Stel dat je beelden kunt maken, als dromen, als uitvalswegen.
Onder water bewegen. Zoals op de foto’s. Gewichtloos zijn. Waardoor alleen lichaam overblijft, zonder ballast. Als je het zo ziet, zou het kunnen, zou je het kunnen. Je kunt een ander bij de hand nemen. En je moet je telkens even herschikken. De weerstand van het water vraagt je om iets trager te zijn dan je zelf zou willen. En het is wel goed zo. Alles is er. Je kunt even naar boven komen, naar waar de zwaartekracht anders heerst. Om alles opnieuw te bekijken, voor je weer verdwijnt.
Verdwijnen in een ruimte tussen de tijd. Waardoor alleen jij beweegt. Je zou alle tijd hebben om alles en iedereen te bekijken. Lang genoeg om alles te zien, zodat er niets verloren gaat, voor een keer. Tussen de dingen bewegen. Nadien zou je weten dat je een heel moment zou hebben waargenomen. Je zou wachten tot het tijd is om de tijd weer aan zichzelf te laten.
Hoeveel laten zit er in loslaten? Is het dat je je laat meedrijven, met de uiteinden van een golf die het strand betreedt? Of schuif je zelf het water in, bijna onopgemerkt? Stel dat het te weten is. Zou je het dan kunnen? Of is er nood aan een ander soort vertrouwen?
Je gaat het huis in en vertrouwt wat je ziet. Je zult niet verdwalen in eindeloze gangen met al evenveel deuren die nergens naartoe gaan, alleen nog verder weg. Het is wat het is. Je zou er kunnen blijven.
Blijven tussen woorden. Je ziet ze op het blad. Ze hebben zichzelf van de achterkant bevrijd. Als je dichterbij komt, zie je dat je ze aan kunt raken. Zelfs al zou je een druppel water laten vallen. Zelfs al zou het lijken alsof ze daardoor vervloeien. Ze zijn hier geweest, en kunnen dus nooit meer ontwoord worden. Je kunt hen niet meer verlaten.
De trein verlaat het station. Afhankelijk van waar je zit, in de trein of op het perron, kan het ook het station zijn dat de trein verlaat. Als je blijft in het station zou je een eeuwige wees kunnen worden. Of een boom, die beslist heeft dat dit de plek is om zichzelf te worden. Als je de trein hebt gekozen, zou je kunnen verdwijnen in de beweging. Er is een moment waarop de beweging een stilstand wordt. Je bent overgegaan in een andere beweging. En daar kun je iets te weten komen. Daar zouden de juiste dingen kunnen gebeuren. Daar zou je de vragen kunnen stellen. En de adem die zo blijft.
De adem van een ochtend, of een slaap in eenheid, hij is te zien. Als je lang genoeg kijkt, blijft alleen de adem over. Je bent getuige. En iets brengt je naar een kind. Je zit in een stoel te luisteren naar de adem van een kind. En je zou willen dat er iets in je handen is dat genoeg is voor die adem. Waardoor je voor de wind kunt gaan staan. Zodat geen rimpel iets uit evenwicht zou kunnen brengen. Misschien is dat kind gebleven in wie kijkt en in wie gezien wordt.
Het kind kijkt je aan. Het is meer aanwezig dan jouw ogen kunnen vatten. Als het geruisloos zou wachten nu, dan zou je kunnen geloven dat je alles zou zien. Maar het is nooit zo. Het kind ontsnapt je. Het is je zoete lot. Het is de enige manier van blijven, denk je. Het is nog te vroeg voor een vertrek.
Er is veel vertrek in de verhalen. Ridders die kastelen achter zich laten. Ze trekken de duisternis in. Ze moeten zwerven. Om te vinden wat ze niet zochten. Om terug te kunnen komen als wie ze niet waren toen ze vertrokken. De verhalen zijn sterker dan de rest.
In het verhaal zou je onder water kunnen zijn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten