23 mei 2013

Waar zijn we nu

‘Zullen we hier even gaan zitten?’
‘Ja, dat is goed. Kom maar dicht bij mij zitten.’
‘Zo?’
‘Nog een beetje…’
‘Ben je verlegen?’
‘Een beetje onzeker, denk ik.’
‘Komt het door die brief?’
‘Ik weet het niet, misschien wel.’
‘Stond er iets verkeerd in?’
‘Nee, helemaal niet. Integendeel.’
‘Dan is het goed.’
‘Soms lijkt het alsof het niet mag. Of zo. Dit.’
‘Dat gevoel ken ik. Zou het niet vanzelf overgaan, ooit?’
‘Ooit wel, zeker. Kom eens hier.’
‘Het is zo mooi hier, met al die planten. En al die namen.’
‘Ik kan ze wel niet goed onthouden.’
‘Zou er dan ergens een speciale naamcommissie zijn? Met mannen met lange witte baarden. En rubberen laarzen.’
‘Misschien.’
‘Wel raar dat ze voor sommige planten zo’n ingewikkelde namen kunnen bedenken. En dan voor andere niet. Heb je gezien hoeveel planten er hosta heten?’
‘Misschien vinden die planten het wel leuk om deel van een groep te zijn, een soort kuddeplanten of zo.’
‘Heb je dat ook gelezen in de krant, dat planten met elkaar kunnen communiceren?’
‘Nee. Kun je het nog uitknippen voor mij?’
‘Ja, zal ik doen.’
‘Is misschien iets als: tegen de zee kun je praten.’
‘Ja…’
‘Wat is er nu? Is dat een traan?’
‘Ja, ik denk het wel.’
‘Waarom?’
‘Ik zou je graag eens mee willen nemen naar de zee. Om je voor te stellen aan haar. En dan zal ik alles vertellen. Over jou, en over ons.’
‘Mag ik dan horen wat je zegt?’
‘Misschien wel.’
‘En ga jij dan ook met mij mee?’
‘Ja, ik ga met je mee.’
‘Weet je wel waar je aan begint?’
‘Nee, ik wil het niet weten.’
‘Ga je nu zeggen: de weg is het doel?’
‘Heel klein beetje melig wel. Ik dacht iets als: laten we vanaf nu tot in de eeuwigheid elke dag zeggen dat we niet weten waar we naartoe gaan en dat we niet weten wie wij zijn. Zoiets.’
‘Lijkt me wel een fijn plan. Redelijk.’
‘Ik ben wel blij met ons gesprek van deze morgen. Blij dat we die dingen hebben kunnen zeggen.’
‘Ja. Het moet allemaal nog een beetje binnensijpelen.’
‘We hebben nog alle tijd.’
‘Ik heb graag dat je dat zegt, dat we alle tijd hebben.’
‘Zo voelt het ook. Misschien wel voor het eerst.’
‘Blijf je vandaag dicht bij mij?’
‘Ja, natuurlijk.’
‘Ik wil liever niet meer weggaan, als we straks weer thuis zijn. Gewoon daar zijn, stilletjes.’
‘Nu heb je dat ene gezicht weer. Dat laat je maar soms zien.’
‘Is dat zo?’
‘Ja, dat is zo.’
‘Heb je dan een hele collectie in je hoofd?’
‘Het is nog maar het begin van de verzameling, er komen er nog heel veel bij.’
‘En dat weet je nu al?’
‘Ja, natuurlijk. Dat weet ik.’
‘Wie weet heb je ze allemaal al. En is het op. Ben ik op. Of zo.’
‘Nee, helemaal niet.’
‘Die blik, die je nu hebt, die doet het hem altijd weer.’
‘Het?’
‘Het.’
‘Zullen we doorgaan?’
‘Ja, dat is goed.’
‘Laten we nog even naar die bergplantjes gaan kijken.’
‘Ja, en dan gaan we naar huis.’

Geen opmerkingen: