17 november 2006

Ruim je kamer op


De voorbije dagen werd het debat over de kernenergie weer in alle hevigheid gevoerd. Dat is interessant. Het is een relevant debat. Het gaat over onze toekomst. En het gaat ook over de ethische houding waarmee we naar die toekomst gaan.

Eerst was er het idee van een aantal bedrijven om zelf een kerncentrale te laten bouwen. (De maatschappelijke kost daarvan zou zoals steeds door de overheid gedragen moeten worden, maar dat vinden mensen die nucleaire energie nog altijd willen voorstellen als ‘goedkoop’ blijkbaar geen enkel probleem…) En dan was er het lek over het langverwachte rapport Verwilghen, dat moest bewijzen wat moest bewezen worden, namelijk dat België zou moeten terugkomen op de beslissing over de nucleaire uitstap. Als het over zijn eigen surfplank gaat is Verwilghen wel voorstander van duurzame energie, maar als het over de toekomst van het land gaat, dan moet er ineens een ‘objectief’ debat zijn (dat dus moet bewijzen dat we nog steeds kernenergie zullen nodig hebben).

In de antwoorden van Groen! en van de milieubeweging is ondertussen reeds voldoende op verschillende aspecten ingegaan. Ik zou even willen doorgaan op de ethische dimensie van deze discussie.

Het is een klassieke retorische truc: je tegenstander belachelijk maken. En als het over kernenergie gaat, dan zijn de Groenen altijd ‘ideologisch’. Het stond nog maar eens in het wat lachwekkende persbericht van de werkgeversfederatie Agoria “tegen groene desinformatie en ideologische starheid”. Zo van: wij zijn objectief en wetenschappelijk, de anderen houden zich bezig met hun spielereitjes. De vooronderstelling van die uitspraak wordt blijkbaar niet in vraag gesteld, namelijk of het wel te verantwoorden is dat een land als België in de context van een begrensde wereld wel het recht heeft om zo’n energieslokop te zijn. Alsof het idee dat het huidig energiegebruik een soort onvervreemdbaar recht is geen ‘ideologische’ keuze zou zijn…

Toen ik vandaag het editoriaal van De Standaard las, viel ik zowat van mijn stoel. Daar staat de volgende zin: “Maar alle spaarlampen, douchekoppen en isolatieprojecten ten spijt: is er iemand die gelooft dat we in 2020 of 2030 minder energie zullen verbruiken als nu?” Stel dat het antwoord op die vraag nee is, wat is daar dan de ethische betekenis van? In een begrensde wereld kunnen we alleen rechtvaardige levenskansen geven aan alle mensen als enerzijds de ecologische voetafdruk van landen als België drastisch naar beneden gaat en anderzijds als we landen in b.v. Afrika kunnen helpen om ineens over te stappen naar een duurzame economische ontwikkeling, zonder de fouten die wij maakten. Zeggen dus dat er bij ons niets kan veranderen, is ethisch bijzonder bouwvallig.

Zeker als het over kernenergie gaat, zou de ethische dimensie van het debat meer ruimte mogen krijgen. Ik herinner me nog goed hoe ik als jonge gast van 15 in de klas in de discussie over kernenergie – dat was dan natuurlijk tijdens de godsdienstles – hevig in de clinch ging met de techno-optimisten. Wat mij toen bezighield, is in wezen in niets veranderd. Hoe kun je het produceren van afval dat nog duizenden jaren levensgevaarlijk is een ‘aanvaardbaar’ risico noemen? Waar halen wij het recht vandaan om zo’n erfenis door te schuiven naar de volgende generaties? Het antwoord toen was: de wetenschap zal dat wel oplossen. Nu, zoveel jaar en zoveel miljarden overheidssteun later, is het antwoord: de wetenschap zal dat wel oplossen. De discussie over het nucleair afval is geen vervelende afleiding van het ware debat, het is de kern van het ethisch probleem van deze technologie die enkel een verleden heeft.

Als je te gast bent in een huis, dan ruim je nadien netjes je kamer op. Dat is een mooie en ethisch correcte houding. Je zorgt dat de kamer achtergelaten wordt in de staat zoals je ze aantrof. Je zorgt ervoor dat wie later daar zal logeren daar niet minder van zal kunnen genieten omdat jij nu toevallig zin had om b.v. het bed af te breken, de vloer vol verf te gooien of de ramen open te laten staan als het regent.

Dat is een van de mooie definities van duurzaamheid: de aarde ongeschonden doorgeven aan wie later komt. Sinds een aantal jaren zijn we echter op het natuurlijk kapitaal (niet op de rente) aan het interen. Onze mondiale voetafdruk is te groot, en daardoor maken we de aarde in zekere zin kleiner. Eerst zouden we dus eigenlijk nog eens de ecologische heelheid van de aarde terug moeten herstellen voor we ze doorgeven. Maar het besef dat we in het beste geval huurders en geen eigenaars zijn, die de aarde geleend hebben van onze kinderen, zou moeten aanzetten tot een ethisch correcte houding.

De editorialist in de krant denkt daar blijkbaar anders over: “De veiligheid van kerncentrales en de verwerking van nucleair afval zijn ernstige thema’s, maar ze mogen het debat niet verlammen. Met geloofspunten alleen komen we er niet.” Slik… Dat doet me denken aan iemand die met een oude auto rijdt, met een slecht afgestelde motor, die een verschrikkelijk vieze en giftige walm uitbraakt. En daarop zouden we dan in een ‘objectief’ of zogenaamd ‘niet-ideologisch’ debat moeten zeggen als verantwoordelijke overheid: met die uitlaat hoeven we ons niet bezig te houden, als we maar vooruit gaan, dat is het enige dat telt.

Je kamer netjes opruimen is geen geloofspunt, het is gewoon rekening houden met wie na je komt.

Geen opmerkingen: