16 augustus 2018

Iets met stilte

‘Weet je nog hoe we daar zaten? Zo tegenover elkaar? We bleven kijken, zonder iets te zeggen. En ik kon jouw ogen niet verlaten.’
‘Ja, natuurlijk. Ik vond het dapper van jou. En van mij eigenlijk ook wel.’
‘Soms weet je niet waar de stilte is, en daar konden we haar zomaar aanraken.’
‘Het klinkt raar misschien, maar ik kijk graag naar je handen. Ze zijn jouw beweging. En soms zie ik daar de stilte.’
‘Ik kijk soms naar de tijd in mijn handen. Ik zie waar ze vandaan komen, wie er nog woont in die handen. En dat maakt me rustig, het voelt goed dat ze bij me zijn.’
‘Ze zijn groot, veel groter dan de mijne. Toen ik ze voor het eerst zag, wist ik dat er een plek was waar ik graag wou zijn.’
‘En is het daar stil?’
‘Ja, soms wel. Soms ben je rusteloos, en zie ik dat je pijn hebt. En soms ben jij de plek waar alles stil wordt.’
‘Dat zal altijd een moeilijke gedachte zijn. Maar als ik er niet te veel over nadenk zou dat een mooie gedachte kunnen zijn. Het is een droom eigenlijk, dat ik dat zou kunnen zijn.’
‘Jij beseft soms echt niet wat je al wel bent.’
‘Ik word een beetje verlegen nu.’
‘Soms denk ik dat ik zelf niet goed besefte dat ik altijd maar vooruit liep of zo. Alsof stilte alleen maar de afwezigheid van lawaai in mijn hoofd was. Maar het is iets anders, en dat anders is mooier. Maar ook moeilijker. Daar waar het stil is, kun je vallen, kan iemand je naar zich toe trekken.’
‘Ja, dat is zo. Iemand kan je willen hebben.’
‘Ik denk dat jij verlangt naar een trage stilte. En dat is goed, het mag.’
‘Ik denk dat je gelijk hebt. Misschien verlang ik naar een plek waar ik even mag blijven, zonder dat iemand me wil hebben. Tegelijk ook een plek die ik kan zijn voor iemand, waar iemand gewoon wil zijn. Zou dat kunnen?’
‘Ja.’
‘Toen we daar zaten, vroeg ik me af of je je niet vergist had. Dat je dacht dat ik iemand anders was.’
‘Ik had me niet vergist, wees maar gerust.’
‘Ik zei het je al eerder, dat ik de grammatica niet ken, die toch niet.’
‘Maar je kunt wel goed lezen. Beter dan wie ook. Dat heb ik geleerd van jou. Dat je veel meer kunt zien dan je eerst dacht dat er was, en dat de woorden dingen doen oplichten. Ik dacht altijd dat ik de woorden niet nodig had, dat mijn lichaam alles wel wist en alles zou doen. Maar zo is het eigenlijk niet, het loopt in elkaar over.’
‘Jij hebt wel een veel rustiger lichaam vind ik. Ook als het wild is. Het is alsof je het niet moet bevragen. Jij zult denk ik niet zo gemakkelijk het gevoel hebben dat je je lichaam draagt, als een zware grote jas of zo.’
‘Dat klopt. Maar toch. Je hebt me aan het denken gezet, met wat je vertelde over dingen die in een lichaam geschreven zijn. Als woorden, of als niet-woorden. Ik kijk nu beter naar hoe ik beweeg, en het is alsof ik nu mijn adem zie, terwijl ik daar vroeger nooit vragen over stelde.’
‘Het is wel een mooie gedachte eigenlijk, dat je dus vooral niet onbevlekt moet zijn, daar waar het stil is.’
‘En is er dan ook geen verlossing in de stilte?’
‘Het zou mooi zijn als we geen verlossing meer nodig hebben.’
‘Alleen stilte.’
‘Alleen stilte.’
‘Een belofte, zonder hemel.’
‘Soms heb ik schrik van het verlangen. En soms kan ik er gewoon naar kijken. In de stilte is het niet weg. Het is, gewoon.’
‘En soms ben ik ook wel heel erg blij dat het af en toe helemaal niet stil is. Ik wil me wel verliezen, af en toe. Dat heb ik ook nodig.’
‘Ik weet het. Het is zo mooi, dat je je niet afvraagt of je dan wel terug zult komen. Alsof je dat niet hoeft te weten.’
‘Ik ben wel een beetje bang eigenlijk, maar dat hoort er ook bij.’
‘En wil je dat ik met je mee ga, naar waar het niet stil is?’
‘Misschien. Dat weet ik nog niet.’
‘Dat is goed.’
‘Het is goed dat we toen gekeken hebben.’
‘Heel goed.’

Geen opmerkingen: