14 juni 2007

Het water


‘Je zou kunnen gaan tot waar de wind waait.’
‘Zou de regen daar ook stoppen?’
‘Dat kun je pas weten als je daar bent.’
‘De regen is goed nu. Als je even stilstaat, kun je het water zo zien verdampen. Voel maar.’
‘Je beweegt als je vader, als je zo stapt. Nee, niet stoppen.’
‘Weet je, ik wilde weg van waar we waren. Er waren te veel woorden. Die alleen maar gebruikt werden om de ruimte in te nemen. Om minder plaats over te laten voor de ander. Om brutaal te roepen, waar er alleen maar aarzelend gezwegen had mogen worden.’
‘En wat deed jij dan?’
‘Ik sprak, maar voelde vanaf het eerste woord dat ik wilde zwijgen. Door te spreken voelde ik me ingenomen door de ruimte die niet de mijne was.’
‘Soms wil je dat er eerst iets anders komt. Zoals wanneer je je zus lang niet gezien hebt. Ze komt binnen in het huis. Eigenlijk zou dat bijna sluipend moeten gebeuren. En je zou lang naar elkaar moeten kijken. Je zou moeten voelen of de huid onder aan haar kin is veranderd. Je zou moeten kijken naar haar handen. En pas daarna zou je iets mogen zeggen. Je zou de woorden moeten laten verschijnen, alsof ze niet van jou, maar uit zichzelf de ruimte in zouden komen.’
‘Ja, dat is het. Ik kon alleen denken aan water. Hier op mijn arm, hier op mijn schouder, of hier op mijn buik. Bijna was ik het vergeten, hoe het voelt.’
‘Het water maakt je stiller. Het is mooier als het beweegt. Het mag niet stilstaan.’
‘Ik vraag me af op wie jij het meest lijkt als je beweegt? Soms lijken moeders op hun kinderen, en niet omgekeerd.’
‘Als mensen te veel praten, zien ze niet meer hoe hun handen veranderen. Soms lijkt mijn huid oud. Ik weet niet wanneer ze van nog niet oud naar net wel overgegaan is. Misschien heb ik dat ene moment gemist. Maar als het licht anders is, is het ineens niet meer zo.’
‘Ik las dat je huid verandert als je aan mooie dingen denkt.’
‘Ja, dat hoorde ik ook. Maar ook de geur van wat je omringt. Ruik maar, de regen doet het groen hier aan de rand van het bos anders ruiken.’
‘Als we straks daar zijn, zou ik willen dat we wachten tot de regen stopt, hoe lang het ook duurt. En pas daarna keren we terug. En alles zal anders zijn.’
‘Je kunt heen en weer gaan, maar het is altijd anders. Je moest weggaan, omdat je alleen maar thuis wilde zijn, van in het begin al.’
‘Maar als je thuis was gebleven, zonder weg te gaan, zou je verdwaald zijn. Je zou de hele nacht onrustig draaien in je bed.’
‘De regen staat je goed.’
‘Jou ook. Kijk maar naar deze druppels. Het is alsof ze altijd blijven. Terwijl je ze toch ziet vallen. Ze komen telkens terug. Ze bewegen altijd, maar lijken toch op één plek te blijven.’
‘Vandaag besefte ik ineens dat ik niet meer weet hoe lang ik je ken.’
‘Misschien moeten we hier een foto maken van wie we zijn. Elke keer als we hier voorbij komen. En we hangen ze op de rode muur. Naast elkaar. En we zullen zien hoe de tijd verandert rondom ons.’
‘Zouden we het durven om geen datum op de foto’s te schrijven?’
‘Of misschien stiekem op de achterkant. In potlood, en heel klein.’
‘Soms droom je van een foto, en weet je nadien niet of je die in het echt gezien hebt.’
‘Misschien geeft het niet. Misschien bestaan ze allemaal wel, alle foto’s. En zijn er maar enkele die toevallig op het papier zijn terechtgekomen.’
‘Eigenlijk is het een mooie gedachte dat het beeld op een foto opdoemt uit het niets in die vloeistof die er als water uit ziet.’
‘Misschien lopen we daarom nu wel zo in de regen?’
‘Alsof je uit jezelf te voorschijn komt.’
‘En dat enkel door het water.’
‘De woorden en de mensen die je wilde ontvluchten zijn er niet meer.’
‘Bijna. Ze zullen pas weg zijn als de regen stopt.’
‘En dan houden we zo lang mogelijk onze adem in, en pas dan draaien we ons om.’
‘Ja.’

Geen opmerkingen: