22 februari 2014

Waar je zou willen verdwijnen

Het was weer tijd. Voor de Goldbergvariaties. Ze lijken nu als een plek, waar je naartoe zou kunnen gaan. Om er te verdwijnen. Het is alsof de noten een plek creëren, een ruimte waar niets anders kan zijn. Waar de zwaartekracht wegglijdt uit je huid. Waar je alles af kunt leggen. Een betekenisvolle leegte.

Een aarzelend verlangen naar woorden. Dat is er ook. Je kunt ze zien, de woorden die zouden zijn. Je zou ze traag laten komen, tot ze je omringen, als in een rustig handschrift. En toch aarzel je. Je bent te moe voor de woorden, misschien ook wel  bang voor het omgeven zijn door. Het maakt je onrustig. In vlagen.

En je ziet beelden van de zee. Hoe zou de wind daar zijn? De wind die je vanmorgen op de proef stelde. Een beetje maar. Maar aanwezig genoeg. Om iets te zeggen.

Het is zo lang geleden. Het kleine jongetje met zijn hand in de zak van de loden jas van zijn grootvader. Daar was het veilig.

Even ga je liggen. Een soort slaap komt snel. Iets van de wind lijkt binnen te zijn.

Stel dat je leven zou geschreven zijn in schriftjes. Je voelt ze. Ergens in je rug. Je kunt ze bijna zien.

Er is iets met die muziek. Ze draagt tegelijk zoveel tijd, en is ook telkens een nieuwe overwinning erop. Die plek waar ze zijn, de variaties, je zou je kunnen indenken dat er uit het niets en in het niets een soort sculptuur is uitgehouwen. Onzichtbaar, maar betastbaar. Niet te vermoeden, maar ook niet te vermijden. Je ogen voelen oud. Ze schamen zich een beetje tegenover die muziek.

Je zou iets willen voelen in je handen dat je verbindt met de tijd. Iets met een oorsprong en een bestemming.

In de kamer zie je verhalen. Je durft ze niet naderen. Ze zijn daar. Je blijft op een afstand.

Je voelt de littekens op je buik. Ze hebben zich genesteld in je landschap. Ze geven er iets als een diepte aan.

Je kijkt naar je handen, en naar hun falen. Maar ze gaan niet weg, ze blijven.

De grootvader was toen nog een stuk groter dan het kleine jongetje. Hij hield de wind tegen.

Je ziet de tijd die nog voor je ligt. Als een zwak verlichte weg in de schemering. Je hoeft niet te zien hoe ver hij nog gaat.

Het licht van de ochtend leek als een geschenk.

Je denkt aan iemand. En aan een vraag die je zou voorleggen. En je zou weten wat de reactie zou zijn. Alleen dat al stelt je gerust.

De muziek is bescheiden en trots aanwezig tegelijk. Je kunt het niet uitleggen. Je voelt je klein.

Het jongetje ziet de bewegingen van zijn grootvader. Die is met een blokschaaf bezig. De versie houtkrullen komen eruit. Het jongetje wil ze voelen. De grootvader kijkt met één oog langs de lat. Het jongetje neemt alles in zich op. Zoals de geur van het gammele houtkacheltje.

Je voelt de adem nog niet van de avond die zich neerlegt. Dat komt nog wel.

Geen opmerkingen: