naar beneden, tot in de haag. Achter de haag was een akker. In de haag zaten meikevers. Nu staan er huizen. Je maakt foto’s. Beton met letters, of kleuren, als vage herinneringen. Je blijft kijken naar het huis. Je ziet de jongetjes naar binnen gaan, zij zijn in het nu, in het huis. Dat is goed. Terwijl je blijft kijken, besef je het. Het huis drijft van je weg. Het is zo steen, en het is zo elders, tegelijkertijd.

Iemand komt je iets vertellen dat je doet schrikken. Je zus en de anderen arriveren. Het is tijd om te gaan eten.

De mevrouw van het restaurant vraagt of ze een foto mag maken van de scheuten met de mooie rode bladeren en bloemetjes.

Jullie vinden een mooi plekje buiten. De verhalen kronkelen door elkaar. Het doet je goed, de kinderen te horen vertellen over hun oma, en over hun opa. Ze laten foto’s zien.

Het lukt je precies niet om die verhalen te denken in een lijn van waar je zit naar het huis, dat gewoon maar een aantal meter verder is, achter de hoek. Misschien zijn de verhalen uit het huis vertrokken ondertussen, en zijn ze alleen nog in de mensen die rond deze tafel zitten. (Er lijkt ineens zoveel steen. Misschien is het ook zoals de achterburen zeiden, dat er steeds meer mensen verdwijnen die de lijnen vormden in deze buurt.) Het lukt je niet iets aan te raken. 

De bus neemt je mee. De bus voelt zacht aan, net als de trein daarna.

Terug in de stad lijkt de ruimte nog steeds te trillen van alles wat er die dag daar gebeurde. De lijnen van de vrouwen die fietsten door de straten. De berg op net naast je huis. Mensen lopen door de straat, in verschillende stadia van gelukzaligheid, opwinding en beneveling. Gehuld in grote vlaggen. Je hoort hoe ze vertellen tegen elkaar dat ze al zenuwachtig zijn voor wat er de volgende dag staat te gebeuren.

De verhalen gaan nog door je hoofd, sijpelen door je lichaam. De dingen moeten zich nog neerleggen.

Het huis wacht op je, is blij je te zien. Je hoort de kleuren van het huis dat op je wachtte.

Geen opmerkingen: