03 oktober 2010

Is there something I can send you from across the sea


‘Doe je die lichten ook nog uit? Ik zou willen dat het bijna donker is hier.’
‘Zo goed?’
‘Ja, zo is het goed. Kom nu maar hier bij me zitten.’
‘Wil je de dingen niet meer zien?’
‘Nee, even niet. Alles mag een beetje verdwijnen, voor nu toch. Morgen is er weer een andere dag.’
‘Dit is lang geleden.’
‘Ja, al voelt het zo niet. Hoor je de regen?’
‘Ja, zachtjes. Ver weg.’
‘Ik ben zo moe, eigenlijk. Het overvalt me ineens.’
‘Dat is niet erg, het maakt nu niet meer uit.’
‘Ik zal je missen, als je vertrekt overmorgen.’
‘Ik jou ook, ik weet het nu al. Ik wil er liever niet aan denken nu.’
‘We moeten lang genoeg wachten nu. Lang genoeg de nacht in. Zodat deze plek jou een beetje kan opzuigen. Als je dan weggaat, dan ben je er toch nog een beetje.’
‘Zou het zo gemakkelijk zijn, denk je?’
‘Geen idee, we kunnen alleen maar proberen.’
‘Zou de tijd trager gaan als het donkerder is, en we voorzichtig ademen?
‘Ongetwijfeld.’
‘Eerst wou ik niet komen vandaag. Wegblijven, en dan gewoon vertrekken overmorgen. Ik dacht dat dat gemakkelijker zou zijn.’
‘En wat denk je nu?’
‘Ik wil het eigenlijk niet weten. Het maakt nu toch niets uit.’
‘Heb ik je al verteld dat ik die ene foto teruggevonden heb? Waar we samen op staan, toen tijdens die ene vakantie. Ik dacht dat ze echt verloren was.’
‘Dat is goed, mag ik ze morgen eens zien? Ik zou ze graag terug willen zien.’
‘Ik zou graag willen dat je ze meeneemt. Je moet me wel beloven dat je ze nooit kwijt zult doen.’
‘Ik zal ze mee terug brengen. Wil dat dan zeggen dat je op me zult wachten?’
‘Ja. Dat besefte ik vandaag. Het is het enige wat ik wil.’
‘Dat is mooi, ik weet even niet wat te zeggen.’
‘Laat maar gewoon, alles is goed.’
‘Eigenlijk ben ik bang om weg te gaan. Dat heb ik ook beseft vandaag. Misschien ben ik daarom toch naar hier gekomen.’
‘Ben je nu ook bang dan?’
‘Een beetje maar. Een klein beetje maar.’
‘Misschien ben ik het ook wel. De voorbije dagen zat ik de hele tijd te denken aan alle dingen die ik je had moeten zeggen voor je weg zou gaan. En ik dacht dat het toch niet meer zou kunnen. En nu ben je hier, en het is alsof ik helemaal niet weet wat ik zou moeten zeggen.’
‘Dat gevoel ken ik. Misschien komt het morgen wel, misschien is het morgen tijd om te praten. En moeten we nu niet te veel willen zeggen.’
‘Misschien wel.’
‘Het is wel lekker warm hier. Hoe ouder ik word, hoe liever ik het warm heb, denk ik soms wel eens. Zou dat kunnen?’
‘Wie weet. Het is zo een van die dingen die ik ga missen, jou warm maken. Het klinkt wat onnozel als ik het zo zeg, maar iets in die aard dan toch.’
‘Zeg het maar gewoon zo, het is een mooie gedachte.’
‘Ik weet nog hoe jij vroeger ongelooflijk koude voeten kon hebben. Het leek wel uren te duren om die warm te krijgen.’
‘Maar uiteindelijk lukte het je toch altijd, of niet soms?’
‘Ja, ik denk het wel.’
‘Ik denk dat je met mij altijd een beetje geduld moet hebben.’
‘Dat heb ik wel geleerd ondertussen.’
‘Soms vraag ik me af waarom jij zoveel geduld hebt.’
‘Dat moet je je niet afvragen, het leidt tot niets. Laat het maar gewoon zijn. Anders moet ik er zelf ook te veel over nadenken, en dat wil ik niet. Zeker nu niet.’
‘Misschien moeten we brieven schrijven, goede oude brieven. Dat deden we vroeger ook. Wat denk je?’
‘Zouden we dat nog kunnen?’
‘Natuurlijk, wat zeg jij nu. Ik zou het wel zien zitten.’
‘Misschien is het wel een goed idee. Laten we gewoon proberen, we zien wel of het wat wordt.’
‘Ja, dat is goed. Hoor je dat?’
‘Wat?’
‘Het regent niet meer. Misschien moeten we toch maar gaan slapen.’
‘Nog heel even, nog heel even en dan gaan we slapen.’
‘Nog heel even dan.’

Geen opmerkingen: