01 november 2009

May You Never



Een fietspad naast een drukke steenweg. De vrouw fietst voor me uit, haar zoontje fietst achter haar, net voor me. Dapper trapt hij de pedalen van zijn kleine fietsje rond, een klein beetje wiebelig nog. De moeder lijkt rustig, vol vertrouwen. Terwijl gaat het verkeer door. Ik blijf achter hen rijden, maar schuif op naar links, zo dicht mogelijk tegen de weg. Hopend dat de auto’s en vrachtwagens daardoor ook een beetje zullen opschuiven naar het midden, en zo verder weg van het fietspad zullen blijven. En als het dan toch moet, dat ze dan maar eerst tegen mij rijden, of zo. Iets verderop steken ze de drukke weg over. Mijn handen blijven trillen.

Je denkt soms dat het gemakkelijker wordt met het ouder worden, maar het is niet zo. Je zou iedereen uit de wind willen zetten, zorgen dat er alleen een warme en veilige plek overblijft. Het is niet anders dan dat. Je kijkt naar al die anderen, vaders en moeders, en hoe ze het doen. Het zal altijd een raadsel blijven.

Soms zijn ze er ineens. Al wie je lief is. Ze zijn onderweg. Ergens. En je zou willen zeggen dat ze moeten oppassen. Voorzichtig zijn. Je zou een of andere godheid, mocht die er ergens zijn, willen vragen om even te waken. Er even voor zorgen dat iedereen weer veilig en wel thuis komt.

Misschien is het de herfst wel die je een beetje week maakt. Misschien helpt moe zijn ook niet echt. Je zit televisie te kijken en ineens ben je niet meer bestand. Wat het is, weet je niet. Het raakt je midscheeps.

Je kijkt naar de kinderen. Tot je beseft dat het misschien niet meer het juiste woord is. Ze zijn groot geworden. Ze hebben al een wereld veroverd. In je hoofd is het nog toen, en alles wat tussen toen en nu ligt. Zij willen misschien alleen maar nu zijn. En zo hoort het ook. Iemand heeft hen vinger per vinger losgelaten. Het is allemaal gebeurd, daar ergens, en jij kon alleen maar kijken. En het zal wel goed zijn zo. En toch. Toch zou je willen zeggen. Dat ze voorzichtig moeten zijn. Je zegt het niet. Ze zouden je aankijken zoals jij zou hebben gekeken. En het zal wel goed zijn zo. Er is te veel dat je zou willen zeggen. Je zegt het niet.

Zou het kunnen. Dat jij even voor genoeg schaduw uit de wind zou kunnen zorgen, zodat iemand er rustig in zou kunnen slapen? Stel dat je het zou geloven.

Het is aardedonker buiten. Het is warm genoeg binnen.

En soms moet je niet meer doen dan traag ademen. Tot alles op zijn juiste plaats valt. En alle dingen lijken te zijn wat ze moeten zijn. Je kunt de landkaart in je hoofd overlopen. Iedereen die je kent. En alle plaatsen waar ze zijn. Een voor een. En je kunt zien dat het allemaal goed is.

Hoe het zou zijn als je zou kunnen geloven dat jouw naam ergens in de palm van een hand geschreven is. Het zou mooi zijn. Het zou misschien een vorm van rust kunnen geven. Het zou je ervan kunnen overtuigen dat onrust niet de natuurlijke staat der dingen is. In het andere geval blijven alleen je handen over. En de verhalen, natuurlijk. Zo moeten ze ooit begonnen zijn.

En wat er na de verhalen overblijft. Daarmee moet je het doen.

Geen opmerkingen: