19 februari 2022

Knalontwijking


De week binnenkomen. (Misschien wou je dat het weekend net iets leger was geweest. Misschien voel je het beter.)

De dag schuift voorbij. Je hapert nog een klein beetje.

Een mooie avond. De boer vertelt. (Iets maakt je heel rustig. Het is goed thuis te zijn, denk je.)

Je krijgt een bericht dat je verdrietig maakt. (Misschien moet je een beetje rouwen?)

Een andere dag. De mevrouw aan het onthaal lijkt helemaal opgewekt. (Je probeert je voor te stellen welk mooi bericht ze net daarvoor gekregen heeft.)

Je maakt foto’s in de vergadering. Je probeert zo geruisloos mogelijk te bewegen door de ruimte, zoals je vroeger geleerd hebt. (Zou het kunnen dat je trager kijkt door een telelens?)

De volgende ochtend. Je luistert naar de verhalen van de vrouwen die in dat bedrijf werken. Ze restaureren kunstvoorwerpen. (Je hebt minstens 38 vragen die je zou willen stellen. Over hoe ze dat doen, hoe ze het materiaal aanvoelen, hoe ze met de tijd omgaan, hoe ze zorgen.) Het is mooi, dat wat je voelt tussen hun woorden. Hoe ze bewegen in het gesprek.

Je zit in de schouwburg te wachten tot de voorstelling begint. (Iets in je verlangt dat iedereen stiller zou spreken, zachter zou zijn.) De schrijvers komen op het podium, lezen telkens een stuk voor. (Je begrijpt het niet, waarom mensen in elke lege plek tussen twee schrijvers, terwijl de muzikant speelt, telkens naar hun telefoon willen kijken.) De man en de vrouw en de vrouw die in het Frans lezen. Hoe mooi ze hun woorden laten ademen. De gedichten bij het einde.

(Op weg naar huis, iets maakt je onrustig. Het zal de volgende dag bevestigd worden. Je bent teleurgesteld.)

In de vergadering de volgende ochtend. De vrouw die de vergadering voorzit, heeft duidelijk koorts, zo zie je op het scherm. Ze doet haar best om overeind te zitten. Je hoopt voor haar dat het snel beter zal gaan.

(Je leert iets over telkens weer daar gaan staan, waar je zou willen staan. Een plek voorbij je teleurstelling. Je hebt het al die vorige keren ook gedaan, het zal nu ook wel lukken. Er ligt nog zoveel tijd voor je.)

Je fietst naar je afspraak, door de velden, langs de rivier. Het is de dag voor de dag van de storm. Je probeert je voor te stellen wat het landschap zal voelen, de volgende dag.

(Hoe je telkens beweegt, en hoe dat misschien wel genoeg is.)

In de volgende vergadering. Je kijkt naar de gezichten op het scherm. (Even lijkt het of je alleen maar mannen ziet die ouder aan het worden zijn, die samen al zoveel weg hebben afgelegd.)

(Je hebt voor een keer geen zin in het journaal, je wilt het niet zien, voor een keer. Je hebt alleen maar behoefte aan verhalen.)

In je droom. Je bent met iemand op weg. Een pad nabij de rand van de kliffen. Daar beneden is de zee. Je vraagt je af waarom zij die tas met kleren heeft laten liggen. Later ben je bezig aan een afwas die heel lang duurt. Je moet heel lang schrobben met dat sponsje, wachten, tot ineens de blauwe kleur begint op te lossen. Je kijkt naar haar, alsof je haar voor het eerst van dichtbij ziet.

(Ergens in de nacht wakker worden. Vaststellen dat je je helemaal veilig voelt in het huis, de wind van straks zal je daar niet kunnen raken.)

In de ochtend, terwijl je naar het journaal luistert, andermaal tot het besef komen dat je volstrekt geen knaldrang hebt. (Dat je eigenlijk stiekem graag zou hebben dat dat woord knallen zomaar ineens chirurgisch zou verwijderd worden uit de taal. Dat er ongetwijfeld iets mis is met jou, en dat je dat niet zo heel erg vindt. Dat sommige woorden, wanneer ze niet zomaar ongedaan gemaakt kunnen worden, je zo droef kunnen maken.)

Je blijft toch maar thuis. (Je was van plan de trein te nemen, om ginder de planten water te gaan geven. Na overleg is de aanname dat de planten het weekend wel door zullen komen.)

Je brengt het kaartje naar het postkantoor. Je voelt hoe de stilte voor de storm langzaam verdwijnt.

(Iets met de storm en de stroom.)

Onderweg naar het etentje die avond met een vriendin waai je bijna weg. In het café is er veel lawaai. De jonge mensen zijn uitgelaten. Het is mooi, hoe ze bewegen. (Laat niemand van hen het woord knallen gebruiken, hoop je.)

De volgende ochtend op weg naar de lezing die je gaat geven. Je bent veel te vroeg daar, je wacht aan de deur. Een vrouw spreekt je aan. Ze zou zo graag al naar binnen willen. Even later komt ze terug naar jou, om te vragen of je (…) bent. Want je lijkt er zo op, zegt ze. Haar ogen glinsteren.

Je spreekt jezelf op gang. (De vorige dag heb je nog lang zitten prutsen aan je presentatie. Iets met het ritme, iets met de lijn.) Je verhalen nemen je mee, dat was de afspraak met jezelf.

Je raakt dat ene punt voorzichtig aan in je verhaal. (Iets over verdriet.) Je ziet hoe ze intenser kijken, een beetje naar voor schuiven op hun stoel. (Het mag, denk je, vandaag mag het, denk je, vandaag is dit verhaal wat je te doen hebt.)

Met die ene zin heb je vandaag mijn leven gered, zegt een van hen nadien. (Je bent verlegen.)

(Julia kijkt mee.)

In de trein terug vindt die ene vrouw dat ze blijkbaar recht heeft op vier zitplaatsen voor zichzelf.

Nog snel alle boodschappen doen. De dingen mogen zich neerleggen. Het is stil in je huis dat op je wachtte.

(Een heel mooi berichtje dat je erg ontroert. Misschien was het wel goed, wat je deed.)

Geen opmerkingen: