19 november 2006

De woorden

Vanmorgen zat ik nog even te wachten in de hal van een station. Ik had afgesproken bij iemand, maar durf nooit goed veel te vroeg ergens aankomen. (Al vind ik te laat komen nog erger.) Ik zat buiten op het perron, omdat er zoveel volk was binnen. En omdat ik een zwak heb voor perrons. Nadat er een trein kwam, gingen zowat alle mensen van binnen naar buiten om op de trein te stappen. Het was stil in de stationshal. Of het leek stil.

Er was een grote groep doven. Ze hadden daar afgesproken om samen te vertrekken naar een wandeling. Ze stonden opgewonden met elkaar te praten. Het leek alsof ze elkaar lang niet gezien hadden, en ongelooflijk blij waren elkaar weer te zien.

Het ontroerde me zo intens. Liefst had ik de hele tijd alleen maar gekeken naar hen, maar dat leek me onbeleefd. Toch was het eindeloos mooi om naar te kijken. Hoe elke persoon die binnenkwam werd begroet. En hoe iedereen intens stond te praten. Al was er geen enkel geluid te horen.

Te zien hoeveel spieren in je gezicht je kunt gebruiken om met elkaar te praten als je woorden niet kunt laten klinken om gehoord te worden. Hoe intens je kunt reageren op het verhaal van die andere. Een verhaal dat uit die soepele bewegende handen kwam. En steeds ondersteund door die levende gezichten. Met ogen die elkaar de hele tijd aankeken.

Het leek bijna een intieme dans. Breekbaar en sterk. Vol overgave.

Toen ik daarna bij mijn vriendin aankwam, voelde ik nog een soort nederigheid. Er is veel moed voor nodig om elkaar tijdens het spreken de hele tijd aan te kijken. Er is zo veel zoveel in een gezicht te zien. Ik wil het allemaal zien. Het maakt me verlegen.

En hoe je dan praat. Denken over wat een ander zegt, denken aan wat je zelf zou willen zeggen, en dan de woorden zien, voor ze komen.

Als ik te lang praat zonder mijn gezicht te bewegen, dan begint er ergens anders op mijn lijf iets pijn te doen. Als ik het te veel beweeg, lijkt het iets als te veel klank bij het beeld, maar dan omgekeerd.

Soms kun je zo praten dat je stem een stem van de radio lijkt. Je kunt een beetje afstand nemen van jezelf, even op een andere stoel gaan zitten. En alleen de woorden laten. En hoe ze zoeken naar een stem. Je ziet de woorden over de tafel heen en weer bewegen. Heel even staan ze dan dichter bij hun geschreven verwant dan bij het lichaam dat ze net verlaten hebben.

En daarna kun je terugkomen. Alleen nog de beweging van de huid en de ogen. Woorden die dan bijna niet meer worden dan twee handen die elkaar vasthouden terwijl er allerlei andere dingen gebeuren.

Ik hou van de ontkoppeling tussen gezicht en woord die nodig is voor het understatement, voor de lichtjes ontregelende ironie. Met een uitgestreken gezicht iets zeggen wat helemaal niet klopt in die of die context. En dan rustig afwachten om te zien hoe lang het duurt eer iemand het merkt. Ik vraag me af hoe dit soort humor verloopt als je doof bent. En welke andere instrumenten uit het arsenaal je kunt gebruiken. Het lijkt ineens alsof mijn handen zo vreselijk onderontwikkeld zijn. Alsof ze maar een klein stukje van de grammatica kennen.

Je kunt vooraan en achteraan in je ogen zitten terwijl je praat of luistert. Soms denk ik dat achteraan-ogen zijn als het strand bij laag tij. Het water van de ander kan dieper bij mij binnenspoelen. Zo kan ik meer zien, en dus meer horen.

Zouden de woorden soms een excuus zijn om minder uitgelaten te zijn? Zouden ze het gemakkelijker maken om naast elkaar te zitten en via de lucht iets tegen elkaar te zeggen? Zouden de woorden soms een uitvlucht zijn om elkaar niet aan te kijken, heel diep tot achteraan in de ogen, bij het weerzien? Of zou het gewoon gebrek aan moed zijn?

Geen opmerkingen: