04 januari 2013

Wij zijn elkaar

De mevrouw in de winkel van de schoenmaker vraagt of hij dat zwarte laarsje van haar dochter kan herstellen. Die durfde er zelf niet mee komen, en dus komt de mama maar. De hond heeft er namelijk een heel stuk uit gebeten. Uit dat zwarte laarsje dus, achteraan boven de hiel. De schoenmaker fronst subtiel een wenkbrauw, maar heeft duidelijk al meer meegemaakt. Diezelfde hond had eerder ook al een stuk uit haar laarsje gebeten. Ook een zwart. En dat had hij, de schoenmaker dus, toen heel netjes weer hersteld. Of hij het nu nog eens zou kunnen doen. En of dat ook nog klaar zou kunnen zijn tegen oudejaarsavond, moest ze van haar dochter vragen. Het is maar een vraag natuurlijk. Terwijl je staat te wachten, krijg je van haar het hele verhaal over de hond te horen. Over wie wel en wie niet schoengewijs uit de buurt van dat dier moet blijven. Je knikt alsof je dat soort toestanden vanzelfsprekend herkent. Daarna krijg je nog een heel verhaal over haar stapschoenen die ze verloor in Vietnam. Dat je dus blij mag zijn dat je je stapschoenen nog hebt. (Tegen dat ze dat verteld heeft, krijg je je herstelde stapschoenen terug van de vrouw van de schoenmaker.) Je blijft met een begrijpende blik knikken. Als je dan toch gaat vertrekken, kijkt de mevrouw je een klein beetje verdrietig aan. Alsof er nog honderd verhalen moesten verteld worden.

De twee mannen van de spoorwegen staan in de hal te staan. De ene wacht op iets. De andere komt erbij staan. De ene is in het grijs. Met pet. Daaronder een wat onverzorgd staartje. En allerlei papieren in zijn hand. Een of andere onderstationschef of zo. Hij houdt het bord met de vertrekkende treinen goed in het oog. De andere is in het geel. Hij voert vooral het woord. De man met de pet knikt vooral. Het gesprek komt op de kwaliteit van de regenjassen die ze van de NMBS krijgen. En dat die vroeger toch zoveel beter was, die kwaliteit. De man met de pet knikt nog steeds. De gele man gaat verder. Hij heeft er thuis nog een liggen. Van die van vroeger. Wat je daar allemaal mee kon doen. Als het regende, kon je gaan zitten, en de onderkant van die jas omslaan. Zodat er een soort reservoir ontstond. En die regen bleef daar dan allemaal in staan. Je kon daar een vis in laten zwemmen. En dan nog werd die binnenvoering helemaal niet nat. Dat waren andere tijden. En vooral andere jassen. De man met de pet is nog steeds aan het knikken. Hij lijkt lichtjes opgelucht door een of andere verandering op het bord, waardoor hij dringend naar een van de perrons moet. De man in het geel blijft nog even een beetje verloren staan. Hij knikt nog naar het meisje van de broodjeszaak verderop. En loopt dan verder. Buiten regent het ondertussen niet meer zo hard. Met die nieuwe jassen zal het ook nog wel lukken voor vandaag.

De twee kleine meisjes komen eraan hollen. Ze zaten te kijken naar een of andere film van K3 of zo. Aan de grote tafel gaan de grote mensen een spelletje spelen. Iets met dobbelstenen. En allerlei combinaties die je moet halen. Alles moet je noteren op zo’n blaadje papier met vakjes. Je wist al niet meer hoe dat moest. Gelukkig wordt alles nog eens opnieuw uitgelegd. Ook hoe je strategisch moet spelen. Het maakt je altijd wat zenuwachtig. De aankondiging dat je een spel strategisch moet spelen. Dan moet je wat intelligent voor je uitkijken waarschijnlijk. En doen alsof je allerlei strategische afwegingen maakt. Terwijl dat gewoon een rommeltje is met die dobbelstenen. Maar de meisjes komen dus ook meedoen. Dat ene meisje speelde vorig jaar met oudjaar ook een spelletje mee. Eigenlijk speelde jij met haar een spelletje mee. Ze was toen al bijzonder goed in het strategisch spelen. Ongetwijfeld had zij dat spel thuis al dagenlang gespeeld, wat haar een voordeel gaf. (Is dat dan een tactisch of een strategisch voordeel? Wat moet je altijd hard nadenken over die twee woorden…) Tegen dat jij een klein beetje begreep hoe het spel werkte, was het al diep in het nieuwe jaar. En nu komt ze weer meespelen, samen met het andere meisje, ondertussen ook al een vriendinnetje. Dat andere meisje roept: wij zijn elkaar. Wat een ongelooflijk mooie zin. Je kijkt haar verbluft aan. En zij kijkt verbaasd terug. Heeft ze dan iets bijzonders gezegd misschien? Je zou haar willen bedanken. Voor die zin. Op dat moment zijn de dobbelstenen weer bij jou aangekomen. Je laat ze extra hard rammelen in dat zwarte bekertje. Alsof er dan meer kans zou zijn dat er een goede combinatie uitkomt. Daarna kijk je met een subtiel geheven wenkbrauw naar de zoveelste slechte worp, waar weer niets van te maken valt. De twee meisjes blijven onverstoord glunderen. Ze hopen dat er straks vuurwerk zal komen. Je gaat hun maar niet vertellen dat je eigenlijk schrik hebt van vuurwerk. Dat zal wel niet zo strategisch zijn. Waarschijnlijk.

Geen opmerkingen: