29 november 2006

Het is een lelijk woord


Vandaag lees ik in de krant een prachtig stuk over de neiging in de hedendaagse politiek om alles zogenaamd ‘wetenschappelijk’ te willen onderbouwen. Auteur Gert Goeminne (in DM) wijst er meer dan terecht op dat de wetenschap niet meer is dan een theoretisch model om naar de werkelijkheid te kijken. Niet alleen beauty, maar ook truth is in the eye of the beholder.

In de wetenschappelijke methode worden verschijnselen geabstraheerd, uit hun maatschappelijke context gehaald en in laboratoriumomstandigheden bestudeerd. “Harde wetenschappelijke cijfers vertellen ons vooral iets over die geïsoleerde en geabstraheerde problemen, eerder dan over de complexe realiteit waarin mensen leven.” Een verkeerd gebruik van dat soort cijfers is fnuikend voor wat een goed maatschappelijk of politiek debat zou moeten zijn: “Bovendien ( ) rest er binnen die arena geen ruimte voor menselijke betrokkenheid of engagement: als de wetenschap gesproken heeft, moet iedereen zwijgen.” Argumenten die als ‘zacht’ of ‘emotioneel’ worden beschouwd (en het b.v. hebben over de ethische dimensie van het klimaat- of kernenergiedebat) worden al snel gediskwalificeerd als niet ‘echt’ of alleszins niet belangrijk genoeg.

Het stuk zegt zo iets heel moois over de angst die veel mensen lijken te voelen om op een kwetsbare manier te argumenteren en te zoeken. Kwetsbaar is niet zonder cijfers of statistieken, maar is ook niet zonder ethische dimensie. Het is vooral ook niet zonder twijfel. Aarzelend praten, met ruimte voor doorwaadbaarheid, sluit dichter aan bij de werkelijkheid, die per definitie drassig is.

Naarmate ik ouder word, krijg ik er meer moeite mee dat voor velen alleen wat meetbaar is ook als van waarde wordt beschouwd. Pas als er uitgebreide analyses zijn gemaakt, en als bij voorkeur alles in een tabel is gezet, en dan liefst met staaf- of (o gruwel) taartdiagrammen, is er iets te zeggen. Cijfers moeten in reeksen worden gezet, er moeten trends worden bepaald. En zo kan dan weer gekeken worden of de daarna weer opdoemende cijfers nog wel passen in de trend in de cijferreeks daarvoor.

Het gaat mij niet om de cijfers op zich. Vaak zijn ze heel erg nuttig. Maar even vaak schieten ze ook tekort. Ze laten in het beste geval een kant van de werkelijkheid zien. En ze versterken een welbepaalde manier van naar de werkelijkheid kijken.

Ik maakte het onlangs nog mee in een gesprek over de evaluatie van de recente gemeenteraadsverkiezingen. Iemand vroeg mij hoe de resultaten waren in mijn stad. Ik gaf de cijfers van de uitslag. Ik probeerde ze wat te duiden door op de politieke context te wijzen. Er zijn immers dingen die je zelf niet in de hand hebt. En verder zijn er ook aan wat je zelf kunt doen beperkingen. Het kan zijn dat je in alle oprechtheid je best hebt gedaan, in de letterlijke zin van het woord: je best.

Alles is altijd voor verbetering vatbaar, en daar moet je ook altijd in alle eerlijkheid over nadenken. Als je vooraf had geweten wat je later zou weten, had je misschien andere beslissingen genomen. En misschien ook niet. Je kunt allerlei bespiegelingen maken over de criteria waaraan iemand zou moeten voldoen om rol x of y te spelen. Zeer zinvol allemaal. Maar tegelijk ook beperkt. Je hebt de mensen die je hebt, en zij zijn wie ze zijn, met al hun ontroerende onvolmaaktheden.

Misschien heb ik een acuut gebrek aan ‘tabelkijk’, dat zou ook kunnen. Maar terwijl ik de vraag kreeg over de resultaten zag ik meteen al die concrete mensen voor mij die wekenlang de straat op waren gegaan. Ik herinnerde me hoe hun ogen straalden wanneer ze terugkwamen, hoe ze soms moe en soms vol energie aan hun dag begonnen, hoe ze reageerden op anderen, hoe ze probeerden op hun manier zo goed mogelijk te antwoorden op alle moeilijke vragen die ze kregen. Ondanks en dankzij al die kwaliteiten en tekortkomingen zorgden ze als groep voor een resultaat dat in sommige opzichten goed en in andere niet zo goed was. Maar het feit dat zoveel mensen die dingen probeerden te doen op hun manier is me het meest bijgebleven.

Maar ik kreeg te horen dat ik alleen iets zou kunnen leren van de verkiezingen als ik per kandidaat de penetratiegraad zou onderzoeken. (Het is een lelijk woord, ik durf het zelfs niet in de titel zetten…) Pas dan zou de ware werkelijkheid zich ontsluiten voor mijn ogen. En ik zit daar sindsdien al de hele tijd over na te denken. Ik zie een groot plein voor mij met allemaal mensen die op een of andere manier blijkbaar moeten gepenetreerd worden. En dan zouden we een reeks potentiële kandidaten aan deze kant van het plein moeten zetten en die dan loslaten op de groep te … (inderdaad) mensen. Ik weet het toch niet zo goed, eerlijk gezegd… De cijfers die uit dat onderzoek zouden komen, zullen mij ongetwijfeld iets leren, en toch ook weer niet. Het kan zijn dat iemand er toevallig beter uit ziet dan iemand anders. Het kan zijn dat iemand toevallig een man of een vrouw is. En nog zoveel meer.

Het kan zelfs zijn dat de resultaten bewijzen wat ze willen bewijzen. Dat je mensen zou moeten kiezen die een soort perfecte ‘match’ vormen met verwachtingen en voorkeuren van anderen. Je moet dan vooral de juiste legoblokjes kiezen. Maar zo zou er iets verdwijnen dat essentieel maar veel rafeliger is: mensen en hun idealen zijn geen legoblokjes.

Geen opmerkingen: