Ik herinner me nog hoe ik als jonge gast van een jaar of zeventien mee in de lokale 11.11.11-groep moest beslissen over de projectkeuze voor dat jaar. Je kreeg dan van tevoren zo’n brochure met alle mogelijke projecten waartussen je kon kiezen. En dat moest dan gebeuren tijdens de vergadering. Zo wisten we welk land dat jaar al onze aandacht zou krijgen.
Op zich vond ik dat altijd al een moeilijk en wat verscheurend gebeuren dat me wat onwennig maakte. Zo snuffelen in de catalogus. Op basis van wat we die avond beslisten zou dat ene project wel iets krijgen, en dat andere niet.
We zaten daar, in de raadszaal van het gemeentehuis, om te beslissen. Iedereen moest zijn of haar voorkeur bekend maken. En ik koos Mali. Mali? Ja, Mali. Eigenlijk een beetje uit dwarsigheid, maar wel gemeende dwarsigheid. Want uit de eerste reeks tussenkomsten bleek al meteen het kader waarbinnen een keuze moest gemaakt worden. Wat blijkbaar een belangrijk criterium was bij de selectie was dat het een “land in bevrijdingsstrijd” moest zijn. We moesten met andere woorden uitkomen bij Nicaragua, El Salvador of de Westelijke Sahara of zo.
Natuurlijk had ik niets tegen die genoemde landen, maar toch. Je zult toch maar per ongeluk niet in een land in bevrijdingsstrijd wonen en honger hebben… Er waren toen dingen aan die selectie die ik niet begreep en die ik ondertussen nog steeds niet begrijp. Enerzijds het begrip ‘land’ en anderzijds het opleggen van een kader waarmee naar de werkelijkheid moet gekeken worden.
Ik weet wel dat ik in een land woon, en ik weet ook dat dat land dus een deel van mijn identiteit mee uitmaakt. Ik zou zelfs zeggen dat ik graag in dit land woon. Meer zelfs, ik wil zelfs niet dat België verdwijnt. Er zijn dingen die me met de andere Belgen verbinden, en daar kan ik goed mee leven. Ook omdat het hele idee België zo’n morsig begrip is. Maar verder had ik altijd het gevoel dat België een hoop mensen is die toevallig hier op een hoopje is samengevallen. Met een beetje kosmische pech was ik trouwens net aan de andere kant van de grens gevallen, en was ik nu een Nederlander. Maar nooit had ik het gevoel dat dit land één ‘massa’ is, met één identiteit, één doel en één bestemming. Het is hoop mensen, met verschillende belangen, verschillende interesses, verschillende lichaamsgeuren en verschillende graden van aantrekkelijkheid. Met sommigen van hen drink ik graag een glas en wil ik praten over de liefde en het leven, met veel anderen wil ik liever niet eens samen op de trein zitten. Gewoon gedoe dus…
Maar als het over anderen gaat, dan zijn die anderen blijkbaar wel ineens één uniforme massa. En dan wel nog liefst in de richting die wij zo graag willen, maar die we hier niet kunnen realiseren, omdat wij hier namelijk gewone, saaie, en beperkte mensen zijn. Een land kiezen omdat dat land beantwoordt aan het ideologisch kader dat je zelf zo graag zou willen zien, is eigenlijk een vorm van misbruik. Hopelijk kan er aan de andere kant van de wereld een soort revolutie zijn, die er dan voor zorgt dat er tenminste ergens een revolutie is. We gaan ons leven hier natuurlijk niet veranderen, want we rijden allemaal te graag met de auto en willen allemaal comfort. Maar aan de andere kant van de wereld, daar moeten de massa’s, of ‘het’ volk, of ‘het’ land wel die dingen doen die we zo graag zouden willen.
Ik koos dus Mali, en kreeg meteen afkeurende gezichten. Zo van: wat moeten we nu met Mali? Over Mali was niets interessants te vertellen, dat land lag daar gewoon in Afrika te liggen, meer niet. Er waren blijkbaar geen grote volksbewegingen bezig die zich tegen het Amerikaans imperialisme of ander pervers onheil verzetten. Er was geen ‘nieuwe mens’ in opbouw. Gewoon mensen. In se dus even gewoon als elk ander land op de wereld.
Dat jaar werd het denk ik de Westelijke Sahara. Het was overigens een goede campagne, we haalden veel geld op en zo.
Dezelfde onrust die ik toen voelde is nooit overgegaan. Ik gun elke mens van de wereld uit het allerdiepste van mijn hart de meest warme en in alle opzichten van het woord rijke toekomst. Ik hoop dat elke regering van elk land ervoor kiest om een pad op te gaan van sociale en ecologische rechtvaardigheid, hoe eerder hoe liever. Maar ik krijg nog altijd lichte rillingen als ik mensen hoor praten over een dictatuur die niet zo genoemd mag worden om de grote leider ervan aan de ‘goede’ kant van het politieke spectrum staat. Ik voel verzet als elke zinnige opmerking over mensenrechten wordt afgedaan met ‘de’ verwezenlijkingen op het vlak van onderwijs en gezondheidszorg. Ik kan en wil niet geloven dat een heel land of een heel volk ineens ‘links’ geworden is, omdat hun president dat is. Het zou maar erg zijn als het daarvan afhangt. De werkelijkheid is altijd iets rommeliger dan dat. Onrecht, onderdrukking en armoede zijn reëel, en een schande voor de mensheid. Maar het zijn allemaal individuele mensen, met individuele verhalen. Net als ik zijn alle andere mensen in het leven geworpen. Als wij hier niet willen herleid worden tot een land dat al dan niet in het juiste kader past, dan moeten we dat ook niet met anderen doen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten