25 juni 2011
Ecosimpel is ecoslim
Er zijn van die mensen die nog van voor de Lego Technic zijn, ik ben zo iemand. Even surfen op het internet leert me dat de eerste modellen van de toen nog nieuwe reeks Technic op de markt kwamen in 1977. Bij die eerste reeks zat een gele helikopter, en die kreeg ik. Sindsdien zijn er eindeloos veel ingewikkelde modellen geproduceerd. De helikopter was leuk natuurlijk. En toch, er was ook een nadeel. Voor toen had je dozen Lego met meer of minder blokjes in. Telkens ik weer een nieuwe doos kreeg, konden de blokjes, per soort, in mijn grote houten Legobak, die mijn grootvader voor mij gemaakt had. Met die blokjes kon je in principe alles maken. Niet alle verhoudingen waren perfect, maar met een klein beetje fantasie kon je alles erbij denken. Met de doos van de helikopter kon je in wezen vooral een helikopter maken. Misschien ook wel een heftruck of zo. Maar de blokjes moesten in die doos blijven. Want nu ineens waren er veel meer heel verschillende blokjes en wieltjes en dingetjes. Veel daarvan kon je alleen op die specifieke plaats van dat ding gebruiken. Als een van die speciale onderdeeltjes kwijt raakte, had je kans dat je het hele ding niet meer kon maken, en dat je doos min of meer waardeloos werd. Met de oude Lego, met minder verschillende blokjes, kon je gewoon een ander blokje van dezelfde grootte nemen. Het oude systeem was dan misschien wat ‘hoekiger’, minder complex, maar het liet meer ruimte voor fantasie, je kon er veel meer kanten mee uit en je kon gemakkelijk iets aanpassen of herstellen. Het was – om het met een modern modewoord te omschrijven – veerkrachtiger. Er wordt wel eens denigrerend gesproken over wat ‘simpel’, of niet-complex is, maar misschien hebben we voor onze ecologisch duurzame toekomst wel terug meer Lego Basic dan Lego Technic nodig.
Het hedendaagse leven is in veel opzichten veel complexer geworden. Technologisch zijn er vandaag dingen mogelijk waarvan we niet eens konden dromen toen ik kind was. Dat is in veel opzichten geweldig. Ik zou heel veel van die nieuwe dingen helemaal niet meer willen missen. Dat is het punt dus niet. Het is wel altijd goed om ook te kijken naar de keerzijde van wat we als vooruitgang zijn gaan zien. Steeds meer domeinen van ons leven worden geregeld door apparaten. Die verhogen misschien onze levenskwaliteit, ze maken ons vaak ook veel kwetsbaarder. Een simpel voorbeeld. Het is lekker rijden op een trein met airco. Maar als die trein door een stroomonderbreking ergens midden in een veld stilvalt, zal het na een tijd heel erg warm worden binnen, en er kan geen enkel raam open.
Het is nog maar de vraag of al die moderne complexe dingen zomaar zonder meer beter zijn, zeker in de vorm zoals ze nu zijn. Moderne auto’s zijn supergesofisticeerde machines. Lekker om mee te rijden waarschijnlijk. Maar als er iets stuk is, heb je in veel gevallen geen idee wat het zou kunnen zijn. In de garage wordt het voertuig aangekoppeld aan een laptop, waarna men misschien ontdekt wat er aan de hand was. De Renault R4 waarmee ik vroeger reed had, laten we zeggen, een behoorlijk prehistorisch systeem van verwarming (je ene knie werd warm genoeg in de winter) en ventilatie (een schuifraampje dat meestal min of meer sloot). Maar die auto had ook een ‘leesbare’ motor. Wie een beetje van autotechniek kende, kon naar die motor kijken, en relatief snel zien waar het probleem zat, en hoe het moest gemaakt worden. Samen met mijn zus kocht ik de auto in een garagecollectief, waar je ook zelf aan de auto mocht gaan sleutelen, en waar reserveonderdelen werden bewaard. Toen een keer onze zijspiegel er bijna was afgeroest, kregen we daar gewoon een andere deur met spiegel aan (zoals je het ene Legoblokje door het andere kon vervangen). Als je nu eender welk product naar de winkel brengt met de vraag het te repareren, dan kijkt men je aan alsof je van Mars komt, en zegt men dat het veel goedkoper is om een nieuw apparaat te kopen.
Wat we nu ‘normaal’ vinden, is misschien niet altijd in alle opzichten ook ‘goed’. Je koopt een apparaat waarop bij wijze van spreken 437.000 functies zitten, waarvan je er 17 gebruikt, en van die 17 zijn er misschien 4 die je alleen maar gebruikt om het gevoel te hebben dat je toch enkele van de extra mogelijkheden gebruikt, hoewel je ze eigenlijk niet echt nodig had. Het lijkt geweldig, dat je zoveel kunt doen, maar het maakt je ook onrustig en hulpeloos. De thermostaat in mijn appartement kun je op eindeloos veel manieren programmeren. Als je dat wilt doen, moet je je eerst door een gebruiksaanwijzing ploegen. Daarna moet je nadenken over welk type van regeling je wilt, en dan moet je dat ding gaan instellen. De hele tijd voel je je – ik toch alleszins – geweldig dom, twijfel je of je wel de goede keuze hebt gemaakt, en verlies je ontzettend veel tijd. Gelukkig kun je het ding ook gewoon manueel bedienen, en warmer of kouder zetten. Het simpele systeem is niet alleen gemakkelijker, het zorgt er ook voor dat ik me veel ‘vrijer’ voel en dat ik toch meer greep op de werkelijkheid heb.
Er zijn nog eindeloos veel dergelijke voorbeelden te geven. Je kunt die voorbeelden gemakkelijk wegschuiven als misplaatste nostalgie of gezeur van een oude man die geen zin meer heeft in te veel verandering. We zouden er ook iets uit kunnen leren, en zo gaan nadenken over andere waarden die we verbinden met vooruitgang of welvaart of kwaliteit.
En die andere waarden zijn heel erg nodig als we kijken naar de omvang van de huidige ecologische crisis. Een dimensie daarvan heeft te maken met grondstoffen. De wereld stevent momenteel af op een geweldige clash. Heel eenvoudig samengevat zit dat als volgt. We hebben jarenlang allerlei grondstoffen gebruikt alsof ze oneindig aanwezig waren. We hoefden ons niets aan te trekken van de vervuiling, want die schoven we door naar de toekomst. Aangezien er maar een klein clubje rijke landen was, was het ook simpel die grondstoffen ergens anders op de wereld te gaan halen. Tot voor enkele jaren bleef de prijs van heel wat grondstoffen almaar verder dalen. Maar nu wordt het anders. Wat door ecologisten al tientallen jaren geleden werd voorspeld, is nu aan het gebeuren. Door de voortdurende exponentiële groei van productie en consumptie is de totale omvang van de gebruikte grondstoffen blijven stijgen. Een aantal van die stoffen wordt stilaan schaars. Er zijn de voorbije jaren ook meer spelers op de markt gekomen. Landen die vroeger ‘ontwikkelingsland’ waren, zijn nu nieuwe groeilanden die snel willen aanpikken met dezelfde levensstijl als die in onze landen. Nu er meer spelers op het veld komen, wordt de spanning heviger. En nu blijkt dat we voor belangrijke technologieën van de toekomst (ook voor de groene economie) een reeks erg schaarse en kostbare metalen nodig hebben, wordt het helemaal spannend. Zeker als je weet dat een zeer groot deel van die metalen gewonnen worden in China, een land dat zelf in een ijltempo moderniseert.
Het gangbare antwoord op die uitdaging is met nog meer hardnekkigheid proberen die grondstoffen toch vast te krijgen. Dat er schaarste is, wordt met alle middelen ontkend, het is enkel een probleem van ‘niet-gelijke toegang’. De rechtvaardigheidsdimensie wordt dus zowat helemaal genegeerd, en China wordt aangevallen omdat het ‘de markt verstoort’. Dit gangbare antwoord wordt nu stilaan al een klein beetje bijgestuurd. Er wordt steeds meer gesproken over ‘resource efficiency’. Dat is op zich een zeer goede zaak. Maar in veel gevallen gaat het nog steeds over morrelen in de marge. Voor velen is het een strategie om uiteindelijk gewoon te kunnen blijven groeien. Een strategie die ertoe leidt dat de snelheid van de uitputting van de grondstoffen een klein beetje wordt verlaagd, meer niet.
Als we echt de planeet leefbaar willen houden, én tegelijk de internationale verhoudingen rechtvaardiger willen maken, dan is er meer nodig dan een zoveelste vorm van groen ‘opleuken’ of het doorschuiven van de verantwoordelijkheid. We zullen veel drastischer moeten veranderen. En dat houdt onder meer in dat we harde grenzen gaan stellen aan de materialen die we gebruiken. Wat we normaal vinden voor onze visbestanden, namelijk dat er quota worden ingesteld, zou ook normaal moeten zijn voor heel wat materialen. Die materialen zouden dan in volledig gesloten kringlopen moeten komen. En net daarvoor kan die Lego Basic nog wel eens van pas komen.
Een van de pistes die we zouden kunnen bewandelen is het in eer herstellen van een cultuur die we nu een beetje minachtend ‘simpel’ of ouderwets noemen. In een hedendaagse GSM zitten tot 40 verschillende metalen, waarvan sommige erg kostbaar. We hebben die apparaten echter zo klein en complex gemaakt dat die metalen nauwelijks te recupereren zijn. Van het pakket kostbare en kritieke metalen wordt nu amper 1% gerecycleerd. En van de GSM-toestellen wordt slechts een kleine minderheid weer ingeleverd. Erg dom dus.
Je zou op een veel ingenieuzere manier over het design van producten kunnen gaan nadenken. Maak je product zo dat alle bestanddelen perfect er weer uit kunnen gehaald worden. Misschien betekent dat dat het soms weer iets groter wordt, en misschien iets minder eindeloos veel functies heeft. Maar waarom zou dat niet hip kunnen worden? Waarom zouden we de vrijheid die we winnen met eenvoudiger apparaten niet kunnen koesteren?
Een andere manier zou kunnen zijn dat in zoveel mogelijk producten van zoveel mogelijk merken onderdelen zitten die volledig gelijk zijn, en onderling kunnen verwisseld worden. Het klassieke voorbeeld hier is de GSM-oplader, die voor elk merk verschillend is. De EU werkt nu aan een gestandaardiseerde oplader voor alle merken. Geweldig, maar dat idee zou veel verder doorgetrokken moeten worden. Stel je voor dat we naar een productcultuur gaan waar het product dat voor het grootste deel uit ‘basic-onderdelen’ in plaats van uit ‘technic-onderdelen’ bestaat als het meest fantastische product wordt beschouwd.
Een volgende stap zou dan weer kunnen zijn om producten zo te maken dat ze maximaal ‘leesbaar’ en ‘repareerbaar’ zijn. Hoewel velen misschien intuïtief denken dat dat een stap terug is, zou het net een geweldige echte vooruitgang kunnen zijn. Producten zouden begrijpbaar zijn en modulair opgebouwd. De onrust die je voelt omdat zowat elk product in je handen lijkt te verouderen, zou verdwijnen. Je autonomie zou toenemen, omdat je minder afhankelijk bent van instanties of andere apparaten en omdat je zelf dingen kunt repareren.
En ten slotte zouden we nog sneller kunnen overstappen naar wat men een ‘service-economie’ noemt. Is het echt nodig dat ik het ‘product’ GSM bezit? Of is het voldoende dat ik kan beschikken over de ‘dienst’ GSM? In het tweede geval lease ik het toestel, waarna het weer opnieuw naar het bedrijf gaat, en het in de kringloop kan blijven. Als het apparaat dan ook nog eens zo gemaakt is dat de laatste microgram metaal volledig opnieuw kan gebruikt worden, dan gaan we eindelijk in de goede richting.
Om dit alles mogelijk te maken moeten we onszelf waarschijnlijk ook een nieuw idee van welvaart aanleren. Anders kijken naar de dingen, een andere invulling geven aan een begrip als kwaliteit. Maar dat moet toch te doen zijn. Welke kwaliteit kan er zitten in een wegwerpcultuur? Wat zegt het over onszelf als we dingen belangrijk vinden omdat ze zo snel mogelijk weer verdwijnen? Zou een cultuur waarin we weer waarde toekennen aan wat waardevol is ons ook niet wat meer innerlijke rust bezorgen?
Om met de basic Legoblokjes te spelen heb je in zekere zin meer fantasie nodig. Of alleszins een ander soort fantasie. Het besef van de grenzen van de planeet zou ons moeten aanzetten tot een ander soort fantasie. Niet minder vindingrijkheid, maar meer. Wat we nu al te gemakkelijk simpel noemen, zou wel eens het nieuwe slim kunnen worden. En daarmee hebben we een wereld te winnen.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten