14 maart 2007

Terugkeer

Vanmorgen zat ik in de kliniek. Voor de jaarlijkse controle. Het heeft iets van terugkeren, hoewel ik zelf niet helemaal begrijp in welke zin.

Elk jaar, als ik weer op weg ben naar Gasthuisberg, slaan onderweg even de zenuwen toe. Hoewel het sinds enkele jaren een ‘routine’ is, blijft het altijd een beetje bijzonder. Die ene plek aan het verkeerslicht net voor waar de berg van Gasthuisberg begint. Daar sta ik altijd met de fiets voor het rood. En ik denk terug aan zoveel jaar geleden toen ik daar stond, en in een totale chemo-paniek terechtkwam. Opgespaarde twijfels, weggeduwd door vechtlust, kwamen naar buiten. Ik kon letterlijk de berg niet meer op.

Je komt toch even een andere wereld binnen. Wachten aan het onthaal. Ik kijk naar de vrouwen die aan de inschrijvingsbalie zitten en hoe efficiënt ze al die mensen op weg helpen door het doolhof.

Het is de blauwe pijl meneer. Vandaag is er een omleiding. Maar de blauwe pijl verdwijnt niet.

DIO, wachtzaal D meneer. Ik kijk naar de mensen die ook in die gang zitten. Sommige gezichten herken ik van vorige jaren. Iedereen is hier toch een beetje gespannen. Ik vraag me af wat ik zometeen weer moet gaan zeggen als alle vragen komen.

Ik zeg meestal dat ik een buik met karakter heb, sinds de kanker zoveel jaar geleden toesloeg. Ik heb er letterlijk en figuurlijk mee leren leven. Die buik heeft een eigen logica. Het is merkwaardig hoe je een deel van je eigen lichaam kunt observeren. Toen ik ziek was, en zeker toen ik in kliniek lag, was die buik me ontvreemd. De buik werd geobjectiveerd, en daarmee ook de rest van mijn lichaam.

Maar de buik kwam terug. Meer dan tevoren. Toen was er niet echt een plek, daar waar mijn buik is. Het is een mooie paradox: door een stuk uit die buik weg te nemen, kreeg ik meer buik terug. We zijn vrienden geworden, voor het leven. En ondertussen begrijp ik de grillen en kronkelwegen.

De assistente, zo stelt ze zich voor, stelt me zoals verwacht weer allerlei vragen. En weer ben ik even in de war. Vragen over ‘klachten’ passen niet op hoe wij, mijn buik en ik, functioneren. We hebben manieren gevonden om met elkaar te communiceren. En dat in een symbiotisch verband. Als ik mijn buik niet elke dag even streel, dan hoor ik het meteen.

Ze gaat weg om de professor te halen. Terwijl blijf ik in het kamertje zitten. Ik kijk stiekem even op het computerscherm. Waarom moet ik eigenlijk stiekem zijn? Mooi onder elkaar staan alle onderzoeken opgesomd die in deze kliniek op mij zijn uitgevoerd. Ik kijk naar de datums, en moet even een traan wegpinken.

De professor komt binnen. Ze lacht me tegemoet. Ze zegt dat ze tot voor kort aan die kant van de tafel zat, dus assistente was. Ik zeg haar dat ze vanaf nu dus naast de tafel mag zitten. Ze vertelt over de al dan niet erfelijke oorsprong van mijn kanker. (Later zal ik lezen dat darmkanker maar erg weinig voorkomt bij mensen onder de veertig: vijftig per jaar in Vlaanderen. Ongeveer evenveel als lottowinnaars.)

De verpleegster die mijn bloed trekt en de afspraken voor volgend jaar vastlegt, is zoals steeds erg lief en rustig.

Ik loop de gang weer door. Ik herinner me dat ik in die gang zat, nadat een andere professor mij had laten verstaan dat ik eigenlijk “statistisch gezien” als genezen kon worden beschouwd. Ik zat te wenen in de gang, omdat hij het zo raar had gezegd. Ik wist niet of ik nu blij mocht zijn, en was helemaal verward. Pas toen ik later die dag op de trein met een vriendin belde, drong het tot me door.

Ik voel hoe de tranen terugkomen. Dat is ook een vorm van terugkeer. Ik kijk langzaam naar alle mensen die ik hier zie. Een ander van mezelf ben ik hier weer tegengekomen. En we zijn weer samen.

De mevrouw van de radiografie heeft zoals steeds een heel eigen ‘diep inademen’-kreet. Daarna naar de echografie. Alles is in orde. Ik vraag ook altijd even of ik zwanger ben, maar ook nu weer wordt het bevestigd: als de dokter die me moet onderzoeken bij de echo een man is, dan kan hij niet lachen met de grap. Als het een vrouw is, dan speelt ze mee. En wat je ook doet, de klieders van die gel hangen overal als je weer buiten gaat.

Nadien fiets ik door de stad. Op zoek naar een soort ritueel om deze dag langzaam te laten duren.

Geen opmerkingen: