07 juli 2010

Kusplek


Ik had ze daar al enkele keren zien staan. Staan kussen, om correct te zijn. Op het geheime plekje. Hoewel, zo geheim is het nu ook weer niet. Het ligt daar gewoon, aan het einde van het perron. Maar de meeste mensen komen er nooit. Als je het dan toch ziet, lijkt het ineens zo bijzonder, bijna mysterieus als het ware. En het kan voor allerlei dingen gebruikt worden. Zoals voor geheime afspraakjes, tussen geliefden die liever een afgelegen plekje opzoeken.

Ze stonden er dus weer, en ik wou er toch iets meer over weten. Over Miranda en Dirk, zo bleek. Ik zag het al aan de manier waarop ze elkaar vasthielden tijdens het kussen. Iets in mij dacht: alleen jonge en gretige geliefden kussen zo. In een moment van absolute stilstand, en met een bijna desperate omhelzing. Maar dat was natuurlijk een domme gedachte. Miranda en Dirk dus.

‘Wij zijn waarschijnlijk de enige twee pendelaars die het niet erg vinden als de trein vertraging heeft. We zien elkaar normaal elke dag hier, op deze plek. Dirk moet daar op spoor 1 zijn trein naar Dendermonde nemen, en ik hier op spoor 2 mijn trein naar Aalst. We proberen altijd zo snel mogelijk weg te raken op het werk, om hier nog enkele minuten samen te kunnen zijn.’

‘We kwamen elkaar voor het eerst tegen net buiten de uitgang van het station, aan het verkeerslicht. Er staan daar ’s morgens altijd veel mensen te wachten om over te steken. En daar had ik haar al een paar keer gezien, en ik kon mijn ogen niet van haar af houden. Na een tijdje begon ze terug te kijken, en glimlachte ze soms al eens. En op een bepaalde dag stond er een bus geblokkeerd, net op het zebrapad, en toen zijn we beginnen praten. En zo is het gekomen.’

‘Weet je, Dirk kan zo goed luisteren. Mijne Roger thuis, die is altijd met zichzelf bezig. Vroeger deed hij aan postzegels, en nu zit hij de hele tijd videogames te spelen. Met veel schietgeweren en zo. Hij kijkt me niet eens aan wanneer ik thuis kom, hij roept alleen dat hij honger heeft of zo. En ja, een vrouw, die wil zo graag eens een keer kunnen praten. Ik heb wel enkele goede collega’s, maar dat is toch anders. Dirk kan dat goed. En kussen kan hij trouwens ook goed. Of mag ik dat niet zeggen?’

‘Het klinkt misschien een beetje onnozel, maar vroeger kuste ik niet zoveel. Noëlla, mijn vrouw, die houdt er ook niet zo van. Als ik haar zo af en toe eens onverwacht kus, dan neemt ze meteen zo een van die natte doekjes om alles er weer af te vegen. Dan heb je op den duur toch geen zin meer, of wel? Het enige waar ik haar blij mee kan maken, zijn gummibeertjes, in alle kleuren. En die eet ze dan allemaal na elkaar op. Zelf koopt ze ze nooit, ze wil ze altijd van mij krijgen. Elke vrijdag neem ik dan een zakje mee, ik koop het hier in het station, in zo’n puntzak, dat is gemakkelijk.’

‘Weet je wat het ook is? Den Dirk is van Dendermonde, en ik van Aalst. Ik moet daar geen tekeningetje bij maken zeker? Als onze affaire uit zou komen, zou het natuurlijk heel vervelend zijn voor Roger en Noëlla, maar minstens zo erg zou het zijn als de mensen zouden weten dat er dus een soort van liaison is tussen Dendermonde en Aalst. Maar ik zie hem zo graag, daar kan ik toch niets aan doen?’

‘Voor mij is Miranda de mooiste vrouw die ik ooit zag. Kijk nu toch eens, hoe ze eruit ziet. En speciaal voor mij heeft ze dit zomerjurkje aangetrokken. Ik zie dat zo graag. Je ziet ook wel waarom, veronderstel ik. Maar ja, we kunnen hier niet veel meer doen dan kussen. Er kunnen nog altijd mensen komen. Het is natuurlijk altijd spannend. Stel dat er iemand die ons kent ons hier zou zien, wat zou er dan gebeuren?’

‘Soms hoop ik wel eens dat Dirk en ik meer zouden kunnen doen dan enkel kussen hier, maar dat heeft toch geen zin, het kan gewoon niet. Ik heb me er al bij neergelegd.’

‘Ik ook wel, een beetje toch. Maar dat maakt die kleine momenten die we samen kunnen zijn nog intenser. En soms bedenk ik een verrassing voor Miranda.’

‘Met Valentijn, of met mijn verjaardag brengt Dirk bloemen mee. Dat is heel lief. Maar ik moet ze wel altijd op de trein laten liggen, want ik durf ze niet mee naar huis nemen. Dan zit ik de hele rit met tranen in mijn ogen naar die bloemen te kijken. Tot ik uit moet stappen, en ze achter moet laten. Maar ja, niets aan te doen.’

‘En Miranda heeft voor mij al eens een boek meegebracht, dat ik dan kon lezen op de trein. Het boek rook helemaal naar haar, daar had ze wel voor gezorgd.’

‘Met dat warm weer zijn er gelukkig wel veel vertragingen. Je hoort ons niet klagen.’

‘Nee, dat is zo. Maar daar is mijn trein, mijn lieveke, ik moet er weer vandoor, tot morgen!’

‘Tot altijd, mijn beertje.’

De trein naar Aalst had nog meer vertraging. Ik bleef nog even bij Miranda staan, tot mijn trein naar Leuven daar was. Toen ik wegreed, stond ze er nog, met tranen in haar ogen. Ik glimlachte even, en knikte. Ze knikte terug, en draaide zich om. Haar trein was dan toch in aantocht.

Geen opmerkingen: