25 mei 2008

Het verslag van Brodeck


“Mijn naam is Brodeck en ik heb er niets mee te maken.” Zo begint de heel mooie roman Het verslag van Brodeck van de Franse auteur Philippe Claudel. Op de achterflap wordt het boek omschreven als “een parabel op de Shoah waarin het woord ‘jood’ niet één keer voorkomt”. Het is een beetje raar dat een boek dat onder meer net door het niet woordelijk benoemen van een aantal dingen zo’n ‘benoemend’ label op de flap krijgt. Het wringt een beetje.

Het verhaal speelt zich af in een dorpje in een niet nader genoemde streek die in Oostenrijk zou kunnen liggen, net na de Tweede Wereldoorlog. Brodeck krijgt de vraag van zijn dorpsgenoten om een verslag te schrijven over de “Ereigniës”, over ‘dat wat gebeurd is’. En wat er gebeurd is, is de dood van een man, de “Anderer”, die als vreemdeling in het dorp kwam wonen. Hij moet enkel de feiten geven, niet te veel details, niet te veel metaforen. De werkelijke vraag is dat Brodeck, zowat de enige die studeerde in het dorp, een verslag zou maken dat zijn betrokken dorpsgenoten vrij zou pleiten van hun verantwoordelijkheid bij de dood van de Anderer.

Zodra Brodeck – die blijkbaar een kleine ambtenaar is, die regelmatig verslagen moet maken over de toestand van de streek, die niemand leest – begint te schrijven krijgt hij het moeilijk. Hij begint aan een tweede tekst, die zijn eigen verhaal is. Het persoonlijke verhaal is als een plek waar Brodeck zich kan terugtrekken en die niet kan ingenomen door de beangstigende wereld daarbuiten. Het gevraagde verslag laat ondertussen lang op zich wachten, wat tot zenuwachtigheid bij de opdrachtgevers leidt.

Via dat persoonlijke verhaal, wat dus het boek is dat je leest (een verslag over het verslag), leer je Brodeck zelf kennen. Als oorlogswees komt hij in het dorp aan en wordt er opgevangen door een vrouw. Hij is eigenlijk zelf een ‘andere’. Vanuit het dorp gaat hij studeren in de grote stad, tot daar de sfeer van een aankomende nieuwe oorlog ertoe leidt dat hij naar het dorp terugkeert, samen met de vrouw met wie hij ondertussen getrouwd is. Maar de oorlog komt ook naar het als veilig veronderstelde dorp in de bergen. Om de rust en de ‘zuiverheid’ te behouden, moeten er offers gebracht worden. Brodeck wordt samen met een andere man opgepakt en naar een kamp gevoerd. Daar wordt hij letterlijk als een hond behandeld, en overleeft hij door zich klein te maken en door de herinnering aan zijn vrouw Emélia. Brodeck overleeft de plaats vanwaar je niet terug kunt keren. Terug in het dorp vangt de vrouw, Fédorine, die hem als kind bij zich nam, hem opnieuw op, en heelt zijn gebroken lichaam. Zijn vrouw Emélia zit na een gruwelijke gebeurtenis in haar eigen gesloten wereld. Er lijkt geen terugkeer mogelijk naar de tijd toen ze allebei nog vrij waren.

Het dorp heef zijn eigen officiële geschiedenis, die erin bestaat dat het maar nauwelijks de oorlog overleefde. Zelfbehoud ten koste van alles is een legitieme strategie, zo blijkt. Wat men niet meer wil weten, is er niet, en moet uit beeld blijven. Het is cynisch dat Brodeck gevraagd wordt een verslag te maken over de manier waarop de ongewenste ‘andere’ aan zijn einde kwam. Door wat Brodeck in het kamp en tijdens het transport op weg naar dat kamp beleefde, heeft hij het gevoel dat hij zijn zelfwaarde grotendeels verloren heeft. In wat er met de Anderer gebeurd is, heeft Brodeck geen enkel aandeel, maar met het verslag over de feiten zou hij misschien wel in zekere mate medeplichtig kunnen worden. Hij beseft het, maar er is geen heroïsche uitweg uit zijn toestand die een soort lucide willoosheid is. Hij schrijft verder aan het verslag, maar zijn eigen verhaal neemt de overhand en biedt zo toch een uitweg.

Het boek is dus zoals gezegd een parabel. De karakters zijn licht uitvergrote zinnebeelden van het kwaad in ons allen. Ze brengen de mechanismen op het toneel die ertoe leiden dat mensen het zwarte schaap worden als in een ritueel om de eigen angsten te bezweren en af te wenden. Dat de setting niet concreter, met naam en toenaam, gesitueerd is in een reële historische context, werkt af en toe een beetje tegen. Het verhaal zou zo wat te ‘didactisch’ kunnen worden. Tegelijk word je als lezer meer naar de karakters toe getrokken, die ook al zijn ze wat grotesk (wat bij het opzet hoort) toch vooral erg dicht op je huid zitten.

Brodeck is geen held. Hij is een twijfelende man die ziet wat er gebeurt, het al te goed herkent, maar ook denkt het vermogen verloren te hebben zijn eigen handelen in een moreel universum te plaatsen. De confrontatie met het grote kwaad, in het kamp, en met zijn eigen kleinheid lijkt hem met een soort erfschuld belast te hebben.

Brodeck blijft een buitenstaander. Dat lot, dat hem bijna zijn leven kostte, is tegelijk ook zijn vrijheid, zo blijkt. Het verslag van Brodeck is zo ook een parabel over het schrijven als weg naar vrijheid en waarheid. Hoewel aan Brodeck wordt gevraagd de ‘feiten’ te verzamelen over wat er met de Anderer gebeurde, zijn het net de feiten die moeten vergeten worden. Eens het dorp met handen en voeten in het kwade is gestapt, is er voor wie ‘rust’ wil geen andere weg vooruit dan het georganiseerde vergeten en het uitschakelen van elke ziener. De ‘andere’ heeft de capaciteit in zich om een ziener te zijn. Je moet buiten een waarheid kunnen staan om ze te zien. Het lijkt soms raar dat Brodeck toch doorgaat met het maken van het verslag. Hij kiest voor de feiten, maar krijgt uiteindelijk te horen dat hij toch nog te veel metaforen heeft gebruikt. De gevestigde orde van het dorp wil liever andere ‘feiten’ geconstrueerd zien. Dat Brodeck zijn eigen verhaal opschrijft, wat wordt vermoed door zijn dorpsgenoten, wordt blijkbaar als een nog grotere bedreiging ervaren. Het betekent immers de vrijheid om uit een waanzinnige normaliteit te stappen.

Het is het geheime boek, innig vervlochten met de liefde voor zijn vrouw Emélia en haar dochter Poupchette, dat Brodeck overeind houdt en hem helpt een beslissende stap te zetten. En daarmee wint ook het woord een beetje. “Ik heb mijn schrijfmachine in het huis achtergelaten. Die heb ik niet meer nodig. Voortaan schrijf ik in mijn hoofd. Een intiemer boek is er niet. Niemand zal het kunnen lezen. Ik hoef het niet te verstoppen. Het is onvindbaar, voor altijd.”

2 opmerkingen:

Unknown zei

dag Jan, ik vind je boeiende recensie een beetje toevallig;ik heb de roman zelf niet gelezen,maar heb pas de graphic novel met dezelfde titel van Manu Larcenet gelezen, een meesterwerk, een van de beste graphic novels in vele maanden, zelfs een van de beste van de laatste jaren: het schitterende verhaal natuurlijk, maar ook de tekeningen, indrukwekkend, hopelijk wordt het nog vertaald in het Nederlands, groet en tot later, luc

Jan Mertens zei

Bedankt voor je reactie en voor de tip. Ik ga je suggestie zeker onthouden. Tot binnenkort weer. jan