10 mei 2013

De doos

Ik zag haar in de winkel. Juliana. Ik stond daar te snuffelen, op zoek naar boekjes voor in de doos. Ze kwam bij me staan, blijkbaar aangetrokken door hetzelfde boekje. Een boekje over boeken. Dat dacht ik toch, dat ze daarom kwam.

‘Sorry dat ik zomaar tegen u begin te praten. Normaal doe ik dat niet. Maar u heeft een hoofd dat tot een gesprek uitnodigt.”

Over dat laatste moest ik even nadenken. Even daarvoor had ik nog van iemand te horen gekregen dat ik niet mag zeggen dat ik lelijk ben. Ik was nog volop bezig die moeilijke boodschap te laten doordringen tot in mijn onderbewuste (was nog niet verder dan wat frunniken aan de bovenste aardlagen). Over welke kwaliteiten of afwijkingen moet een hoofd beschikken om uit te nodigen tot een gesprek? Andermaal eentje voor de categorie ‘moeilijke vragen’, waar ik een abonnement op heb.

‘Mijn naam is Juliana. Ja, het is een wat rare naam. Mijn ouders hadden blijkbaar iets met het Nederlandse koningshuis. Ik niet zo eigenlijk. Ben niet zo’n fan van oranje gebak of oranje ondergoed.’

Of ik iets speciaals zocht, wou ze weten. Ik vertelde haar over de doos. De grote doos met spulletjes voor kindjes die mijn huis bezoeken. Hoe het plan is dat ik regelmatig nieuwe dingen in die doos doe: boekjes, kleurplaten, spelletjes, speelgoedjes, dat soort dingen. Andere mensen mogen ook dingen in de doos stoppen. En zo is het een levende doos, die altijd een beetje verrassend kan zijn.

‘En dat boekje is dus voor de doos? Wat lief.’
Ze keek me een beetje afwezig en met wat waterige ogen aan. Of er iets was, wou ik weten.

‘Ik heb ook een grote doos thuis. De doos van de nooit geschreven brieven.’

Ze bloosde een klein beetje. Nauwelijks waarneembaar. Bij sommige mensen kun je niet zo goed zien wanneer ze moeten blozen. Of ze zijn getraind in bloosuitstellende technieken (een onderdeel van survival).

‘In die doos verzamel ik brieven. Ik maak die brieven allemaal zelf. Lange en bijzondere brieven. Telkens in een ander geschrift en een andere stijl. Ze zijn aan mij gericht. Het zijn brieven die ik telkens wel graag zou willen krijgen, zo mooi zijn ze.’

Ik vond het een wat raar idee, brieven aan jezelf schrijven, letterlijk dan.

‘Ja, het klinkt wat zielig misschien, maar dat is zeker niet de bedoeling. Misschien is die doos een beetje zoals de jouwe, maar dan niet voor kindjes. Mensen die op bezoek zijn, kunnen in de doos kijken, en brieven lezen. En stiekem hoop ik dat het ooit zal gebeuren.’

Een beetje aarzelend, en ook wel met schroom, vroeg ik haar wat er dan wel zou kunnen gebeuren. Ooit.

‘Dat mensen zeggen dat een of andere brief mooi is, dat stelt niets voor. Dat is zelfs een klein beetje vervelend. Dat ze zich verbazen over zoveel mooie handschriften, in verschillende niveaus van kalligrafie, met diverse vulpennen, dat is leuk om weten. Het streelt een heel klein beetje mijn rechteroor, maar meer ook niet. Wat ik zou willen, waar ik eigenlijk van droom, is dat iemand zichzelf herkent. In mijn droom is het zo dat iemand in die brieven zit te kijken en me ineens een beetje bleekjes aankijkt en zegt: dit ben ik, dit is mijn handschrift, dit zou ik zo ook gezegd kunnen hebben, deze brief is op een of andere manier de mijne. En dan zou ik weten dat ik met die persoon iets heb, iets zou moeten doen. Misschien wel niet meer dan een kort gesprek, of het delen van een appel, met de hand in twee gebroken. Misschien niet meer dan een veelbetekenende blik.’

Haar verhaal gaf me een licht gevoel van vervreemding. Er leek een sluimerende eenzaamheid te huizen in het tengere lijf van Juliana (dat lijf had ze overigens niet gemeen met de voormalige koningin, het had heel andere verhoudingen). Het was alsof ze heel even dwars door me heen keek.

‘Ik weet dat dit allemaal wat raar klinkt. En misschien is het dat ook wel, al denk ik van niet. Het gaat me op een of andere manier enkel om de woorden. Alsof ik zo wil ontdekken, of bewezen zien, dat sommige woorden, in de juiste volgorde, in het juiste handschrift noodzakelijk kunnen zijn. Dat ze iets raken dat onvervangbaar is, dat alleen zo had kunnen zijn, dat zo moest zijn. Weet u, ik zag meteen toen ik hier binnenkwam dat u een brievenschrijver bent. Al worstelt u er soms een beetje mee, omdat u denkt dat uw brieven nog niet goed of echt genoeg zijn. Dat zie ik aan uw ogen. Laat dat worstelen maar achterwege, zou ik zeggen.’

En voor ik iets kon terugzeggen, was ze vertrokken. Ik stond nog steeds met dat boekje in mijn handen. Een boekje over boeken. Over dromen over een boek, en over het koesteren van die droom. Het boekje deed me ook aan andere dromen denken, maar dat kan ook met die aardlagen te maken hebben. Ik nam het mee naar de kassa, betaalde het, en stak het in mijn tas, klaar voor verwelkoming in de doos.

Geen opmerkingen: