14 juni 2019

Lichamen

Woorden lezen. Ze bewegen ergens in je. Even later. Tranen. Het begint ergens in je buik. Daarna weet je niet meer waar het begon. Er moet daar ergens een voorraad wachttranen zijn, die hun moment afwachten.

Soms lijkt de weg daar naartoe doorwaadbaar. Soms is er geen weg.

Je stem zit ergens lager. Bevrijd van iets.

Een poetsrug. Straalpijn. Of is het lekpijn?

Daarna jezelf uitplooien, uitdeuken.

Zithoudingen zoeken op het terras. De woorden in het boek bepalen mee wat de zwaartekracht doet.

(Van sommige zinnen krijg je hoofdpijn. Willen ze iets zeggen, of willen ze iets bewijzen?)

Verdriet van vorige dagen staat nu aan de andere kant van je huid te kijken. Lichtere woorden schuiven naar voor, nemen de plaats in.

Soms verschijnt een restant van rusteloosheid ergens in de avond. Uit het struikgewas.

Krampdromen.

Het ochtendlijf beweegt net naast zichzelf. Het zou terug in elkaar geklikt mogen worden.

Je buik zou dat voor je kunnen doen, wanneer het tijd is voor de dagbuik.

Een drukke dag, veel mensen om je heen. Je volgt de dingen.

Weer thuis. De fluittoon is aanweziger. Voor een tijd. Daarna schuif je weer in elkaar.

Zachte terugkeerdromen.

’s Morgens beetje onrustig. Het vooruitzicht van een lange dag zonder vooravondvluchtheuvel. Je kunt extra boterhammetjes meenemen, alsof je je buik kunt misleiden. Quod non.

Een middag, in de metro. Op weg naar de conferentie. Het is alsof je ene lichaam de trein is, je andere de mens in de trein die door de zwaartekracht nog even achterblijft.

Die vooravond. Je probeert rustig aanwezig te zijn, kijkt geconcentreerd naar de mensen aan de andere kant van de tafel. Alsof je een beetje achteraan en vooraan tegelijk bent.

Iets in je denkt tegelijk aan het uur. (Hoe laat zal het zijn eer je thuis bent? Zul je nog iets kunnen eten? Hoe groot zal de lege plek zijn?) Het is je buik, of je buikkennis.

Thuiskomen tegen middernacht. Gekneld tussen de tijd die je lichaam eigenlijk nog nodig heeft en de tijd die je zou moeten kunnen slapen. Je kiest ergens halverwege.

Haperende dromen.

De volgende ochtend strijkt de kinesiste enkele plooien glad. (Nee, glad is niet het juiste woord.)

Huidtintels in de trein. Altijd dankbaar.

(Je buikkennis verwacht buikverzet die avond, een tweede avond zonder vluchtheuvel.)

De vooravond, bij mensen die je dierbaar zijn. De onrust van een ander straalt binnen.

De avondvergadering is boeiend. Het ene lichaam is geconcentreerd aan het luisteren, denkt mee, zoekt beelden. Het andere lichaam voelt dat de vorige nacht te kort was. Je buik beweegt autonoom tussen de twee. (En doet wat voorspeld was.)

Op weg naar huis – wat lijkt het ver – heeft je buik weinig mededogen.

Een ontvankelijke nacht, met hersteldromen.

Een andere dag. Een overzichtelijk lijstje. Er staat één grote taak op de agenda. Tussen de kleine dingen vooraf en die ene beweeg je heen en weer in je lichamen. Daarna trekken ze zich terug, terwijl je verdwijnt in die grote tabel die je vakje per vakje invult. De tijd heeft een rustig gewicht.

Buiten op de bank zitten praten met een dierbare vriendin. Je stem voelt zacht. Je handen zijn rust.ig. Jullie zitten in de tijd

Eindelijk weer gewoon thuis in de vooravond. Handenmindfulness bij het koken. (Nog niet weten of je buik gewillig weer in je adem zal vallen. Erop vertrouwen dat het zo zal zijn.)

Vermoeidheid kan dempende laagjes wegkrabben in je lichaam. Dingen laten zich zien.

Weten dat je klaar bent voor een langere nacht. Je lichaam lijkt op een of andere manier zwaarder, of zal dieper wegschuiven. (De aarzeling die nog ergens in een van je lichamen zit om jezelf uit handen te geven aan de nacht. Ernaar kijken.)

Even trilt je lichaam, daarna begint het zachtjes te gloeien. En verdwijnt in de rivier.

Een andere dag. Ergens halverwege de voormiddag loop je door de gang. Je tranenlichaam duwt zich een beetje naar buiten, en trekt zich dan weer terug. Ergens halverwege de namiddag trekt je schouder zich samen. (Iets heeft een teken gegeven.)

Op weg naar huis is het alsof je de mensen beter ziet. Een laag is weg.

Zou er zomaar een zin naar je toe komen om een stukje rond te bouwen, straks in woorden? Dat zou mooi zijn, denk je, ergens net voorbij het plein. Je kijkt naar de bewegingen van de vrouw die net voor je loopt.

De dingen zullen zich wel aandienen, vertrouw je.

Geen opmerkingen: