14 februari 2019

Toevalswegen

Wat een mooi woord, denk je. De mevrouw vooraan laat het zomaar vallen. Ze bedoelde waarschijnlijk toegangswegen. Maar dat hoef je niet te weten.

Soms komt de poëzie zomaar naar je toe, op een onbewaakt moment.

Je kunt de poëzie zien, in jongeren die de straat innemen. (Ze zien de tranen niet in je ogen.)

Soms kun je verlangen naar de woorden van een gedicht. Hoe ze je huid zouden betasten.

Misschien kun je de liefdes die waren dicht bij je halen op de dag van de liefde. Plekken van verblijf en verlies, tussen vervulling en onvermogen. De verhalen zijn gebleven. En de weg herinnert zich de sporen.

En de verhalen die blijven.

Soms weet je niet wie er in een gedicht opduikt. Het geeft niet.

Je hoort de schrijvers op het podium. Je hoort en je ziet de woorden. Hoe woord zou je kunnen zijn? Zoals die vrouw in het fragment van die Franse schrijver. Hoe aanwezig je kunt zijn.

Hoe je kunt verlangen naar sommige woorden, naar de zinnen waarin ze zich vinden, naar hun ritme, naar hun alleen maar zichzelf zijn. Hoe je kunt verkrampen van andere woorden, die zomaar jouw plek binnenkomen, en niet met zichzelf samenvallen.

Je hoorde het weer. Hoe je bent als je daar staat, je verhaal te doen. Hoe je beweegt, hoe je stem klinkt, hoe je ogen zijn. Hoe je kunt veranderen, blijkbaar, naar breekbaar. Je denkt na over dat verhaal.

Een droom. Hoe je daar stond in die droom. Het was hevig. Maar het was of de dingen je niet konden raken, of je na dat alles nog steeds gewoon jezelf zou zijn, overeind. (Waarom komt die droom nu, denk je.)

Soms wil je niet dat de dingen aan je trekken.

Soms wil je alleen maar een boek lezen.

Je staat te kijken naar die mooie jonge mensen. Een vrouw komt naar je toe. Je kent haar niet. Ze komt je bedanken voor de teksten die je schrijft. Verlegen. Ontroerd.

(Dat woorden die je bij elkaar harkt iets kunnen betekenen voor iemand, daar ergens, het maakt je klein.)

Soms stromen de woorden zomaar in je hoofd. Soms zijn ze als stramme spieren.

De herinnering van je handen.

Als je in de nacht kantelt, blijven de woorden soms nog even. Ze nemen hun tijd, en trekken zich dan terug. Waar zouden ze wachten?

Je ziet de gezichten op het scherm. Soms zie je ineens alleen maar huid.

De jonge vrouw op het podium. Ze staat zo rustig recht, zo lijkt het. Zou ze heel anders zijn op een andere plek?

Je staat te praten op straat. De schrijfster wandelt voorbij. Ze is inderdaad niet zo groot.

(Je bereidt je voor op een volgende lezing. Zul je dan anders staan? Anders bewegen? Anders kijken? Verschuif je van de ene huidplek in de andere? Of zijn het enkel je handen?)

Soms denk je aan de dagen na.

Je staat te praten. Hoe het gaat. Goed. En er is natuurlijk ook de pijn van het zijn, zegt ze. Inderdaad. (Sommige dingen zijn in weinig woorden samen te vatten.)

Misschien is het tijd om binnenkort nog eens. Dat met die handen.

In fragmenten zijn.

Welk mooi woord zal morgen zomaar naar je toe komen?

Geen opmerkingen: