09 november 2006

Zwarte inkt


Een van de enorme voordelen van de trein is het leesvermogen. Je zou een treinrit kunnen omschrijven volgens de hoeveelheid kranten die je tijdens zo’n rit kunt lezen. Mijn ochtendrit naar het werk is goed voor drie kranten. Ik kan ze dan voldoende lezen, en tegelijk ook enkele leuke brokken achterhouden die ik pas lees tijdens de terugrit. (En dat in het kader van het uitstellen van het genot natuurlijk.) Op dinsdag wordt het wel moeilijk, want dan komt er ook nog de HUMO bij, wat leidt tot keuzestress…

Voor de rit terug naar huis neem ik meestal een P-trein. Die bewuste trein doet er iets langer over dan de andere. Daardoor heb ik altijd voldoende ruimte om te zitten. Maar bovenal stijgt het leesvermogen. Ze duurt zelfs net lang genoeg om een hele literaire katern uit te lezen. Het lezen van een literair katern is een ultieme vorm van luxueus genot. En dat genot kan ik tweemaal per week beleven.

In de literaire katern van De Morgen las ik gisteren een mooi gesprek met de auteur Paul de Wispelaere, vooral gekend voor zijn boek Het verkoolde alfabet. Het is een heel mooi melancholisch gesprek met een schrijver die voelt en beschrijft hoe hij ouder wordt. Het lezen van zo’n gesprek heeft een hoog glimlachgehalte. Bij heel wat zinnen begin je een heel klein beetje te glimlachen en kijk je traag naar buiten.

De Wispelaere heeft het onder meer over hoe hij schrijft. Hij legt uit dat hij alleen met een pen kan schrijven. “Maar om echt te kunnen schrijven, moet ik gereedschap hanteren. Ik schrijf altijd met dezelfde pen die ik mijn ‘gouden pen’ noem, maar die een groene pen van het merk Waterman is. De inkt die ik gebruik, is zwart. Schrijven is handwerk. Taal is ambacht. Als ik schrijf, schaaf ik zoals mijn vader zijn hout schaafde.”

Over die paar zinnen zouden al enkele boeken vol kunnen geschreven worden. Ik herken me er alleszins volledig in. Ik kan eigenlijk ook alleen maar met een pen schrijven, én met zwarte inkt. Om dingetjes tussendoor te noteren als ik zit te werken of zo gebruik ik nog wel graag een potlood. Dat voelt soepel en bescheiden. Het voelt ook heel ‘akoestisch’.

Met een balpen schrijven, kan ik niet. Ze past niet in mijn hand. Ze voelt verkeerd aan. En alleen mijn lelijkste handschrift komt eruit. Nee, het moet een pen zijn. Ze is ook van Waterman. En ze is zwart. Toen ik ze kocht, vroeg ik een iets zwaardere versie. Die ligt beter in de hand. Het pennetje zelf is volgens mij ook van goud, of dat wil ik toch graag geloven. Te fijn mag ze niet zijn, dat werkt niet voor mij.

Volstrekt taboe zijn natuurlijk de zogenaamde ‘vullinkskes’, de plastic inktpatronen die je dan weer moet wegsmijten. Nee, er moet een pompje in zitten. En dan een mooie inktpot. Op al mijn werkplekken staan inktpotten. En ja, alleen maar met zwarte inkt.

Ik weet niet meer juist wanneer het was, ik denk ergens rond mijn achttiende. Maar het was alleszins een heel bewuste beslissing: vanaf nu geen blauwe inkt meer, alleen nog maar zwart. Op de middelbare school schreef ik nog met blauw. Maar steeds meer begon ik iets te krijgen als een soort schuldgevoel, misschien wel te omschrijven als de ‘tinten-killer-twijfel’. Ik weet niet goed of het instituut tinten killer nog bestaat, maar dat was alleszins dat ding waarmee je een met blauwe inkt geschreven woord kon doen verdwijnen. Een nieuw woord schrijven kon daarna wel enkel nog met een balpen of stift, niet met de pen.

Steeds meer begon het te knagen. De mogelijke uitweg van de tinten killer zou aanleiding kunnen geven tot een zekere gemakzucht. Meer zelfs, tot een gebrek aan eerlijkheid of moed om mezelf in de spiegel recht aan te kijken. Het klinkt vrij heftig, maar zo was het eigenlijk wel.

En op een dag nam ik de beslissing om vanaf dan alleen nog maar in het zwart te schrijven. Als ik een woord fout zou schrijven, dan moest ik het maar gewoon doorstrepen. In het begin was het even wennen. Er was een ander soort moed voor nodig. Maar na een tijdje voelde het als een enorme bevrijding.

Om te schrijven met een pen is ook een welbepaalde gemoedstoestand nodig. Onrust in je handen vertaalt zich meteen in een ander pengevoel. Angst of kwaadheid kunnen aanzetten tot andere bewegingen. Maar bovenal is er een ander tijd/ruimte-gevoel. Als je aan een brief begint, moeten je gedachten zich schikken naar het tempo van het schrijven. Na een tijdje besef je dan ineens dat de woorden zelf die op het papier komen bepalen wat er in je hoofd gebeurt. Het juiste punt van die omslag kun je nooit exact benoemen. Het is zoals wanneer je een bos in wandelt. Eerst voel je je overweldigd en bang door zoveel bos. En na een tijdje voel je je één met het bos. Maar op welk stuk van het bospad dat juist veranderde, zul je nooit weten.

Ambacht en liefde liggen dicht bij elkaar.

2 opmerkingen:

Anoniem zei

Ik hou het meestal op blauw. Hoewel, ik heb voor de zoveelste keer mijn vulpen ergens gelegd, waar ik ze niet meer terugvind, en schrijf dus van moetens met een balpen. Of een potlood.
En P-treinen zijn inderdaad zalig. Meestal ruimte zat, niet zelden heel goed materieel, en rustig. Meestal heb ik ook iets mee om te lezen, maar de helft van de tijd ligt mijn leesvoer gewoon op mijn schoot, terwijl mijn blik naar buiten dwaalt. Alleen al daarom reis ik graag met de trein.

Anoniem zei

Ik heb mijn vulpen teruggevonden. Maar blijkbaar heb ik ze laatst hervuld met rode inkt. Zucht. Niet dat die rode inkt niet mooi zou zijn, of zo, maar niet als je blauwe inkt wilde...