14 juli 2018

Grensverlangen

Lichtjes in de war, na een zondag die voor het eerst sinds maanden gewoon vrij leek. Iets met achterstalherinneringen in een lichaam.

De dingen die nog moeten gebeuren. Een afstreeplijstje, zo is het in je hoofd. Of beter: een verlangen naar een afstreeplijstje.

Je maakt een foto op het plein. Je schrikt van wat je ziet, in verwondering.

Een andere dag. Je staat op het perron. Je hebt toch geen zin in zo’n volle trein (die in het kader van de minimale dienstverlening ook een beetje korter is gemaakt, denk je). Het is allemaal prima, maar je rug heeft dus geen zin. Je loopt over in rug, of omgekeerd.

Je ploegt je door de dag. De tekst die op zich liet wachten komt er in horten en stoten uit, of zoiets.
Een bericht uit de winkel, dat de serie die je bestelde, en die je al zo lang wilde zien, is aangekomen. (Het eerste en het tweede seizoen waren hartverscheurend. Je wilt het derde voelen, denk je.)

Die avond – dat was lang geleden – kun je eindelijk nog eens een stukje over een boek schrijven. Het begint altijd met een hoop geworstel. En door het schrijven merk je eigenlijk zelf pas wat je van het boek vindt.

En meteen wil je al beginnen aan die reeks.

Een andere dag. Nog eens proberen met de treinen. De rug is nog niet overtuigd. Maar het is wel fijn om weer daar te zijn, in die andere stad.

(Dingen van het lijstje.)

De rug.

(Tussendoor denken aan iets in de volgende week. De vriendinnen vinden het een prima plan. Jij bent nu al zenuwachtig.)

Een andere dag. Een vrije dag. Om naar het noorden te gaan.

Voor de trein vertrekt loop je nog even om. Voor een brood. Met een korst. Voor je zus. Als je eerlijk bent, moet je wel toegeven dat je niet bestand bent tegen de ogen van de broodmevrouw. Het brood ruikt heerlijk. Die geur zal je de rest van de dag vergezellen.

(Een lijstje van dingen die je haar zou moeten zeggen. Voorlopig geef je al maar een brood.)

Het is nu een andere trein die je moet nemen voor het station in het noorden. (Het boek dat je ondertussen aan het lezen bent, gaat ook over het noorden.) Het is de trein die je normaal ook over de grens brengt, en nu een beetje anders rijdt, dus ook via het station in het noorden. Je bent nog een beetje in de war. Is niet nodig. De bus wacht rustig op jou. De busmeneer is erg vriendelijk.

De toren is helemaal ingepakt.

Een tijd later. Je wacht op de bus terug. De bus lijkt maar niet te komen. (Je denkt aan die aansluiting die je zou willen halen.)

De bus komt. Je denkt dat het wel zeker is dat je die trein niet meer zult halen. De busmeneer roept en vraagt of er iemand de trein moet halen. Je doet teken, en gaat even naar voor. De busmeneer heeft blijkbaar graag dat je vooraan blijft staan. Hij is heel vriendelijk, vertelt en vraagt je helemaal uit. Je zegt enkele keren dat het niet zo erg is als je die trein niet haalt. (Alleen als de trein een vertraging heeft, is er nog een kans dat je hem haalt.) De busmeneer begint steeds sneller te rijden, hij wil je absoluut nog in die trein krijgen. Hij draait het laatste rechte stuk op. Er staat een trein. Hij rijdt tot voor de trap, wenst je nog veel succes. (Als je nog beter had nagedacht, had je kunnen weten dat…) Je loopt, springt in de trein, de deuren sluiten. Je hebt het gehaald. De trein vertrekt. In de verkeerde richting.

Je gaat naar de treinmeneer, om daar schuldbewust uit te leggen dat je dus een verdwaalde reiziger bent. Je vertelt over de busmeneer. En de treinmeneer vindt het allemaal prima. Het is niet erg, en je moet niets betalen. Je krijgt een speciaal formulier (de wereldberoemde C6).

(Pas later zul je beseffen dat je dus onbewust over de grens moest. Misschien had je ook dat verlangen onderdrukt. Misschien kon je lichaam zich niet voorstellen dat je in die trein zou zitten en niet over de grens zou gaan.)

Je stapt uit in een Nederlands station, net over de grens. Je wacht even, en neemt dan de trein terug. (De trein die je ook zou genomen als je in het station van het noorden beter had opgelet en dus netjes bijna een uur zou hebben gewacht. Het is toch fijner, denk je, om in die trein te mogen zitten, en dus tweemaal over de grens te gaan.) Een nieuwe trein, een nieuwe treinmeneer. Je probeert het hele verhaal vloeiend te vertellen, maar hij vindt het allemaal al lang prima. (De C6 doet wonderen…) En ondertussen leest het boek van het noorden lekker weg.

In het station van de laatste overstap spreekt een mevrouw je aan over het kleine raampje met ‘nooduitgang’ op, dat ze daar nooit door zou kunnen, en dat ze daar nog nooit eerder op gelet had, en hoe grappig dat is.

(Eens te meer weet je: het openbaar vervoer is geweldig.)

In je tas ruik je nog steeds het brood. Ondertussen heb je een verlangen naar thuiskomen.

Een andere dag. Je legt aan je collega’s het belang van het banaanmoment uit. Ze zeggen het niet, maar ze denken ongetwijfeld dat het hoog tijd is dat de vakantie gaat beginnen voor jou.

Een andere dag. Je staat een boek te kiezen, voor je maatje. Hij verjaart. Je ziet dat ene boek, met die mooie foto. Je weet dat dat het boek is. Later zie je hoe blij hij ermee is. (Je hebt overigens nog een lijstje van dingen die je hem zou willen zeggen.) Je bent waar je wilde zijn, weet je.

Geen opmerkingen: