11 augustus 2011

Café Breugel

Je ziet de aankondiging van de uitgave van enkele live-opnames van de zanger die ondertussen ook alweer een tijdje dood is. Je wilt ze dolgraag horen, en tegelijk ben je bang om ze ook echt te horen. Alsof ze te dicht zouden kunnen komen.

De lege plekken en de kieren. Je zoekt ze, de lege plekken. Het is wat je wilde, alleen zijn, met de leegte die nog niet opgevuld is. Alleen doen wat zich op het moment aandient. Zoals uren lezen. Een hele dag je eigen stem niet horen. En soms is het alsof er kieren zijn in deze gezochte leegte. Iets komt binnensijpelen, doet je even wankelen. Soms is het een herinnering, in angst of verlangen. Soms is het alleen maar het niet weten. Tot het zich weer terugtrekt, en het ritme van de dag het weer overneemt. Alsof je het zou kunnen vertrouwen.

Het kleine meisje loopt het binnenplein op. Haar vader komt iets later, met de bal. Hij laat haar net ver genoeg voor zich uitlopen. In die paar meter is er voor dat moment alle vrijheid van de wereld. Alles kan nog.

Een beetje aarzelend zet je de plaat op. Je tranen laten zelfs geen drie minuten op zich wachten. Je was er zo graag bij geweest, bij een van die laatste optredens. Nu hoor je wat je dan zou gehoord hebben. De herinnerde beelden van de optredens die je wel zag, weven zich ertussen. En even zit je in de zaal. Waar je had kunnen zitten, zo lijkt het.

Al dagen lees je in een Japans boek. Gulzig. Je zou nog sneller willen kunnen lezen soms. Het beweegt zich omheen de grenzen van de werkelijkheid, en lijkt zo iets te willen zeggen over de onwerkelijkheid van de werkelijkheid. Soms ga je zelf een beetje twijfelen, kijk je om je heen. Waar zouden de plooien van wat echt is kunnen zijn. En ineens zie je het kleine poppetje. Er staat een klein Japans poppetje op de rand van je terras. Iemand heeft het daar gezet, of het is daar uit zichzelf gekomen. Je weet het niet. Misschien gaat het ook wel weer uit zichzelf weg.

Het personage in de televisiereeks. Elke dag een aflevering. Zij komt elke week terug. Ze is ziek. Ze weet het, maar wil het niet weten. Ze wil de behandeling van zich wegschuiven, uit haar blikveld. En telkens wil je roepen naar het scherm. Je zou het haar willen zeggen.

Hoe zou het geweest zijn, daar te zitten in die zaal? Je zou, net als alle anderen daar, waarschijnlijk ook bang geweest zijn. Laat dit leven, laat dit concert duren. Alsof elk lied een kleine overwinning zou zijn geweest op de dood. Je zou muisstil zijn, klaar om alles op te vangen, klaar om te beschermen. Net als alle anderen daar, waarschijnlijk.

De stad lijkt zo dankbaar voor een zonnige dag. Het is alsof je alles opgelucht hoort zuchten. Je fietst de lange helling op. Snel. Je wilt het leven voelen leven. Buiten adem aankomen, en voelen hoe daarna die adem weer rustig gaat liggen.

’s Nachts wakker worden, even opstaan, en voelen hoe je lichaam langzaam weer gaat liggen. Wat opgespaard was, verdwijnt heel voorzichtig weer. Wat opgespaard was, laat weer los. En het is goed.

Op de plaat is het optreden bijna voorbij. Café Breugel. De zanger zegt dat het een van zijn lievelingsnummers is. Je was er nooit tegen opgewassen, en nu nog minder. Wat je vreesde, is ook zo. De muziek is te dichtbij. Muziek overleeft het leven, je weet het. En toch is ze niet in staat iemand in het leven te houden. Het valt je nu ineens zo op. Bij zoveel andere platen van wie er niet meer is lijkt dat besef nooit zo aanwezig te zijn. Nu wel. Je zult de volgende dagen enkel in stukjes kunnen luisteren.

Geen opmerkingen: