11 januari 2013

Wat hoor je

In de krant een stuk van een schrijfster en filmmaakster. Over haar oordopjes. “Ik schrijf altijd met oordopjes in. De stilte helpt me om een andere ruimte te betreden, de wereld van de personages. Eigenlijk is het muisstil in het kleine huis waar ik werk, maar ik wil het geluid van mijn vingers op het toetsenbord niet horen. Het is zoals wanneer je je bewust bent van je eigen ademhaling: dan ga je plots raar ademhalen.”

Die zinnen blijven door je hoofd gaan. Omdat jij dat vooral niet zou willen. En waarom eigenlijk?

Niet omdat je geen stilte zou willen. Vaak wil je dat wel. Stil in het huis. Stil als je in je boek zit te lezen. Soms ook niet stil als je zit te lezen.

Maar niet zo stil. Zou het dat zijn?

Die toetsen wil je wel horen. Soms oefen je jezelf in het nauwelijks betasten van de toetsen. Zo zacht en stil mogelijk. Maar net dat zo mogelijk wil je wel kunnen horen, denk je.

En de adem? Dat wil je zeker niet, dat je die niet zou horen. Misschien, als je er niet op let, dat je dan niets hoort. En dat is niet zo erg. Maar als je er wel op let, en je zou niets horen. Dan zou de paniek toeslaan, denk je. Net door het horen kan er iets terugkeren. Een ‘ik ben er nog’. Zou je jezelf anders ineens zomaar kunnen verliezen? Ongemerkt?

Soms doe je het. Heel zachtjes met je vinger over je huid gaan, net onder je oor. Een nauwelijks waarneembaar geluid. Tenzij er kleine stoppels staan, zo tegen het einde van de dag. En net dat geluid maakt je rustig. Je bent er nog. Je zit niet in een of andere stolp.

En als je er zelf nog bent, misschien is dan de wereld daarbuiten er ook nog wel. Je zou anders ineens de weg kunnen kwijt raken. Je zou ineens vaststellen dat je in een of andere spleet was gevallen. En dan merken dat je ergens achter glas in een ander parallel universum was terechtgekomen. Of zoiets.

Zou dat aan het geluid liggen? Soms ben je even weg, na een dutje of zo, en is het alsof je eigen geluiden diep zitten. Je stem komt van ver. En je moet traag terug naar een ritme komen waarin je lichaam en je stem weer samenvallen met de bewegingen van de wereld daarbuiten. En als op zo’n moment iemand ineens voor je staat, en iets zegt, dan kan het zijn alsof je onbereikbaar bent, ook voor jezelf.

Misschien is het een soort oerangst. Niet dat je veel lawaai zou willen, integendeel. Maar van die paar geluiden die je ’s nachts hoort, ergens, af en toe, gaat een grote rust uit. Het is zoals een kind dat alleen zit te spelen met zijn rug naar de kamer, waar ergens nog andere mensen zijn. Alleen, in het besef dat er ergens anderen zijn.

Maar wat zou de oerangst zijn? Vrees voor de overgave? Het uit handen geven? Misschien zijn sommige mensen daar goed in. Misschien kunnen ze zichzelf zo loslaten dat ze als het ware een eind weg drijven, zonder te weten of ze wel terug zullen komen. Zou daar, op die plek, die totale stilte zijn?

Misschien is er voor die volledige stilte een moed nodig die jij niet hebt, nooit zult hebben. Misschien heb je de zekerheid nodig dat je minstens het geluid van je adem op kunt roepen, wanneer je maar wilt.

Zou die volledige stilte een soort wit gat zijn? Waarin je even goed kunt verdwijnen?

Misschien heeft die schrijfster als schrijfster een moed die jij nooit zult hebben. Kan zij op een plek komen die jij waarschijnlijk niet durft betreden. Je weet het niet.

Je ademt diep in en uit. Zoals je altijd doet als de laatste woorden zich aandienen.

Geen opmerkingen: