02 mei 2013

Over blauwe erwtjes

De student die jou zal interviewen. Hij gebruikt zijn fototoestel om het gesprek te filmen. Het staat op een klein geel ministatiefje. Terwijl je probeert goed te antwoorden vraag je je af of je helemaal in dat klein apparaatje kunt. Zou je niet wat sneller moeten antwoorden? Misschien kan het er wel niet allemaal in?

Je zoekt haar, ergens in het park. Je doet je best om minstens de indruk te geven dat je soepel en ontspannen op zoek bent, niet gehaast. Misschien kun je doen alsof je haar toevallig ineens ziet zitten. En ook alsof je niet sneller begint te stappen. Misschien.

De mevrouw die jouw lichaam moet onderzoeken. Vlekgewijs dan toch. Je ligt op de tafel. Met een loep onderzoekt ze zowat elke vierkante centimeter van je lijf. Op haar papier staan de speciaal te onderzoeken vlekjes aangeduid. Hoe zou dat gedaan zijn? Heeft zij dan een landkaart van jouw huid? Het gaat snel allemaal, vlekje per vlekje. Bij die ene kleine teen houdt ze, zo lijkt het toch, iets langer halt. Ongetwijfeld betekent dat een finaal vonnis, of zoiets, denk je in een fractie van een seconde. Een groter vlekje op je buik is wat ontstoken, maar het is goedaardig. Als het lastig zou zijn, kan ze de buitenkant van die vlek eraf vijlen. Vijlen? Is dat niet een wat raar woord? Maar het gebeurt met een kleine verdoving, zegt ze. O, op die manier. Ze legt je uit dat die vlek op je kleine teen sinds vorig jaar een halve millimeter groter is geworden. (Ze heeft blijkbaar wel een heel nauwkeurige landkaart van jouw fifty shades of white lichaam…) Je moet die teen dus vanaf nu goed in het oog houden. Hoe doe je dat? De teenvlekjesstress slaat al meteen toe. Hoe moet je de omvang van die vlek in je hoofd memoriseren? En zul je zien of er weer een halve millimeter bij komt?

Het ene meisje ziet dat koekje wel helemaal zitten. Met grote ogen komt ze naar je toe. Ze begint er meteen aan. Het andere meisje wil eigenlijk ook wel een koekje. Maar ze draait zich toch nog even om en gaat terug naar het speeltuig. Ze laat je nog even antichambreren. Dat koekje moet maar even wachten in jouw hand. Even later komt ze het alsnog halen. Terwijl je op de bank zit leer je allerlei nuttige dingen. Het kleine meisje van een bank verder vertelt haar opa alle details over de K3-fietsbel die ze daar ziet. Je leert ook dat een speeltuig ‘op’ kan zijn. Als je op alles een keer geweest bent, is de speeltuin op.

Misschien hou je wel een beetje van rituelen. Bij het ontbijt is het alsof je een groot venster op de wereld hebt. (Eigenlijk is het dat ook wel, bedenk je.) En je ziet elke ochtend de ene na de andere buur vertrekken. Steeds in dezelfde volgorde. Ieder heeft zijn of haar eigen tempo van bewegen. Het geeft een zekere rust aan de dingen. Alsof de wereld nog een hele tijd zo verder kan gaan. Je maakt je boterhammetjes verder klaar. Het is bijna tijd om te vertrekken. Misschien is er ergens wel iemand die bij het raam staat, en zich afvraagt waar jij blijft.

De twee meisjes zitten aan je tafel voor het eten. Je leert nog nuttige dingen. Dat gekookte worteltjes niet lekker zijn. (Dat werd je trouwens ook door een ander meisje nog bevestigd, het moet dus een universele wet zijn.) Dat erwtjes recht uit de diepvriesdoos een delicatesse kunnen zijn. Je moet er nog even aan wennen. Je vertelt hun het ware verhaal over de blauwe erwtjes. Dat er in elke hoop groene erwtjes enkele zijn die vanbinnen, en alleen vanbinnen natuurlijk, blauw zijn. Dat zijn ongetwijfeld de lekkerste. Maar je hebt hier met professionele erwtenmeisjes te maken. Die laten zich niet met een blauw erwtje in het riet sturen. Hoewel, heel even zie je in die ogen een moment van twijfel. Stel dat het toch waar zou zijn, van die blauwe erwtjes.

Een hele rij mensen met grote koffers op wieltjes wil zichzelf blijven wijsmaken dat ergens, daar ergens, nog wel vrije plaatsen zullen zijn in de trein. Ze blijven maar komen. Elke keer schuift de deur weer open, en moet je je rugzak wegnemen. Tegen zo’n massieve (en zo vaak zo lelijke) koffer kan die niet op. Een bank verder zit een Italiaanse familie. De jonge vrouw die blijkbaar is aangeduid om in dit land het woord te voeren met de inheemse bevolking vraagt aan de conducteur toeristisch advies. Ze wil weten of ze best eerst naar Oostende zouden gaan, en daarna naar Brugge en dan naar Gent, of toch maar eerst naar Brugge, of zo, al zouden andere combinaties ook nog kunnen. De man probeert uit te leggen dat hij alleen een uitspraak kan doen over het ticket, namelijk dat je niet uit mag stappen in Gent als je met hetzelfde ticket nog verder zou willen. De vrouw vindt die technische kwestie blijkbaar irrelevant. Ze wil weten of ze nu eerst naar Oostende of Brugge moet, of toch maar eerst naar Gent. De conducteur houdt het nog even vol, en geeft het dan ook maar op.

De doos met chocolade-ijs heeft een pretverhogend effect aan de tafel bij de drie mevrouwen. Het is blijkbaar van geitenmelk gemaakt. En er zitten ook eieren in. (Recepten voor ijs worden meteen bovengehaald.) Chocolade-ijs doet iets met ogen, stel je andermaal vast. Ook met ogen van mooie mama’s. Met haar heb je een filosofisch debat over het existentiële omslagpunt: waar verliest ijs zijn ijsheid? Een klein beetje smelten kan nog, maar op een bepaald moment is het net te veel. De meisjes zijn meer van de pragmatische aanpak: voorkomen dat het probleem zich zou kunnen stellen.

Van sommige rituelen hou je helemaal niet. Je loopt door de stad, op weg naar een vergadering. Blijkbaar is er zelfs in deze maand van het jaar nog steeds behoefte, bij sommige nitwits, aan ontgroeningsrituelen. Jonge mensen moeten op hun knieën gaan zitten om zich daar gewillig te laten vernederen door even jonge andere mensen die gewoon meer bier hebben gedronken. Dat zal volgens hen ongetwijfeld vallen in de categorie ‘moet kunnen’. In je hoofd komen allerlei woorden die min of meer lijken op: oetlullen, achterlijk, beschamend, beyond kinderachtig, … (om de meer vriendelijke varianten te nemen). Die heel oude man in jou, die van voor de oorlog, vraagt zich in een flits ineens niet meer af hoe het kan dat gecultiveerde mensen in extreme situaties, zoals een oorlog, tot de totale barbarij kunnen vervallen.

De meisjes fietsen over het voetpad. Op weg naar de auto. Je stelt vast dat je breed loopt, zo dicht mogelijk tegen de straat, zodat de auto’s een extra boogje zullen maken als ze het zonlicht zien weerkaatsen in die kale knikker van jou. Je vindt het niet zo’n goed idee dat het ene meisje net hier op dit voetpad, naast deze drukke weg wil laten zien hoe goed ze al met één hand kan rijden. Je gaat nu bijna op de weg lopen, stel je vast. Even later, alles is ingeladen in de auto. Het autoraampje wordt open geduwd. Diezelfde ene hand, die van die ene hand aan het stuur (het stuur met de K3-bel), wuift je nog uitgebreid na.

Geen opmerkingen: