06 april 2014

Plekloos

Een lange rit. Heen en weer. Je boek blijft de hele tijd bij je.

Beelden gaan door je hoofd. Woorden ook. Blijkbaar hebben ze hun tijd nodig. Tijd om te komen, om in je rond te dolen. Dingen die je niet weet, nog niet weet. Als het tijd is, zullen ze wel vertrekken. Het is nog geen tijd.

De trein trekt zich verder op gang. Je bent moe. Je lijf zou een hele dag niets thuis ook hebben kunnen verdragen. Maar hier wil je ook wel zijn. Als een herinnering aan huidverlangen. Je zou willen dat dit ritme, dat deze trillingen bezit nemen van je huid. Waardoor je zou verdwijnen.

Je zag een artikel in de krant dat je niet durft lezen. Ooit zag je de randen. Je wilt er nooit meer naartoe.

Je gaat ergens naartoe. Dat is het plan. En even denk je dat je bereikt zou willen worden, zoals de trein je de illusie geeft dat je je bestemming kunt bereiken.

De beweging creëert een leegte die je omhult. En in dit veilige niemandsland zou je alles kunnen zeggen, zou alles onthuld kunnen worden.

Zou die malse regen daarbuiten je stramme vermoeidheid van jou weg kunnen spoelen?

De tijd die nodig is.

Soms kun je verlangen naar woorden die zomaar naar je toe zouden komen. Ze zouden je zacht maken. Ze zouden je vergezellen. Ergens in je rug, zoals de auteur in het boek uitlegt.

Een tussenstop. Je zit te wachten. Je zoekt een bank zonder wind. Het is een tussengebied. Die woorden, ze zouden iets veranderen aan de plekloosheid van deze plek.

De trein vertrekt weer. Je kijkt naar je boek, naar de foto. En je denkt: dat het er is, dat ik ernaar kan kijken, dat ik het aan kan raken, het is als troost.

Soms ben je alleen de beweging van de trein, het verschuiven van het landschap. En soms is het alsof je leeftijd zich in je nestelt, in die beweging.

Het landschap leert je iets over alleen zijn, in een landschap.

De terugreis is al begonnen. Daarnet dacht je nog toen je jezelf zag bewegen: ik lijk op hem.

Beelden komen terug. Soms denk je dat je altijd een toeschouwer zult zijn, dat de anderen wel weten hoe ze dat goed moeten doen, in het midden staan, en zo.

Beelden komen terug. Soms ben je bang, diep in de nacht. Soms niet.

Een volgende tussenstop. Een lange vertraging wordt aangekondigd. Je zou hier rechtstaand in slaap kunnen vallen, denk je even. Je onrust zit tussen jou en waar je naartoe gaat.

Normaal kan het je niets schelen, maar nu denk je dat je aan die andere kant van de grens wilt zijn. Alsof het gemakkelijker is om daar moe te zijn.

De trein neemt je mee. Je schuift zachtjes weg in het vertrokken zijn.

Zou je ooit kunnen slapen onderweg? Zou iemand je dat ooit kunnen leren?

De trein raast door het landschap, probeert minuten in te halen. En het is alsof ze het weten, de bomen daarbuiten, alsof ze je toeknikken.

Er is een liedje met daarin iets als ‘breng me naar huis’.

Misschien mag het wel regenen, denk je, dat laatste stuk op weg naar huis. Je zou niet weten waarom, maar het lijkt te kloppen.

Je denkt nog aan het woord achterland. Waar kwam het vandaan?

Je bent bijna thuis. Misschien is dat al veel.

Geen opmerkingen: