27 april 2014

Haarscheurtjes

‘Wat fijn dat ik je hier zomaar tegenkwam vandaag.’
‘Ik had gehoopt dat ik je hier zou zien, en ja.’
‘Het is hier gelukkig wat stiller dan daar. Je ogen zien er een beetje moe uit, kan dat?’
‘Ja, dat kan zeker. Het zullen ook wel niet alleen mijn ogen zijn, vrees ik.’
‘Het is goed dat we nog eens kunnen praten. Als ik je te lang niet zie, word ik zenuwachtig, en doet het een beetje pijn ergens.’
‘Dat is wel mooi. Wat je vanmiddag vertelde, raakt me toch wel erg. Ik herken het ook wel een beetje.’
‘Ja, dat kan ik me voorstellen. Ik dacht nog aan je enkele dagen geleden.’
‘En wat denk je nu dan?’
‘Goh, ik weet het niet zo goed. Soms ben ik bang. De tijd die door je heen gaat. Met het ouder worden worden sommige dingen gemakkelijker. En tegelijk is het soms moeilijker om jezelf tegen te komen. Ik voel mezelf soms zo’n sukkel. Voor even maar natuurlijk, het gaat altijd wel weer over, maar toch.’
‘Dat ben je niet, wees maar gerust. En ik kan het weten.’
‘Dat is lief.’
‘Vanochtend was ik vroeg op. Ik zat aan de tafel, keek naar het licht buiten. Het was stil in huis. Ik wou nog geen muziek. En het was alsof er een sluier over me heen hing. Een soort nevelverdriet of zo. Hoort misschien wel bij een zondag.’
‘En wist je waar je naartoe wou?’
‘Nee. Ik dacht alleen: een plek waar ik niets moet uitleggen, waar de dingen zijn wat ze zijn.’
‘Iets onnozel tussendoor, sorry, maar anders vergeet ik het. Vorige nacht droomde ik dat ik de ruimte in moest. In die droom zou ik een dag later met een vriendin in een soort ruimtecapsule de lucht in gestuurd worden. Ik wist wel dat ik daar eigenlijk niet naartoe wilde. Maar ik durfde het niet goed zeggen.’
‘Haha. Jij de ruimte in? Ik wist niet dat je zo dapper was?’
‘Ik ook niet. Niet dus.’
‘Op zo’n stille ochtend, als er niemand in de buurt is, hoor je jezelf dingen zeggen als: de liefde is ingewikkeld.’
‘Ja, zo stiekem even hardop zeggen, en dan om je heen kijken, of er toch niet toevallig iemand het zou gehoord hebben.’
‘Daarna ben ik iets gaan doen met de plantjes. Ik had pas gezaaid, en daar waren al kleine plantjes uit gekomen. Ik heb er enkele uitgehaald en in aparte potjes gezet. Zodat ze goed kunnen groeien. Op een of andere manier maakte dat me rustig en vredig.’
‘Herkenbaar.’
‘Wat denk je nu?’
‘Vorige week, midden in de nacht, nadat ik weer had liggen woelen, dacht ik dat ik jou een brief moest schrijven. Ik weet niet waarom, maar het voelde zo.’
‘Waarom heb je het dan niet gedaan?’
‘Ik weet het niet. Ik schaamde me een beetje, vond dat ik het allemaal maar weer over moest laten gaan, denk ik. Maar het was alsof ik je dringend iets moest zeggen, voor het te laat was of zo. Er kan altijd een komeet op mijn kop vallen natuurlijk.’
‘Ja, ongetwijfeld.’
‘Nu ja, het zal voor een andere keer zijn dan. Ben jij soms ook bang?’
‘Ja. Gewoon. Af en toe wel.’
‘Ik vind het ondertussen al wel een stuk gemakkelijker om zoiets te zeggen. Het is gewoon iets dat komt. En meestal ook wel weer gaat.’
‘Ik heb eigenlijk altijd gevonden dat jij daar beter in was, in dat soort dingen. Ik weet niet of ik je dat ooit al gezegd heb. Misschien ben jij uiteindelijk wel minder bang dan ik.’
‘Denk je dat?’
‘Ja, toch wel.’
‘Ik moet er nog eens over nadenken. Weet je, het maakt me gelukkig dat wij hier nu zo gewoon zitten praten.’
‘Ja. En zie je wel, je zegt het wel. Je denkt alleen maar dat je weinig zegt, maar het is niet zo.’
‘Zal ik voor jou nog een koffie halen?’
‘Ja. Met een stuk taart erbij. Dat moeten we toch doen nu, of niet?’
‘O ja. Een stuk taart. Mmm.’

Geen opmerkingen: