13 januari 2019

Een traag landschap

‘Zou je het erg vinden?’
‘Wat?’
‘Gewoon, dit. Hier even liggen. Zo.’
‘Nee, natuurlijk niet. Ik dacht dat je het nooit zou vragen.’
‘Ja ja, lach maar.’
‘Een beetje lachen moet wel kunnen, vind je niet?’
‘Minstens.’
‘Ik vind het ook wel fijn. Alsof je de weg kunt zien.’
‘Soms denk ik dat ik nog moet oefenen. Leven voor dummies of zo.’
‘Of gewoon opnieuw beginnen, waarom niet?’
‘Zijn we daar niet te oud voor?’
‘Nee, natuurlijk niet.’
‘Soms droom ik daarvan, dat je alles uit elkaar zou kunnen leggen. De dingen zijn vaak in het leven een kluwen geworden. Het ene raakt aan het andere. Je zou iets willen, nu, maar toen trekt aan nu. Soms zegt een ander iets, gewoon goed bedoeld, of gewoon bij het moment passend, en dan zou je alleen dat ene moeten kunnen zien of voelen. Maar zo werkt het niet. En in mijn dromen zou je heel voorzichtig al die dingen uit elkaar kunnen halen, ontwarren, en dan netjes naast elkaar leggen, zodat wat nu is alleen maar nu is, en hier.’
‘Weet je, ik denk dat je het erger maakt dan het is. Ik wil je leren kennen in het nu, telkens weer. Misschien is dat mijn goede voornemen. Soms is het alsof je jezelf wilt verantwoorden de hele tijd, als een soort verontschuldiging. Maar dat hoeft helemaal niet.’
‘Nee?’
‘Nee. Ik ga niet weg. Dat zou je ondertussen toch moeten weten.’
‘Misschien voel ik me soms onhandig tegenover mezelf, of denk ik dat alle anderen alles beter kunnen of zo. Terwijl ik wel verlang naar een hier en nu. Een opnieuw beginnen misschien wel, dat is een mooie gedachte.’
‘Alsof jij de enige prutser bent.’
‘Ongetwijfeld.’
‘Het mooie van jouw verlangen is dat het aan anderen eigenlijk ook meer tijd geeft, als ze het willen zien.’
‘Maar waarom zou iemand geduld hebben?’
‘Dat is het verkeerde woord. Je mag dat niet meer gebruiken. Ik weet wat je bedoelt, maar het brengt je nergens, en het brengt ons nergens.’
‘Ik weet dat je dat vindt, en ik weet dat ik nu niet mag zeggen dat ik mijn best zal doen.’
‘Je begint het te leren precies.’
‘In mijn geval is de zelfopvoeding geheel opgenomen in het stelsel van de permanente vorming. Weliswaar zonder opleidingscheques.’
‘Binnenpretje.’
‘In dit landschap kan ik trager naar je kijken. Alleen maar kijken.’
‘Vroeger wou ik dat niet, weet je nog?’
‘Ja.’
‘Maar het is net goed. Je kijkt ontwarrend.’
‘Dat is een mooie gedachte.’
‘Weet je nog toen in de tuin? Die ene avond?’
‘Toen hoorde ik voor het eerst die mooie muziek. Ik herinner me nog de geuren.’
‘Je bent dezelfde, en toch ook heel anders dan toen. Eigenlijk ben je aanweziger, en ook wel kwetsbaarder.’
‘Dat zijn moeilijke gedachten, maar ik denk dat ik je begrijp.’
‘Ik ben ook anders. Geworden. Ik wil minder hebben, op een of andere manier. En meer zijn, misschien wel. Maar ik weet zelf nog niet wat dat zou willen zeggen. Jij hebt de woorden al, denk ik. Ik nog niet.’
‘Ergens onderweg is de wind veranderd, denk ik. Dat doet iets met je ogen.’
‘Misschien ben jij wel beter in de wind.’
‘En jij bent beter in landschap. Beter dan je zelf beseft.’
‘Dus moeten we nu denken aan de sterren, zoals toen in de tuin.’
‘Ja.’

Geen opmerkingen: